ECLI:NL:TADRSHE:2018:87 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-508/DB/OB 17-509/DB/OB 17-510/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2018:87
Datum uitspraak: 11-06-2018
Datum publicatie: 18-06-2018
Zaaknummer(s):
  • 17-508/DB/OB
  • 17-509/DB/OB
  • 17-510/DB/OB
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De voorzitter heeft terecht geoordeeld dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klachten waarop reeds eerder onherroepelijk door de tuchtrechter is beslist. Advocaat in hoedanigheid van vereffenaar heeft door het niet beantwoorden van een vijftal brieven het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad, nu de kantonrechter hem had bericht dat hij het niet in belang van de vereffening achtte om door beantwoording van de brieven kosten te maken. Verzet ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 11 juni 2018

in de zaken 17-508/DB/OB, 17-509/DB/OB, 17-510/DB/OB

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 22 augustus 2017 inzake de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brieven aan de raad van 3 juli 2017 met kenmerken 48/16/046K, 48/16/047K en 48/16/143K, door de raad ontvangen op 6 juli 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      Bij beslissing van 22 augustus 2017 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht gedeeltelijk kennelijk ongegrond en gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op  24 augustus 2017 is verzonden aan klager.

1.3      Bij brief van 19 september 2017 , door klager per email van 22 september 2017 aan het bureau van de orde van advocaten in het arrondissment Oost-Brabant verzonden, en door de raad op 25 september 2017 van voormeld bureau van de orde ontvangen, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 16 april 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.5      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 19 september 2017 en de navolgende stukken:

-       brief van klager van 18 maart 2018, met bijlagen;

-       brief van klager van 23 maart 2018, met bijlagen;

-       brieven van klager van 25 maart 2018, met bijlagen;

-       brieven van klager van 26 maart 2018, met bijlagen.

2          FEITEN en klacht

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

3          VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

1.    de voorzitter heeft de feiten niet juist en onvoldoende weergegeven;

2.    de zakelijke omschrijving van de klachten is niet in overeenstemming met de ingediende klachten:

3.    de voorzitter  heeft geen aandacht gewijd aan art. 6 van de Recofa-richtlijnen;

4.    het bezwaar van de oncontroleerbaarheid van de urenspecificatie komt in de beslissing van de voorzitter niet aan de orde;

5.    aan het vereiste dat de nalatenschap positief moet zijn voor loon voor de vereffenaar is niet voldaan;

6.    de vereffenaar heeft zich betaald uit een boedel waarvan hij niet de vereffenaar was;

7.    de vereffenaar heeft de kantonrechter misleid.

4          BEOORDELING

4.1      Vast staat dat klager al eerder klachten bij de tuchtrechter heeft ingediend over het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van vereffenaar en over de beloning van verweerder voor diens werkzaamheden als vereffenaar. Deze klachtzaak is bij de raad bekend onder nummer OB 233-2014.   De voorzitter van de raad heeft bij beslissing van 17 september 2014 vastgesteld dat de klachten betrekking hadden op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar en dat het niet de taak van de tuchtrechter is om te oordelen over bezwaren die een belanghebbende heeft over het optreden van een vereffenaar. De raad heeft bij beslissing van 29 juni 2015 geoordeeld dat de voorzitter terecht had vastgesteld dat er enkel sprake kan zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen indien verweerder zich in zijn hoedanigheid van vereffenaar zodanig misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.2      Bij brieven van 15 en 23 februari 2016 heeft klager opnieuw klachten bij de deken ingediend over het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van vereffenaar en diens beloning voor zijn werkzaamheden als vereffenaar (klachtonderdelen 1 en 2). Bij brief dd. 9 september 2016 heeft klager zich erover beklaagd dat verweerder niet heeft gereageerd op zijn brieven van 22, 23 en 25 augustus en 6 en 8 september 2016 (klachtonderdeel 3). De voorzitter heeft bij beslissing van 22 augustus 2017 de klachtonderdelen 1 en 2 kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel 3 kennelijk ongegrond verklaard.

4.3      Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter terecht overwogen dat de eerste twee klachtonderdelen dezelfde verwijten bevatten als de klachten waarop de onherroepelijke beslissing van de raad in klachtzaak OB 233-3014 betrekking heeft. Ingevolge het bepaalde in artikel 47 b lid 1 Advocatenwet kan een advocaat niet andermaal worden berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen. Nu geen nieuwe tuchtrechtelijk relevante feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken  heeft de voorzitter de onderdelen 1 en 2 van de klacht terecht niet-ontvankelijk verklaard.

4.4      Ten aanzien van het derde onderdeel van de klacht heeft de voorzitter overwogen dat nu verweerder gehoor heeft gegeven aan de brief van de kantonrechter waarbij verweerder werd opgedragen om niet te reageren op klagers brieven, er geen sprake was van een schending van het vertrouwen in de advocatuur zijdens verweerder. Klager heeft in verzet aangevoerd dat er geen sprake is van een opdracht van de kantonrechter aan verweerder. Hoewel in de brief van de kantonrechter geen directe opdracht om niet op de brieven te antwoorden is geformuleerd, valt dit uit de brief van de kantonrechter wel af te leiden, waar de kantonrechter schreef dat verweerder op de brieven van klager niet hoefde te antwoorden en dat hij het van belang achtte de vereffening in verband met de kosten niet te belasten met aan die brieven te besteden tijd. De raad is met de voorzitter van oordeel dat er, door de brieven van klager onder deze omstandigheden onbeantwoord te laten, geen sprake is van schending van het vertrouwen in de advocatuur zijdens verweerder.

4.5      De raad is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager in verzet aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter terecht en op juiste gronden de klachtonderdelen 1 en 2 kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel 3 kennelijk ongegrond bevonden.

4.6      Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.E. Bartels, voorzitter, mrs. N.M. Lindhout-Schot en L.W.M. Caudri, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2018.  

Griffier                                                                      Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 11 juni 2018

verzonden aan:

-           klager

-           verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.