ECLI:NL:TADRSHE:2018:84 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 18-175/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2018:84
Datum uitspraak: 11-06-2018
Datum publicatie: 13-06-2018
Zaaknummer(s): 18-175/DB/ZWB
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet gebleken dat verweerster zaak heeft gerekt, noch dat zij klaagster tijdens de comparitie zodanig dringen heeft toegesproken dat deze zich gedwongen voelde om in te stemmen met een regeling. Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klagers te wijzen op de zwakke kanten van de zaak. Ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  11 juni 2018

in de zaak 18-175/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerster

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 29 maart 2017 hebben klagers  bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerster.

1.2      Bij brief aan de raad van 1 maart 2018 met kenmerk K17-048 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 april 2018 in aanwezigheid van klagers en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       De hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken.

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

2.2     Verweerster heeft klagers bijgestaan in een geschil tussen klagers en hun buren rondom een erfdienstbaarheid. Klager stelden dat zij door toedoen van de buren in de uitoefening van dit recht werden belemmerd. Klagers stelden zich daartoe onder meer op het standpunt dat door toedoen van de buren het niet mogelijk was om via het pad waarop de erfdienstbaarheid rustte hun perceel te bereiken voor het benodigde onderhoud, omdat niet alle landbouwvoertuigen de bocht konden maken. Klagers hebben zich voor rechtsbijstand gewend tot mr. X, die de buren namens klaagster heeft gedagvaard.

2.3     De buren hebben vervolgens een conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, ingediend. Klagers hebben zich tot verweerster gewend met het verzoek om de behandeling van de zaak over te nemen van mr. X. Op 18 mei 2015 heeft verweerster de zaak van klagers in behandeling genomen. Verweerster heeft klagers voorgehouden dat het geen gewonnen zaak was en heeft klagers gewezen op de sterke en zwakke punten van de zaak.

2.4     De rechtbank heeft op 19 mei 2015 om verhinderdata gevraagd, die verweerster op 21 mei 2015 heeft verstrekt, waarna de rechtbank de comparitie heeft bepaald op 27 augustus 2015. Wegens verhindering van de wederpartij werd de comparitie verplaatst naar 16 oktober 2015.

2.5     Verweerster heeft namens klaagster een conclusie van antwoord in reconventie tevens wijziging van eis ingediend en heeft klaagster bijgestaan tijdens de comparitie van partijen, tevens descente. In de conclusie van antwoord in reconventie heeft verweerster de bij dagvaarding ingestelde vordering, waarbij in algemene zin begaanbaarheid van het pad was gevorderd, gewijzigd in die zin dat begaanbaarheid van het pad over een breedte van 3 meter en een hoogte van 4 meter werd gevorderd alsmede het opnieuw aanbrengen van een bocht tegenover het perceel. Voorafgaand aan indiening van de conclusie heeft verweerster de conclusie in concept ter goedkeuring aan klagers toegestuurd. Klagers hebben ingestemd met de inhoud van de conclusie. In augustus 2015 heeft verweerster vergeefs contact opgenomen met de advocaat van de buren om te bezien of het mogelijk was een regeling te treffen.

2.6     Tijdens de comparitie van partijen, tevens descente op 16 oktober 2015 hebben partijen en de behandelend rechter de situatie ter plaatse bekeken. Partijen hebben onderhandeld over een minnelijke regeling. Verweerster heeft klaagster voorgehouden dat klaagster de keuze had tussen voortprocederen of een regeling treffen, dat met voortprocederen kosten gemoeid zouden zijn en dat de uitkomst onzeker was.

2.7     De buren wensten in ruil voor de door hen in het kader van de minnelijke regeling te treffen maatregelen een financiële tegemoetkoming van klaagster ontvangen. Klaagster heeft ingestemd met het voorstel van de buren. De minnelijke regeling is vastgelegd in het proces-verbaal.

2.8     Na de comparitie heeft klaagster zich wederom tot verweerster gewend. Klaagster heeft verweerster verteld dat de getroffen regeling geen oplossing bood, omdat het niet mogelijk was om met werktuigen of aanhangers de bocht te maken. Verweerster heeft klaagster voorgehouden dat er naar haar mening onvoldoende bewijs was om aan te tonen dat het nog steeds niet mogelijk was om de bocht te maken.

2.9     Bij brief d.d. 29 maart 2017 hebben klagers  bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerster.

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij de belangen van klagers onvoldoende heeft behartigd. Meer specifiek heeft zij:

-        het verloop van de procedure gerekt;

-        laten blijken de zaak niet kansrijk te achten, omdat er onvoldoende bewijs voor het standpunt van klagers zou zijn;

-        klaagster sub 1 bij de comparitie zodanig dringend toegesproken dat deze hierdoor overdonderd werd en instemde met een regeling, die het probleem van klagers niet oploste en die zelfs ertoe leidde dat klagers een deel van de advocaatkosten van de wederpartij moesten betalen.

                          4       VERWEER

                           4.1     De klacht is ongegrond. Verweerster heeft de procedure niet gerekt. Klaagster heeft zich op 18 mei 2015 tot verweerster gewend. De procedure was op dat moment reeds aanhangig. De rechtbank heeft op 19 mei 2015 om verhinderdata gevraagd, die verweerster op 21 mei 2015 heeft verstrekt en waarna de rechtbank de comparitie heeft bepaald op 27 augustus 2015. Wegens verhindering van de wederpartij werd de comparitie verplaatst naar 16 oktober 2015.

                          4.2     Verweerster heeft zorgvuldig gehandeld door klaagster te wijzen op alle door de wederpartij naar voren gebrachte verweren. Over alle geschilpunten kon uitgebreid geprocedeerd worden en de uitkomst was op voorhand niet zeker. Verweerster heeft klaagster van de sterke en zwakke punten op de hoogte gesteld en heeft klaagster verzocht om bewijs te verzamelen teneinde goed beslagen ten ijs te komen.

                          4.3     Tijdens de comparitie bleek de wederpartij bereid om aan het merendeel van de eisen van klaagster te voldoen. Verweerster heeft aangegeven dat zij niet kon inschatten of het voorstel van de wederpartij voor wat betreft de bocht voor klaagster een oplossing van het probleem zou vormen. Klaagster kon die inschatting wel maken omdat zij bekend was met de betreffende voertuigen en de vereiste draaicirkels. Klaagster heeft zelf besloten dat de oplossing acceptabel was en heeft zelf besloten om in te stemmen met de regeling.

                          4.4     Verweerster heeft klaagster niet onder druk gezet. Verweerster heeft klaagster voorgehouden dat zij kon kiezen tussen het voortzetten van de procedure of het tot stand brengen van een regeling. Teneinde klaagster een weloverwogen keuze te laten maken heeft verweerster klaagster gewezen op de voor- en nadelen van een schikking. De sfeer tijdens de zitting was gemoedelijk. Na afloop van de zitting was klaagster tevreden met en opgelucht over de getroffen regeling. Achteraf heeft klaagster kennelijk spijt gekregen, maar verweerster kan hiervan geen verwijt worden gemaakt.

                          4.5     Klaagsters wederpartij wilde in ruil van de door haar te nemen maatregelen een financiële tegemoetkoming ontvangen. Klaagster heeft vervolgens, ter voorkoming van verdere kosten en onzekerheden, zelf besloten om in te stemmen met de regeling.

                          5        BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

                          5.2     Verweerster heeft de stelling van klagers, dat verweerster de procedure heeft gerekt, uitdrukkelijk betwist. Naar het oordeel van de raad is hiervan uit de overgelegde stukken ook geenszins gebleken. Toen klagers zich op 18 mei 2015 tot verweerster wendden was de procedure reeds aanhangig. Op het verzoek van de rechtbank om verhinderdata d.d. 19 mei 2015 heeft verweerster op 21 mei 2015 gereageerd. De rechtbank heeft de comparitie bepaald op 27 augustus 2015, die vervolgens wegens verhindering van de wederpartij werd verplaatst naar 16 oktober 2015. Klaagster heeft ter zitting van de raad gesteld dat verweerster per e-mail onnodig vragen stelde aan klaagster en dat verweerster heeft aangedrongen op een schikking terwijl dat zinloos was. Ook deze verwijten heeft verweerster uitdrukkelijk weersproken, terwijl uit de overgelegde stukken niet van de juistheid van de stellingen van klaagster blijkt. De raad is van oordeel dat klaagster dit onderdeel van de klacht onvoldoende heeft onderbouwd.

                          5.3     Klagers klagen voorts dat verweerster hen heeft laten blijken de zaak niet kansrijk te achten, omdat er onvoldoende bewijs voor het standpunt van klagers zou zijn. Zoals onder r.o. 5.1 uiteengezet rust op een behoorlijk handelend advocaat de verplichting om de cliënt te informeren over de risico’s en de te verwachten uitkomst van de door hem in gang gezette procedure. Verweerster heeft kennelijk getracht om klagers inzicht te verschaffen in enerzijds de mogelijke baten, anderzijds de mogelijke financiële en andere nadelen die het gevolg zouden kunnen zijn van de aan klagers aanbevolen processtrategie. Dit was ook verweersters taak en hiervan kan verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

                          5.4     De raad stelt vast dat klagers en verweerster twisten over de omstandigheden waaronder de minnelijke regeling tot stand is gekomen. Verweerster heeft de stelling van klaagster, dat verweerster klaagster bij de comparitie zodanig dringend heeft toegesproken dat deze hierdoor overdonderd werd en instemde met een regeling, uitdrukkelijk betwist. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klagers minder geloof verdient dan het woord van verweerster maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is voor wat betreft dit onderdeel van de klacht niet het geval. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerster druk op klaagster heeft uitgeoefend. Klaagster heeft in dit verband ter zitting van de raad desgevraagd verklaard dat verweerster haar heeft voorgehouden dat zij de keus had tussen schikken of doorprocederen en dat aan doorprocederen aanzienlijke kosten verbonden zouden zijn, zodat klaagster zich genoodzaakt voelde om te kiezen voor totstandbrenging van een minnelijke regeling. Hieruit volgt dat klaagster, anders dan zij aanvankelijk heeft gesteld, wel een keus had en dat zij die keuze ook zelf heeft gemaakt. De raad is van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zijdens verweerster niet is gebleken.

5.5     De raad komt tot de slotsom dat de klacht ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. R. van den Dungen, L.W.M. Caudri, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2018

Griffier                                                                 Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 12 juni 2018

verzonden aan:

-  klagers

-  verweerster

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-  de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klagers

-  verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.               Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.               Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.               Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl