ECLI:NL:TAHVD:2018:135 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180056D

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:135
Datum uitspraak: 09-07-2018
Datum publicatie: 18-07-2018
Zaaknummer(s): 180056D
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar gegrond. Schrapping.De deken is van februari 2015 tot juni 2017 vrijwel voortdurend doende geweest van verweerster opheldering te krijgen over onder meer haar kantooradres, haar zakenbestand, de door haar gevolgde opleidingsmaatregelen en haar financiën. Verweerster heeft op de vragen van de deken niet, niet volledig of niet met bescheiden onderbouwd gereageerd. Verweerster heeft het de deken dan ook stelselmatig en langdurig onmogelijk gemaakt het dekentoezicht op haar praktijk uit te voeren. Bekrachtiging. Proceskostenveroordeling.

Beslissing

van 9 juli 2018

in de zaak 180056D

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 5 februari 2018, onder nummer 17-721, aan partijen toegezonden op 5 februari 2018, waarbij het dekenbezwaar gegrond is verklaard, aan verweerster de maatregel is opgelegd van schrapping, en verweerster is veroordeeld in de kosten van de procedure.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2018:27. 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 5 maart 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis- genomen van:

-  de stukken van de eerste aanleg;

-  de antwoordmemorie van de deken van 12 april 2018;

-  de e-mail van verweerster van 11 mei 2018.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 25 mei 2018, waar de deken en verweerster zijn verschenen.

3    KLACHT

Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerster schending van de gedragsregels 33 en 37 en van de artikelen 6.2 en 6.5 van de Verordening op de advocatuur (Voda).

.

4    FEITEN

In de overwegingen 2.1 tot en met 2.50 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. Deze hieronder weergegeven feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt:

2.1    Op 9 december 2014 heeft verweerster de Haagse deken meegedeeld dat zij haar kantoor van Rotterdam naar Den Haag zou verhuizen per 15 december 2014.

2.2    Bij e-mail van 28 januari 2015 aan de algemeen deken van de Nederlandse Orde van Advocaten en aan de Haagse deken heeft verweerster, zakelijk weergegeven, gevraagd om een gesprek over een kwestie waarin de NOvA en de Haagse orde naar de mening van verweerster onvoldoende optraden tegen mr. F, een Belgische advocaat in een erfrechtkwestie waarbij verweerster ook betrokken was.

2.3    In zijn brief van 5 februari 2015 heeft de deken gereageerd. De deken schreef dat de toonzetting van de e-mail voor hem aanleiding vormde om een onderzoek naar verweerster in te stellen. Hij kondigde een bezoek aan het kantoor van verweerster aan. Directe aanleiding voor het bezoek was dat verweerster in Den Haag op het tableau stond ingeschreven, maar op haar briefpapier een kantooradres in Rotterdam opgaf.

2.4    Over haar kantoorverhuizing van Rotterdam naar Den Haag schreef verweerster in haar reactie van 5 februari 2015 dat deze door allerhande omstandigheden vertraging had opgelopen, maar dat zij nieuw briefpapier en nieuwe visitekaartjes had besteld. Tot zij deze had ontvangen zou zij bij haar correspondentie een bijsluiter voegen, teneinde verwarring te voorkomen. Verweerster maakte tot slot haar excuses voor de toonzetting van haar e-mail van 28 januari 2015.

2.5    In zijn brief van 12 februari 2015 aan verweerster kondigde de deken aan eind maart 2015 een kantoorbezoek te willen afleggen bij verweerster.

2.6    Verweerster schreef in haar reactie van 12 februari 2015 dat zij verwachtte dat haar kantoor in Den Haag in maart 2015 gereed zou zijn. Verweerster deed tot slot opgave van haar verhinderdata in de maanden februari en maart 2015.

2.7    Op 1 april 2015 heeft de deken verweerster opnieuw verzocht om opgave van verhinderdata in mei 2015.

2.8    In haar reactie van 6 april 2015 heeft verweerster geschreven dat zij de deken kon ontvangen op haar kantoor in Den Haag en dat zij daarvoor vanaf half mei beschikbaar was. Zij vermeldde verder dat zij haar kantoor in Rotterdam te koop had gezet en dat daar “onverwacht veel belangstelling” voor was en dat zij na de verkoop van het Rotterdamse kantoor mogelijk een kantoor in Den Haag zou kopen.

2.9    Bij e-mail van 8 april 2015 aan verweerster heeft de deken een kantoorbezoek (aan het Haagse kantoor van verweerster) aangekondigd op 27 mei 2015.

2.10  Op 19 mei 2015 heeft verweerster de deken schriftelijk bericht dat zij wenste dat haar zakelijk adviseur aanwezig zou zijn bij het gesprek, maar dat deze adviseur op 27 mei 2015 verhinderd was. Verweerster deelde verder mee dat de zakelijk adviseur in gesprek was met de Rotterdamse deken en de algemeen deken, dat zij in Den Haag een paleisbox had geregeld en dat haar Rotterdamse kantoor “in de verkoop” ging. Bij haar bericht aan de deken heeft verweerster een brief van de rechtbank Den Haag gevoegd waarin wordt meegedeeld dat aan haar een paleisbox is toegewezen. Verder heeft verweerster een e-mail van haar makelaar aan haar bijgevoegd. Tot slot deelde verweerster mee dat zij de erfrechtkwestie in Rotterdam zou afronden. Het dossier was volgens verweerster zeer omvangrijk en zij vreesde “dat het in de war zou kunnen raken” als het naar Den Haag zou worden verhuisd.

2.11  In zijn e-mail van 20 mei 2015 deelde de deken aan verweerster mee dat hij niet bereid was een nieuwe datum voor het kantoorbezoek te plannen. De deken wees erop dat, voor zover verweerster feitelijk kantoor hield in Rotterdam zolang haar kantoor daar nog niet is verkocht, zij zich op het Rotterdamse tableau moest laten inschrijven.

2.12  Verweerster heeft op 20 mei 2015 per e-mail gereageerd. Zij zette uiteen dat veel van haar tijd opgaat aan de erfrechtkwestie die zij in Rotterdam zou afronden. Zij gaf te kennen de deken te zullen ontvangen op haar Haagse kantooradres, maar dat daar niet veel te zien zou zijn. Verweerster schreef:

    “Mocht U meer van mijn praktijk willen zien, dan is mogelijk beter dat U naar Rotterdam komt.”

2.13  Bij e-mail van 23 mei 2015 heeft verweerster de deken een geanonimiseerde e-mail van een, volgens verweerster, “nieuwe waardevolle Haagse cliënt” gestuurd. Verweerster schreef dat ze zijn “echtscheidingskwestie” zou behandelen en dat er van deze cliënt meer zaken zouden volgen. In de bijgevoegde e-mail staat onder meer:

“(…) Inmiddels heb ik mr. (…) gevraagd jou het dossier toe te sturen. Professor H. heb ik gevraagd of jij met hem contact mag opnemen. Ik hou je op de hoogte (…)”

2.14  Op 27 mei 2015 heeft de deken het Haagse kantoor van verweerster bezocht.

2.15      In haar fax van 27 mei 2015 informeerde verweerster de deken dat zij “nog twee nieuwe zaken” in behandeling zou nemen, een advies in een VVE kwestie en een kort geding. Bij de fax heeft verweerster twee e-mails en het voorblad van een conceptdagvaarding gevoegd.

2.16  Op 15 juni 2015 heeft de deken het verslag van zijn bezoek aan het Haagse kantoor van verweerster aan verweerster gezonden. Uit het verslag blijkt onder meer dat verweerster drie dossiers in behandeling had, naast de erfrechtkwestie. Verder blijkt uit het verslag dat verweerster heeft meegedeeld dat de jaarcijfers van 2012 gereed waren, maar in Rotterdam lagen, zodat de deken ze niet in kon zien tijdens het gesprek. De jaarcijfers van 2013 en 2014 waren volgens de mededeling van verweerster nog niet klaar. Uit het verslag blijkt dat ook andere documenten waarvan de deken kennis wilde nemen in Rotterdam lagen. Verweerster heeft tijdens het gesprek meegedeeld geen zakenadministratie te voeren. In het gesprek heeft verweerster meegedeeld dat zij een echtscheidingszaak op toevoegingsbasis wilde gaan behandelen, maar dat zij niet weet of zij bij de Raad voor Rechtsbijstand staat ingeschreven voor familierechtzaken.

2.17  In zijn begeleidende brief bij het verslag verzocht de deken verweerster om toezending binnen twee weken van de volgende stukken:

1)    Bevestiging van het handelsregister van de inschrijving van uw kantoor in Den Haag;

2)    Jaarstukken 2012 en 2013 en balans en staat van baten en lasten 2014;

3)    Polis en betalingsbewijs beroepsaansprakelijkheidsverzekering;

4)    Bankafschriften van de bij uw Stichting Derdengelden behorende bankrekening van de afgelopen vijf jaar;

5)    Kantoorhandboek;

6)    Algemene voorwaarden en standaard afsluitbrief;

7)    Waarnemingsovereenkomst;

8)    Certificaten van door u gevolgde cursussen in 2014;

9)    Klachtenregeling;   

10)    Legitimatie van uw cliënt alsmede de opdrachtbevestiging in de kwestie van [de heer G];

11)    Bevestiging van uw inschrijving bij de Raad voor Rechtsbijstand voor het rechtsgebied pfr;

12)    Zakenadministratie;

2.18  De deken vroeg verweerster verder in te gaan op zijn constatering dat verweerster “in verschillende brieven, bij de Rechtbank in de kwestie van [mr. F] alsook in de aansprakelijkstelling van de Haagse Orde heeft aangegeven op te treden voor vier Nederlandse erfgenamen”, terwijl verweerster daarvoor geen opdracht heeft verkregen. Voor zover verweerster wel beschikte over een schriftelijke opdrachtbevestiging, wilde de deken daarvan graag een afschrift ontvangen. De deken schreef verder dat hij graag van verweerster zou vernemen of mevrouw V bereid was met hem te spreken over de aard van de opdracht die zij verweerster in verband met de erfrechtkwestie heeft gegeven.

2.19  Bij fax van 21 juni 2015 heeft verweerster gereageerd op de brief van 15 juni 2015 en het daarbij gevoegde gespreksverslag. Ten aanzien van de bevestiging van het handelsregister (1) schreef verweerster het volgende:

“Ik ben bij het Handelsregister langsgeweest en dien een door mijn verhuurder ondertekende verklaring te overleggen dat ik de kantoorruimte aan de [J-straat] mag gebruiken. Dat is feitelijk al zo en ik betaal ook maandelijks huur maar tot nu toe is het informeel geregeld omdat de [J-straat] een tijdelijke locatie zal zijn en ik de afgelopen maanden ook niet meer ruimte nodig heb gehad.

Mijn belastingadviseur heeft mij intussen laten weten dat het fiscaal niet uitmaakt om de adreswijziging van Rotterdam naar de [J-straat] door te voeren. Ik liet U al weten dat het fiscale onderdeel (mijn kantoor aan de [adres te Rotterdam] staat op de balans van mijn onderneming) de reden is geweest dat ik de wijziging in het Handelsregister tot nu toe niet heb doorgevoerd.”

2.20  Over de jaarstukken van 2012 en 2013 en de balans en de staat van baten en lasten van 2014 (2) heeft verweerster het volgende geschreven:

“(…) De Advocatenwet schrijft voor dat ik op mijn kantoor voorhanden moet hebben de staat van baten en lasten en niet dat ik jaarstukken dien op te sturen. De staat van baten en lasten van 2012 en 2013 kunt U komen inzien op mijn kantoor. Graag maak ik daarvoor een afspraak.

De staat van baten en lasten over 2014 zal wellicht deze maand gereed zijn. Vorig jaar heb ik van de Rotterdamse Deken al een kantoorbezoek gehad en toen hoefde ik de staat van baten en lasten ook alleen ter inzage voorhanden te hebben. Ik neem aan dat er tussen de arrondissementen geen verschillen wat dat betreft zijn?

Daar komt bij dat over de jaren 2011, 2012 en 2013 nog omzet uit staat ten aanzien van de [erfrechtkwestie] vanwege alle hulp die ik, op hun verzoek, aan de erfgenamen (…) heb verleend vanwege de vele nalatigheden van [mr. F].”

2.21  De polis en het betalingsbewijs van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering (3) heeft verweerster met haar brief meegezonden. Verweerster heeft bij haar reactie het kantoorhandboek gevoegd zoals dat volgens haar door de Rotterdamse deken in 2014 is goedgekeurd (5). Verder stuurde verweerster afschriften van haar algemene voorwaarden, haar standaard afsluitbrief (6) en van de waarnemingsovereenkomst (7). Verweerster schreef de modelklachtregeling van NOvA te gebruiken (9). Van de heer G (10) stuurde verweerster afschriften van een verlopen paspoort en een rijbewijs.

2.22  Wat betreft de derdengeldenrekening (4) schreef verweerster het volgende:

    “Vorig jaar tijdens het kantooronderzoek van de Rotterdamse Deken diende ik de bankafschriften van de derdengelden van een jaar over te leggen en U vraagt vijf jaren. Dat begrijp ik niet en ik ontvang graag een toelichting op Uw verzoek. Overigens heb ik al maandenlang geen derdengelden meer zoals ik U al op 27 mei 2015 liet weten. Van 2010 kan ik U niet alle bankafschriften sturen omdat die zijn achtergebleven bij [de heer B] RA. Hij heeft wel de hierbij gevoegde rapportage van 10 juni 2010 opgemaakt die ook onderdeel is geweest van de diverse tuchtrechtelijke kwesties uit het verleden. Bijlage 2a en als bijlage 2b de rapportage van notaris (…). U treft hierbij de afschriften derdengelden aan vanaf september 2010. Bijlage 3 De Rotterdamse Deken wees mij erop dat de ING derdenrekening niet voldeed aan het twee handtekeningvereiste en dus heb ik een nieuwe rekening bij de Rabobank geopend Bijlage 4 maar daar staan geen derdengelden op omdat ik die niet, meer, heb.”  

2.23  Over de gevolgde cursussen (8) schreef verweerster:

    “Behaalde opleidingspunten Bijlage 8

    In 2012 heb ik 22 punten gehaald en in 2013 heb ik 25 punten behaald (dat is vorig jaar door de Rotterdamse Deken tijdens het kantoorbezoek gecontroleerd). Dus mocht ik 7 punten doorschuiven naar 2014. Hierbij de vijftien behaalde opleidingspunten in 2014. Vandaar dat ik te goeder trouw in de CCV-opgave heb ingevuld dat ik 20 opleidingspunten heb behaald. Nu begreep ik dat U mij heeft aangemeld voor de Landelijke steekproef van de opleidingspunten. Omdat ik van de cursus op 12 februari 2014 en de middag bij het ministerie niet meer de vereiste bewijzen heb ik met de Landelijke Orde afgesproken dat ik voor 26 juni 2015 zou zorgen voor voldoende inhaalpunten:

    Op 8 juni 2015 heb ik vier punten behaald tijdens een cursus Arbeidsrecht. Bijlage 9 Op 12 juni 2015 ben ik naar de jaarvergadering van de NJV geweest en dat is ook goed voor 4 punten. Het certificaat moet ik nog ontvangen. Op 16 juni 2015 ben ik naar een cursus DGA actualiteiten geweest en de opleidingspunten van 2-3 stuks moet ik nog ontvangen. Afgelopen donderdag 18 juni 2015 ben ik naar de jaarvergadering van de NOB geweest en dat is goed voor 4 punten en die moet ik nog ontvangen.”

2.24  Over haar inschrijving bij de Raad voor Rechtsbijstand (11) schreef verweerster het volgende:

    “Ik zal wel ingeschreven staan bij de Raad voor Rechtsbijstand maar ik doe slechts heel sporadisch pro deo werk en familierechtelijk al helemaal niet vanwege de slechte betaling. Ik heb dus niet specifiek opleidingspunten behaald ten behoeve van het aanvragen van echtscheidings-toevoegingen omdat ik dat soort zaken uitsluitend op betalende basis aanneem.”

2.25  Bij wijze van zakenadministratie (12) somde verweerster in tien zaken, waaronder de erfrechtkwestie en de zaak van de heer G, de partijnamen op. In verband met de erfrechtkwestie voegde verweerster toe dat zij beschikte over een mondelinge opdracht en dat mevrouw V “helemaal geen zin” had om met de deken in gesprek te gaan.

2.26  Bij brief van 23 juni 2015 aan de deken stuurde verweerster bewijs dat zij bij de NOvA opgave heeft gedaan van behaalde opleidingspunten en het certificaat van een onlinecursus hoofdlijnen insolventierecht en faillissement. Verder deelde zij de deken mee dat zij een nieuwe, betalende, cliënt had die “de omgangsregeling gewijzigd [wilde] hebben”.

2.27  Bij fax van 28 juni 2015 stuurde verweerster de deken opnieuw een bewijs van behaalde opleidingspunten (actualiteiten vermogensrecht en dga actualiteiten w.o. echtscheiding). In haar brief maakte zij verder opmerkingen over het verslag van het gesprek op 27 mei 2015. Verweerster schreef dat zij huur betaalde voor de kantoorruimte aan de J-straat in Den Haag. Verweerster schreef verder:

“In artikel 35 Wwft kan ik geen reden noch een verplichting vinden om een cursus Wwft te volgen. Ik behandel immers geen Wwft zaken. Uiteraard is het geen enkel probleem, al was het alleen maar voor de opleidingspunten, om een dergelijke cursus te volgen. Een dergelijke cursus is echter niet relevant voor mijn praktijk.”

2.28  In haar fax van 6 juli 2015 schreef verweerster onder meer het volgende:

“Intussen is de staat van baten en lasten over 2014 gereed en ter inzage bij mij op kantoor in te zien. De aangifte IB 2014 is bij de belastingdienst ingediend. Op korte termijn komt het jaarrapport 2014 van de derdenrekening gereed en dat stuur ik nog naar U toe.”

2.29  Op 12 juli 2015 heeft verweerster de deken het rapport van haar accountant van de Stichting Beheer Derdengelden toegezonden. Verweerster schreef verder dat haar zakelijk adviseur haar had geïntroduceerd “bij diverse zakelijke relaties ter verkrijging van nieuwe opdrachten van zakelijke aard”

2.30  Op 13 juli 2015 heeft verweerster de deken het volgende geschreven:

“Voor de goede orde laat ik U hierbij weten dat ik al weken doende ben om het huurcontract te verkrijgen voor de [J-straat]. Dat is nodig om verhuizing van Rotterdam naar Den Haag in het handelsregister te bewerkstellingen. Mijn verhuurder heeft daartoe opdracht aan [de makelaar] gegeven maar die blijven aanhoudend in gebreke en zijn niet te bereiken. Ik heb al diverse keren gebeld met [de makelaar] maar de persoon die het contract moet maken is steeds afwezig. Ook mijn verhuurder heeft al met [de makelaar] gebeld met de vraag waar het contract blijft. Het leek mij juist om U hierover te informeren.

    Verder heb ik komende week een intake-gesprek met een nieuwe echtscheidingscliente. Het schijnt een echtscheiding van formaat te zijn.”

2.31   Op 24 juli 2015 heeft verweerster de deken bericht dat zij de huurovereenkomst voor haar kantoorruimte in Den Haag heeft ondertekend, maar de verhuurder nog niet. Pas als beide partijen de overeenkomst ondertekend zouden hebben, kon verweerster haar Haagse kantoor in het handelsregister inschrijven.

2.32  Op 28 augustus 2015 heeft verweerster de deken bericht over de inschrijving van haar kantoor Den Haag in het handelsregister.

2.33  Bij beslissing van 8 januari 2016 op een dekenbezwaar (van de Rotterdamse deken) heeft het Hof van Discipline verweerster een onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk is opgelegd voor de duur van een maand.

2.34  Op 22 januari 2016 heeft verweerster de deken bericht dat zij meent dat de uitspraak van het Hof van Discipline nietig is en dat daarom “de hele schorsing van de baan is”. Op de vraag van de deken waarop verweerster dit standpunt baseerde heeft zij geantwoord: “Heel gewoon: op de wet”.

2.35   Op 2 februari 2016 heeft de deken verweerster een brief gezonden naar aanleiding van de beslissing van het Hof van Discipline van 8 januari 2016. Uit de brief blijkt dat de deken het kantoor van verweerster had bezocht en dat verweerster met mr. O in gesprek was over de huur van kantoorruimte.

2.36  Uit de e-mail van 13 september 2016 van de deken aan verweerster blijkt dat tijdens het laatste kantoorbezoek een volgend bezoek was aangekondigd dat zou plaatsvinden in september of oktober 2016. De deken verzocht verweerster om opgave van haar verhinderdata.

2.37  In haar e-mail van 15 september 2016 aan de deken gaf verweerster haar verhinderingen op in verband met een te plannen kantoorbezoek. Verweerster heeft verder het volgende geschreven:

    “Ter informatie en dat kunt U in het Handelsregister nagaan. lk heb van [mr. O] zijn kantoorruimte voor drie ochtenden per week, de maandag/donderdag en vrijdag van 9-13 uur gehuurd. Daar houd ik besprekingen en kan ik gebruik maken van de ruime bibliotheek die [mr. O] heeft. lk heb ook nog steeds clienten in Rotterdam en die besprekingen houd ik daar op locatie.

    Het correspondentie adres voor de bankafschriften is de [M-laan] waar ik sinds juli 2016 woonachtig ben. [Mr O.] maakte "per ongeluk" mijn post open en dat vond ik onplezierig vandaar. (…) Ik heb overigens de rekening derdengelden opgeheven omdat ik al geruime tijd geen derdengelden meer heb.”

2.38  Op 20 oktober 2016 heeft de deken een bezoek gebracht aan het (Haagse) kantoor van verweerster. In zijn brief van 2 november 2016 aan verweerster heeft de deken verslag gedaan van het bezoek. De deken schreef dat de reden van het bezoek was dat tijdens het voorgaande bezoek “feitelijk niet van een praktijk van enige omvang kon worden gesproken”. De deken schreef verder onder meer:

    “Wij hebben geconstateerd dat er in de ruimte waar [mr. O] kantoor hield niets van u aanwezig is. U gaf zelf ook al aan dat al uw dossiers thuis liggen en dat u daar ook werkt. U wil echter geen cliënten thuis ontvangen. Een praktijk van enige omvang hebben wij evenwel nog altijd niet kunnen vaststellen. Het bordje dat u achter het raam had gehangen met daarop uw naam, bleek de volgende dag te zijn verdwenen. Ik heb dan ook stellig de indruk dat u de dag van ons bezoek gebruik mocht maken van de kantoorruimte van [mr. O] maar dat dit geen geformaliseerde regeling is. U dient evenwel kantoor te houden op het adres dat u aan de Nederlandse Orde heeft doorgegeven. Ik heb kunnen vaststellen dat dat niet het geval is. lk heb geen bezwaar tegen een spreekkamer waar u uw cliënten ontvangt, maar uw kantooradres dient de plek te zijn waar het merendeel van uw activiteiten zich afspeelt, waar u als advocaat staat ingeschreven, waar u voor uw cliënten bereikbaar bent en waar u dossier- en kantooradministratie zich bevindt, en dat alles is nu niet het geval.

    Ik wil graag een afspraak met u maken voor de maand december van dit jaar, teneinde op uw huisadres de bij u in behandeling zijnde dossiers te bekijken. U dient daar ook uw kantoorhandboek te hebben en de certificaten van de door u in 2015 en 2016 gevolgde cursussen. Ik verwacht alsdan ook een zakenlijst aan te treffen.

    Mocht u volhouden dat u kantoor houdt aan de [C-laan], dan verzoek ik u vriendelijk de huurovereenkomst tussen u en [mr. O] aan mij toe te zenden alsmede de betalingsbewijzen voor het overeengekomen huurbedrag.”

2.39  Op 14 november 2016 heeft verweerster de deken de huurovereenkomst met mr. O toegezonden.

2.40  Op 25 januari 2017 heeft verweerster de deken onder meer als volgt bericht:

    “Morgen komt U weer op kantoorbezoek en ter voorbereiding daarvan het volgende:

    Ik heb intussen het CCV formulier ingevuld en dat kunt U opvragen. Intussen heb ik een soort van evaluatie gesprek gehad met het echtpaar [O] over de huur van [C-laan]. Het bevalt ons over en weer heel goed en daarom is het mij toegestaan om de dossiers aan de [C-laan] te hebben zodat ik ze niet meer thuis in de kast hoef te zetten. Dus heb ik de lopende dossier naar [C-laan] verplaatst en daarom is het wat mij betreft niet nodig dat U naar de [M-laan] komt maar naar de [C-laan] zoals de vorige keer.

    Ik ben nog nagegaan wat een kantoorbezoek verder kan behelzen en op internet vond ik een soort van Best Practice en ik heb dat ook niet anders mogen horen van andere advocaten.

    Voor zover ik kan nagaan hoe ik U nog slechts de opdrachtbevestigingen te tonen en moet het kantoorhandboek (in Uw bezit) daar klaarliggen. En dat is het geval.

    [Stafjurist deken] vraagt allerlei informatie die helemaal niet aan de Orde is bij een kantoorbezoek en ik verzoek U het daarheen te leiden dat zij dat achterwege laat.”

2.41   In zijn brief van 26 januari 2017 naar aanleiding van een voor die datum gepland kantoorbezoek schreef de deken onder meer het volgende:

    “ln uw geval heeft al een aantal keren een bezoek plaatsgevonden. Bij geen van die bezoeken is het mogelijk gebleken om toegang te krijgen tot dossiers die bij u in behandeling waren. Dat lag in 2014 en 2015 aan het feit dat u nog aan het verhuizen was, en tijdens ons laatste bezoek aan u had u de dossiers allemaal thuis staan. Ook is geen inzage gekregen in uw financiële administratie, al hoewel u aangaf dat deze was in te zien bij u op kantoor. Tijdens ons bezoek had u deze stukken evenwel niet voorhanden.”

2.42   De deken schreef in deze brief verder het volgende:

    “Het lijkt mij om die reden goed het kantoorbezoek uit te stellen en ter bevordering van de efficiency eerst informatie van u te verkrijgen die mij de nodige informatie verschaft, opdat ik mij tijdens het kantoorbezoek zoveel mogelijk kan focussen op de inhoud van uw dossiers. Daarbij zal ik dan met name de juridische kwaliteit van de door u verrichte werkzaamheden in uw lopende en afgedane dossiers bekijken.

    Graag ontvang ik binnen twee weken na heden van u:

    1)    Overzicht van de bij u in behandeling zijnde zaken, inclusief de opdrachtbevestiging die u aan de cliënten heeft toegezonden;

    2)    Overzicht van de door u behandelde en afgewikkelde zaken in 2016;

    3)    Polis van uw beroepsaansprakelijkheidsverzekering met het betalingsbewijs van de premie over 2017;

    4)    Balans en staat van baten en lasten over 2014 en 2015;

    5)    Gereviseerd kantoorhandboek;

    6)    Resterende certificaten over 2015;

    7)    Bevestiging van het nog bestaan van uw vervangingsregeling met [mr. N]”

2.43  Op 9 februari 2017 heeft verweerster gereageerd. Verweerster stuurde de deken een nota en een betaalbewijs van haar beroepsaansprakelijkheidsverzekering (3), een waarnemersverklaring van mr. B (7) en bewijzen van in 2016 behaalde opleidingspunten (6). Verweerster schreef in haar begeleidende brief onder meer en zakelijk weergegeven, dat de aandacht van de deken voor haar kantoor bij haar stress veroorzaakte, dat zij contact had opgenomen met haar arbeidsongeschiktheidsverzekeraar en dat zij een coach toegewezen had gekregen.

2.44   Op 14 april 2017 heeft de deken gereageerd. De deken schreef dat hij slechts enkele van de in zijn brief van 26 januari 2017 opgesomde documenten van verweerster had ontvangen. De deken schreef:

    “Ik stel u nu voor de laatste maal in de gelegenheid om mij de gevraagde documenten te verstrekken, bij gebreke waarvan ik moet vaststellen dat uw kantoororganísatíe niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. in dat laatste geval zal ik een dekenbezwaar tegen u moeten indienen.

    Graag ontvang ik binnen twee weken na heden van u:

    1)    Overzicht van de bij u in behandeling zijnde zaken, inclusief de opdrachtbevestiging die u aan de cliënten heeft toegezonden;

    2)    Overzicht van de door u behandelde en afgewikkelde zaken in 2016;

    3)    Polis van uw beroepsaansprakelijkheidsverzekering;

    4)    Balans en staat van baten en lasten over 2014 en 2015;

    5)    Gereviseerd kantoorhandboek;

    6)    Vervangingsregeling

    Ten aanzien van uw vervangingsregeling heb ik verzocht om een bevestiging van het voortduren van uw vervangingsregeling met [mr. N]. ln plaats daarvan krijg ik een briefje van twee regels van [mr. B] dat hij als uw vervanger zal optreden bij afwezigheid. Deze regeling voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen. Daarvoor verwijs ik u naar het model kantoorhandboek zoals dat staat afgedrukt op de website van de NOVA.”

2.45   Op 17 april 2017 heeft verweerster de deken als volgt bericht:

    “Uw brief van 14 april 2017 bereikte mij en natuurlijk wil ik graag aan de verzoeken van de Deken voldoen. Afgelopen zaterdag is na een ziekbed toch nog onverwacht mijn vader overleden. De rouwkaart stuur ik U hierna toe. Dat betekent dat ik veel naar Limburg moet en dat is een enkele reisafstand van 3,5 uur. Zaterdag aanstaande is de begrafenis. Ik doe mijn uiterste best om in de loop van de volgende week de door U gevraagde stukken te doen toekomen. Ik begrijp verder niet goed waarom er nu al met een klacht wordt gedreigd. Ik meende dat ik toch in het verleden de Deken te Den Haag als ook in Rotterdam steeds op correcte wijze voorzien heb van de gevraagde informatie. Ook weet U dat ik mij arbeidsongeschikt heb gemeld en dat traject is nog lopende. Graag zou ik van U vernemen, nu in de aanhef van Uw brief staat dat het een artikel 46f Advocatenwet onderzoek betreft welke andere bezwaren en van wie U bereikt hebben. Dan kan ik daar ook, desnodig, meteen op reageren.”

2.46   In haar e-mail van 30 april 2017 aan de deken vroeg verweerster begrip voor de vertraging in haar reactie op de verzoeken van de deken, in verband met het overlijden van haar vader. Verweerster schreef dat zij, om dezelfde reden, rustiger aan het werk was. Zij voegde daaraan toe dat zij haar praktijk niet had neergelegd. Verder schreef verweerster het volgende:

    “(…) De polis van mijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering heb ik al aan U toegezonden en dat is al gecontroleerd door [stafjurist] en [voormalig deken] en accoord bevonden. De balans van baten en lasten kunt U in zien. Een kopie daarvan stuur ik dus niet op want dat ben ik ook niet verplicht Ik heb [mr. B] er al over geïnformeerd dat de tekst van de vervangingsregeling naar Uw mening niet voldoende is. Ik kan natuurlijk aan de hand van het modelkantoorboek een nieuwe opstellen. De tekst die U heeft ontvangen is steeds accoord geweest voor Uw voorgangers.

    Ik ontvang graag van U de bezwaren ex artikel 46f Advocatenwet zodat Uw bezoek aan mijn kantoor gelegitimeerd is.

    Ik heb mijn arbeidsongeschiktheidsverzekeraar in kennis gesteld van het overlijden van mijn vader en dat ik dat moet verwerken.

    Ik vertrouw erop dat ik nog enig uitstel van U krijg en dat U motiveert waarom ik zoveel kantoorbezoeken moet krijgen.”

2.47   In zijn brief van 10 mei 2017 heeft de deken het volgende aan verweerster geschreven:

    “Gecondoleerd met het verlies van uw vader. Ik begrijp dat u daar enige tijd voor nodig had en heb om die reden even gewacht met een reactie op uw e-mails van 17 en 30 april jl.

    De reden voor mijn onderzoek is dat ik nog altijd niet heb kunnen vaststellen dat u daadwerkelijk praktijk voert in Den Haag. U heeft kantoorruimte gehad aan de [J-straat], waar u geen dossiers, geen computer en ook overigens niets had staan waaruit noch de voormalig deken noch ik kon afleiden dat u daar daadwerkelijk kantoor hield. U kon mij geen stukken laten zien, u gaf geen inzicht in uw financiële situatie of in de omvang van uw praktijk en om die reden kon ik niet nagaan of uw praktijk wel aan de daaraan te stellen eisen voldoet.

    U heeft menigmaal te kennen gegeven dat u uw praktijk weer aan het opbouwen bent. U heeft bij [mr. O] een kantoorruimte gehuurd waar ik u ook heb bezocht en waar u evenmin dossiers kon tonen. Er was geen computer, u had geen overzicht van lopende zaken en op vragen over de wijze waarop u dient om te gaan met de verplichtingen uit de Wwft kon u geen antwoord geven. Daar komt bij dat er een klacht tegen u is ingediend wegens onbevoegde vertegenwoordiging, hetgeen ik ook zorgelijk acht, aangezien ook daaruit kan worden afgeleid dat u uw kantoororganisatie niet op orde heeft.

    De reden dat u zoveel kantoorbezoeken krijgt is dan ook gelegen in het feit dat bij ieder bezoek blijkt dat uw organisatie niet op orde is, althans dat u dat niet kunt aantonen. Ik vind dan ook dat er alle reden is voor een nader onderzoek.

    Ik heb gelezen dat u zich heeft gemeld bij uw arbeidsongeschiktheidsverzekering, maar ik heb niet van u vernomen of dit inhoudt dat u in het geheel niet aan het werk bent of dat er sprake is van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.

    ik herhaal dus nogmaals de lijst met stukken die ik van u wil ontvangen, graag binnen drie weken na heden: (…)”

2.48  Op 14 juni 2017 heeft de deken verweerster als volgt bericht:

    “Bij brief van 30 april jl. heeft u de deken om uitstel verzocht voor het aanleveren van de gevraagde gegevens. U bent tot uiterlijk 31 mei jl. in de gelegenheid gesteld om de informatie over uw kantoororganisatie aan te leveren. Ik constateer dat ik tot op heden geen stukken van u heb ontvangen, noch anderszins van u heb vernomen.

    De deken ziet hierin aanleiding zich tot de Raad van Discipline te wenden. U zult daarover op korte termijn nader worden geïnformeerd.”

2.49  Verweerster heeft op dezelfde dag als volgt gereageerd:

    “Met excuus, het is mij geheel ontschoten!! U krijgt vandaag/ vanavond nog bericht.”

2.50   Na dit bericht van 14 juni 2017 heeft de deken niet meer van verweerster vernomen.

5    BEOORDELING

5.1    Behoudens met betrekking tot het onder 2.16 vermelde heeft verweerster tegen de feiten geen grieven aangevoerd. Verweerster heeft ten aanzien van dit punt inhoudelijk uitsluitend aangevoerd geen echtscheidingszaken op toevoegingsbasis te behandelen. Overweging 2.16 bevat evenwel een correcte weergave van hetgeen hieromtrent in het verslag van de deken van 15 juni 2015 is opgenomen. Derhalve heeft het hof geen aanleiding gezien de feiten op dit punt aan te passen.

5.2    Verweerster heeft aangevoerd dat de beslissing van de raad nietig is, nu vier van de leden van de raad sedert 2011 zitting hebben in de raad en zulks in strijd zou zijn met artikel 46b lid 4 en 5 Advocatenwet, omdat verlenging van de zittingstermijn niet mogelijk zou zijn. De grief faalt, nu de wet een herverkiezing van leden van een Raad van Discipline door het College van Afgevaardigden niet uitsluit en het College van Afgevaardigden van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt.

5.3    De raad heeft uitgebreid gemotiveerd geoordeeld dat uit het dossier en de feiten blijkt dat de verweerster de deken niet adequaat heeft geïnformeerd over haar praktijk(voering) en stelselmatig niet stipt en volledig heeft gereageerd op verzoeken van de deken om inlichtingen daarover. Zo heeft de deken niet kunnen vaststellen waar verweerster kantoor hield en haar praktijk voerde, bleef verweerster vaag over de aard en de omvang van haar praktijk, heeft de deken geen toezicht kunnen uitoefenen op de kwaliteit van de dienstverlening door verweerster, was sprake van een allegaartje van opleidingsactiviteiten en heeft verweerster evenmin afdoende inzage gegeven in de financiën van haar praktijk. Daartegenover heeft verweerster niet veel meer gesteld dan dat zij aan al haar verplichtingen heeft voldaan en dat over haar bekwaamheid als advocaat nooit vragen zijn gerezen. Verweerster meent dat de deken en zijn voorgangers dekenbezwaren tegen haar hebben ingediend om onder aansprakelijkheid in verband met de door haar behandelde erfrechtkwestie uit te komen. Het hof onderschrijft evenwel het oordeel van de raad. Uit de - niet door verweerster betwiste - feiten blijkt onmiskenbaar dat de deken van februari 2015 tot juni 2017 vrijwel voortdurend doende is geweest van verweerster opheldering te krijgen over onder meer haar kantooradres, haar zakenbestand, de door haar gevolgde opleidingsmaatregelen en haar financiën en dat op de vragen van de deken niet, niet volledig, of niet met bescheiden onderbouwd door verweerster is gereageerd. Verweerster heeft het de deken dan ook stelselmatig en langdurig onmogelijk gemaakt het dekentoezicht op haar praktijk uit te voeren. Met de raad is het hof van oordeel dat verweerster daarvan een ernstig tuchtrechtelijk verwijt te maken valt.

5.4    Het hof is eveneens van oordeel dat deze tuchtrechtelijk ernstig verwijtbare opstelling van verweerster de maatregel van schrapping van het tableau rechtvaardigt, mede gelet op het (recente) tuchtrechtelijk verleden van verweerster. Aan verweerster kan worden toegegeven dat zij een aantal jaren vrijwel vrij van klachten c.q. tuchtrechtelijke veroordelingen is geweest, zodat het tuchtrechtelijk verleden van verweerster van voor die tijd niet dient te worden meegewogen bij deze beslissing. Het tuchtrechtelijk verleden sedert 2014 met onder meer een veroordelende beslissing op een soortgelijk dekenbezwaar dient echter wel te worden meegewogen en dat leidt ertoe dat het hof van oordeel is dat niet kan worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel dan schrapping.

5.5    Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep ad € 1000 van de Nederlandse Orde van Advocaten.

5.6    Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1000 binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    bekrachtigt de uitspraak van de raad van 5 februari 2018 in de zaak  17-721;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in hoger     beroep van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de     manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. M.L. Weerkamp, H.J. de Groot,

N.H. van Everdingen en M.P.C.J. van Bavel, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2018.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 9 juli 2018.