ECLI:NL:TAHVD:2018:112 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180052

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:112
Datum uitspraak: 11-06-2018
Datum publicatie: 15-06-2018
Zaaknummer(s): 180052
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klacht ingetrokken/schikking getroffen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Tussenbeslissing. Gelet op de stellingen van partijen over en weer acht het hof in het kader van het onderzoek naar de ontvankelijkheid van de klacht nader onderzoek nodig naar de wijze waarop de gestelde afstandsverklaring van klager tot stand is gekomen. Klager heeft aangegeven over stukken te beschikken die hetgeen verweerder heeft gesteld, ontkrachten. Nu één van de kernwaarden van de advocatuur in het geding is (integriteit) en het hof de ontvankelijkheid van de klacht moet onderzoeken, wordt eerst klager in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te dienen en vervolgens verweerder in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.

BESLISSING                                   

van 11 juni 2018

in de zaak 180052

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 29 januari 2018, gewezen onder nummer 16-1096/DH/DH, aan partijen toegezonden op 29 januari 2018, waarbij de klacht van klager tegen verweerder niet-ontvankelijk is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2018:15.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 28 februari 2018 ter griffie van het hof ontvangen. Het hof heeft voorts kennis genomen van de stukken van de eerste aanleg.

2.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 mei 2018, waar verweerder en mr. J., als gemachtigde van klager, met de echtgenote van klager, zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij klager voor een beroepsprocedure naar aanleiding van een beschikking d.d. 5 februari 2016 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de IND), inhoudende ongegrondverklaring van een bezwaarschrift betreffende de intrekking van een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 28 februari 2014, een bedrag van € 12.000 in rekening heeft gebracht;

b)    hij niet bereid is het bedrag van € 12.000 aan klager terug te betalen;

c)    hij niet bereid is met klager overleg te plegen naar aanleiding van diens verzoek tot terugbetaling van het bedrag van €12.000;

d)    hij klager niet heeft gewezen op de mogelijkheid van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand op basis van een toevoeging.

4    FEITEN

Van de volgende feiten wordt in hoger beroep uitgegaan.

4.1    Verweerder heeft klager vanaf 24 februari 2016 bijgestaan in een bezwaarprocedure tegen een beschikking van 5 februari 2016 van de IND.

4.2    Op 17 februari 2016 hebben verweerder en klager een ‘bewustzijnsverklaring en overeenkomst vast advocatentarief’ ondertekend, opgesteld in de Turkse taal. Blijkens de Nederlandse versie van deze overeenkomst is in artikel 6 een vast tarief van € 12.000 (exclusief leges) overeengekomen voor de dienstverlening van verweerder.

4.3    In de artikelen 5 en 8 van de overeenkomst is opgenomen dat geen restitutie of verrekening plaats zal vinden van een bedrag wegens niet gewerkte uren.

4.4    Klager heeft een bedrag van € 12.000 aan verweerder betaald.

4.5    Bij brief van 19 april 2016 heeft de echtgenote van klager aan verweerder bericht dat zij en klager hadden besloten om met de zaak te stoppen. Voorts heeft zij verweerder verzocht om het bedrag van € 12.000 terug te storten. Verweerder heeft geen gehoor gegeven aan dit verzoek.

4.6    Bij e-mail van 25 april 2016 heeft de echtgenote van klager namens klager bij de deken de onderhavige klacht over verweerder ingediend. Na het verrichten van zijn onderzoek heeft de deken het klachtdossier bij brief van 25 november 2016 doorgezonden aan de raad. Bij brief van 5 december 2016 heeft de griffie de ontvangst van het klachtdossier aan partijen bevestigd.

4.7    Verweerder heeft de raad bij brief van 19 januari 2017 bericht dat klager alle openstaande procedures wilde intrekken om hem moverende redenen, ‘hetgeen is geschied middels ondertekening d.d. 27 december 2016 van het onderste gedeelte van de bewustverklaring- en vaste advocaten honorarium overeenkomst d.d. 17 februari 2016 (prod. 1). Ik ga er derhalve vanuit dat een inhoudelijke behandeling van de klacht uwerzijds achterwege kan blijven”’

4.8    Bij e-mail van 20 januari 2017 heeft de griffie van de raad verweerder onder meer bericht dat de door verweerder toegezonden verklaring in de Turkse taal was opgesteld en dat de griffie enkel stukken in de Nederlandse taal wenste te ontvangen. Voorts heeft de griffie verweerder bericht dat klager dan wel diens gemachtigde de klacht zelf (schriftelijk) diende in te trekken.

4.9    Daarop heeft verweerder bij e-mail van 20 januari 2017 onder meer geantwoord dat de Nederlandse versie van het document reeds in het bezit van de raad was en heeft verweerder een vertaling van de handgeschreven Turkse tekst gegeven, zijnde “met ondertekening wordt bij dezen afstand gedaan en ingetrokken alle klachten, disciplinaire- en gerechtelijke procedures”. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de klacht van klager door middel van voormeld document is ingetrokken.

4.10    De raad heeft genoemde e-mailberichten van verweerder doorgezonden aan de gemachtigde van klager. De gemachtigde van klager heeft daar bij brief van

23 januari 2017 op gereageerd. Hij heeft aangegeven dat klager zeer onaangenaam is verrast door de stelling van verweerder dat klager zou hebben getekend voor intrekking van de klacht en geeft namens klager het volgende aan:

“(…)

- cliënt ontkent uitdrukkelijk deze verklaring te hebben gedaan en daarvoor zijn handtekening te hebben gezet;

- cliënt heeft op 27 december 2016 geen contact gehad met [verweerder] en overigens ook in de afgelopen maanden niet;

- cliënt kan zich niet herinneren op enige pagina die [verweerder] hem heeft laten ondertekenen, meer dan 1 keer zijn handtekening te hebben gezet;

- cliënt wil zijn klacht helemaal niet intrekken, maar integendeel uitbreiden, waarover hieronder meer.

Het bovenstaande in aanmerking genomen, kan cliënt tot geen andere conclusie komen dan dat [verweerder] de overgelegde verklaring op enige wijze heeft vervalst. (…)”

4.11    Klager heeft aangifte tegen verweerder gedaan en er is een civielrechtelijke procedure opgestart met betrekking tot de authenticiteit van de geplaatste handtekeningen.

4.12    Naar aanleiding van een verzoek om een voorlopig deskundigenbericht heeft de Rechtbank Den Haag bij beschikking van 1 augustus 2017 een schriftexpert als deskundige benoemd.

4.13    Op 10 november 2017 heeft verweerder de raad het rapport d.d. 13 oktober 2017 van de schriftexpert toegezonden. De conclusie van dit rapport luidt onder meer als volgt:

“(…) Op grond van deze bevindingen kan worden geconcludeerd dat de betwiste handtekening onder “müvekkil” [‘klant’; HvD] op de overeenkomst d.d. 27 december 2016 hoogstwaarschijnlijk door degene is vervaardigd die het vergelijkingshandschrift [6 tot en met 23] heeft geproduceerd. Volgens opgave is het genoemde referentiemateriaal afkomstig van [klager]. (…)”

4.14    De gemachtigde van klager heeft de raad bij brief van 6 oktober 2017 onder meer bericht dat het voorlopig deskundigenbericht - met de conclusie dat de handtekening onder de verklaring van 27 december 2016 hoogstwaarschijnlijk van klager afkomstig was - klager zeer had verbaasd, omdat hij weet dat hij de bewuste verklaring niet heeft ondertekend. De gemachtigde heeft de raad verzocht verweerder te verzoeken uitleg te geven over de omstandigheden waaronder klager de bewuste verklaring zou hebben getekend.

4.15    Bij brief van 11 oktober 2017 heeft de raad de gemachtigde van klager bericht dat niet aan zijn verzoek zou worden voldaan, maar dat hem het vrij stond om nadere aanhouding van de behandeling te verzoeken indien hij en zijn cliënt tijd nodig hadden om nader onderzoek te verrichten. Een dergelijk aanhoudingsverzoek bij de raad is uitgebleven.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft overwogen dat – gezien het rapport van 13 oktober 2017 van de schriftdeskundige waaruit blijkt dat de betwiste handtekening hoogstwaarschijnlijk afkomstig is van klager - niet is komen vast te staan dat de handtekening op de aanvulling van de overeenkomst, geplaatst op 27 december 2016, niet van klager is. Gelet daarop is de raad ervan uitgegaan dat klager afstand heeft gedaan van zijn recht om in de onderhavige zaak over verweerder te klagen. Daarbij heeft de raad opgemerkt dat in de klachtprocedure geen uitgebreid onderzoek past naar de omstandigheden waaronder de handtekening zou zijn geplaatst. Nu klager niet heeft aangetoond dat sprake is van een vervalste handtekening, dient zijn klacht niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raad.

5.2    Klager is opgekomen tegen de beslissing van de raad. Klager meent dat de raad zijn beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd. De raad heeft geen rekening gehouden met het feit dat verweerder niets heeft losgelaten over de omstandigheden waaronder voormelde verklaring door klager zou zijn afgelegd dan wel de redenen waarom klager zou hebben besloten af te zien van zijn klachtrecht. Ook heeft klager betoogd dat de handgeschreven tekst bij de verklaring kan zijn geplaatst nadat de handtekening door klager is geplaatst. Derhalve was bij de raad nader onderzoek noodzakelijk naar de redenen waarom klager volgens verweerder afstand zou willen doen van zijn klachtrecht. Dit heeft de raad ten onrechte nagelaten. Klager meent voorts dat verweerder als zorgvuldig advocaat was gehouden klager te bevragen waarom hij zijn klacht wilde intrekken, klager te adviseren advies in te winnen over de intrekking en een en ander schriftelijk vast te leggen. Klager heeft het aanbod gedaan aanvullende bewijsstukken te overleggen, die de stelling ondersteunen dat geen contact is geweest tussen klager en verweerder na de indiening van de klacht en dat klager zijn klacht niet heeft willen intrekken. Klager verzoekt het hof de beslissing van de raad te vernietigen, nader onderzoek te gelasten en de klachten gegrond te verklaren.

5.3    Ter zitting van het hof heeft verweerder op aandringen van het hof een verklaring gegeven over de wijze waarop de aanvullende afstandsverklaring van klager tot stand zou zijn gekomen. Verweerder heeft verklaard dat klager op 27 december 2016 omstreeks 17.30u zijn kantoor heeft bezocht. Daar heeft klager aangegeven wroeging te hebben en heeft hij zijn excuses aan verweerder aangeboden. Klager wenste, volgens verweerder, het conflict met verweerder te beëindigen voordat hij een bedevaarttocht (de zogenoemde 'hadj') zou gaan maken. Verweerder heeft klager vervolgens in de gelegenheid gesteld de voorbedrukte passage onderaan de opdrachtbevestiging te ondertekenen. Daarop heeft klager aangegeven dat hij ook graag afstand wilde doen van de tuchtklacht tegen verweerder. De handgeschreven tekst is vervolgens door verweerder toegevoegd, waarna klager zijn handtekening heeft geplaatst, aldus verweerder. De gemachtigde van klager heeft ter zitting van het hof aangegeven dat hij (bewijs)stukken heeft, waaruit volgt dat deze verklaring van verweerder niet juist is. De gemachtigde van klager heeft het hof verzocht om aanhouding van de zaak en om stukken ter nadere onderbouwing van zijn grieven in te kunnen dienen bij het hof.

5.4    Het hof overweegt als volgt. Voor zover klager in hoger beroep zijn klacht wenst uit te breiden door verweerder te verwijten dat hij jegens klager onzorgvuldig heeft gehandeld bij de intrekking van de klacht (zie onder 12 van het beroepschrift) oordeelt het hof dat daarvoor in hoger beroep geen plaats is. De aanvullende klacht laat het hof dan ook in zoverre buiten beschouwing. Dat neemt niet weg dat het hof, gelet op de stellingen over en weer en in het kader van het onderzoek naar de ontvankelijkheid van de klacht, nader onderzoek nodig acht naar de wijze waarop de gestelde afstandsverklaring tot stand is gekomen. Klager heeft aangegeven over stukken te beschikken die hetgeen verweerder heeft gesteld, ontkrachten. Nu één van de kernwaarden van de advocatuur in het geding is (integriteit) en het hof de ontvankelijkheid van de klacht moet onderzoeken, zal het hof klager in de gelegenheid stellen nadere stukken in het geding te brengen. Daarna zal verweerder als hierna te melden in de gelegenheid worden gesteld zich daarover uit te laten.

5.5    Na de uitlatingen zal het hof verder beslissen. 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bepaalt dat klager in de gelegenheid wordt gesteld binnen veertien dagen na verzending van deze beslissing nadere stukken als bedoeld in 5.4 in het geding te brengen;

bepaalt dat verweerder daarna, binnen twee weken na verzending van die stukken door de griffie van het hof aan hem, de gelegenheid krijgt zich uit te laten over de door klager in  het geding gebrachte stukken;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.A. Wabeke, J.M. Atema, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2018.

griffier       voorzitter            

De beslissing is verzonden op 11 juni 2018.