ECLI:NL:TAHVD:2018:10 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170190

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:10
Datum uitspraak: 26-01-2018
Datum publicatie: 01-02-2018
Zaaknummer(s): 170190
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Hoger beroep tegen de beslissing van de raad waarbij het verzet van klaagster tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter ongegrond is verklaard. Appelverbod (artikel 46h lid 7 Advocatenwet). Geen grond voor doorbreking. Klaagster is niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.

Beslissing

van 26 januari 2018

in de zaak 170190

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 16 december 2016, onder nummer 16-954/DH/DH, aan partijen toegezonden op 16 december 2016, waarbij de plaatsvervangend voorzitter de klacht van klaagster tegen verweerder kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, alsmede naar de beslissing van de raad van 3 juli 2017, eveneens onder nummer 16-954/DH/DH, aan partijen toegezonden op 3 juli 2017, waarbij het verzet van klaagster tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter ongegrond is verklaard.

De beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2016:280 en de beslissing van de raad als ECLI:NL:TADRSGR:2017:109.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 6 juli 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 24 november 2017, waar de heer S namens klaagster en verweerder zijn verschenen. De heer S heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    BEOORDELING

3.1    Het hof stelt het volgende voorop. Uit artikel 46j, leden 1 en 4, in verbinding met artikel 46h lid 7 Advocatenwet volgt dat tegen de beslissing van de raad, op het verzet van klager waarbij het verzet ongegrond is verklaard, geen rechtsmiddel openstaat. Dit rechtsmiddelenverbod kan slechts worden doorbroken als de raad deze bepalingen ten onrechte heeft toegepast, buiten het toepassingsgebied ervan is getreden, dan wel bij de behandeling van het verzet een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. Klaagster heeft evenwel in hoger beroep geen gronden aangevoerd die aanleiding kunnen geven tot doorbreking van het appelverbod. Het hof overweegt als volgt.

3.2    Het beroep van klaagster richt zich blijkens haar beroepschrift tegen de ongegrondverklaring van haar verzet tegen het oordeel van de plaatsvervangend voorzitter van de raad dat de klacht van klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. In haar beroepschrift heeft klaagster geen doorbrekingsgronden als hiervoor in 3.1 bedoeld aangevoerd. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft klaagster gesteld dat geen sprake is van een eerlijke en onpartijdige behandeling van haar klacht nu de raad bij de behandeling van het verzet geen acht heeft geslagen op alle relevante feiten en onjuiste dan wel onvolledige maatstaven heeft toegepast. Deze grond is echter tardief aangevoerd, immers buiten de appeltermijn, en dient daarom buiten beschouwing te worden gelaten. Het hof overweegt ten overvloede dat voor zover klaagster deze grond wel tijdig zou hebben aangevoerd het oordeel van het hof niet anders zou zijn geweest. De stelling van klaagster dat een onjuiste dan wel onvolledige maatstaf is toegepast en geen acht is geslagen op haar inziens relevante feiten raakt niet fundamentele rechtsbeginselen maar de inhoudelijke beslissing van de zaak. Klachten betreffende de motivering van de beslissing leveren geen grond voor doorbreking van een appelverbod (HR 23 juni 1995, NJ 1995/661).

3.3    Nu hetgeen klaagster in haar beroepschrift heeft aangevoerd geen grond voor doorbreking van het appelverbod oplevert, dient klaagster in haar beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 juli 2017, onder nummer 16-954/DH/DH.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, T.H. Tanja- van den Broek, V. Wolting en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2018.

griffier    voorzitter           

De beslissing is verzonden op 26 januari 2018.