ECLI:NL:TADRSHE:2018:13 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-989/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2018:13
Datum uitspraak: 19-01-2018
Datum publicatie: 19-02-2018
Zaaknummer(s): 17-989/DB/LI
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager was reeds in 2011 op de hoogte van de verklaring van getuige X dat  er sprake was van een betalingsachterstand van de vennootschap van klager en de door verweerder daaraan verbonden conclusie. Klacht daarover in 2017 is op grond van art. 46g lid 1 sub 4 niet-ontvankelijk. Klacht niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 19 januari 2018

in de zaak 17-989/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 29 november 2017 met kenmerk K17-075, door de raad ontvangen op 30 november 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1       Verweerder heeft in de periode 10 december 2009 – 1 april 2014 in een civiele procedure in eerste aanleg en in appel de wederpartij van klager bijgestaan.

1.2       Op 10 november 2009 is de besloten vennootschap X B.V. (hierna: X) in staat van faillissement verklaard. Verweerder heeft op 10 december 2009 namens zijn cliënten een dagvaarding aan klager doen uitbrengen en daarin, kort gezegd, gesteld dat klager als feitelijk bestuurder, feitelijk leidinggevende en/of feitelijk beleidsbepaler aansprakelijk is voor betaling van de door de cliënten van verweerder aan X ter zake verrichte werkzaamheden en/of geleverde goederen gezonden facturen voor een bedrag in hoofdsom van € 71.503,69. Klager is bij vonnis van 27 januari 2010 bij verstek veroordeeld tot betaling van een bedrag ad € 71.503,69 vermeerderd met rente en kosten. Klager is tegen voormeld vonnis in verzet gekomen. Bij vonnis van 7 april 2010 is een comparitie van partijen bepaald, die heeft plaatsgevonden op 27 mei 2010. De rechtbank heeft bij vonnis van 16 juni 2010 de cliënten van verweerder bevolen voorshands de executie van voormeld vonnis te staken. De rechtbank heeft bij vonnis van 11 augustus 2010 een bewijsopdracht aan de cliënten van verweerder gegeven.

1.3       Op 6 juli 2011 is door getuige M een verklaring afgelegd. Verweerder heeft in zijn conclusie na enquête van 3 augustus 2011 onder meer het volgende gesteld: “ Uit de verklaring van (M) zoals afgelegd op 6 juli 2011 volgt dat (klager) ermee bekend was dat (X) een achterstand bij (…) had van             ± € 75.000,-,  (…)” .

1.4       De rechtbank heeft in de verzetprocedure bij vonnis van 7 december 2011 het vonnis van 27 januari 2010 bekrachtigd. Klager heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof heeft klager bij arrest van 16 april 2013 toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Op 5 september en 8 november 2013 hebben getuigenverhoren plaatsgevonden. Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank van 7 december 2011 bij arrest van 1 april 2014 bekrachtigd.

1.5       Klager heeft zich in 2015 gewend tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen in verband een herroepingsprocedure bij het Hof. De daartoe door de deken aangewezen advocaat heeft klager ter zake negatief geadviseerd.

1.6       Klager heeft zich bij brief van 29 juni 2017, door het bureau van de orde van advocaten ontvangen op 11 juli 2017, tot de deken gewend met een klacht over verweerder.

2             KLACHT

2.1          De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder in de procedure bij de rechtbank en in de appelprocedure een valse voorstelling van zaken heeft gegeven.

Klager heeft er toelichting op zijn klacht het volgende naar voren gebracht:

2.2       In de procedures tegen klager is door de wederpartij gebruik gemaakt van getuigenverklaringen, waaronder de verklaring van getuige M van 6 juli 2011 dat X een betalingsachterstand van € 75.000,- bij een andere leverancier had. Verweerder had op grond van de door hem als productie Q bij diens akte van 2 februari 2012 overgelegde concurrente crediteurenlijst van de curator kunnen constateren dat er geen betalingsachterstand was van              € 75.000,00, maar ten hoogste van € 41.835,97. Verweerder had hieruit moeten begrijpen dat de verklaring van getuige M niet op waarheid berustte, althans dat het bedrag waar getuige M het over had misschien wel (bewust) te hoog gegrepen was. Verweerder heeft aldus in de procedures een valse voorstelling van zaken gegeven. Verweerder had nader onderzoek naar de juistheid van de getuigenverklaring behoren te verrichten. Verweerder dient op grond van artikel 21 Rv alle relevante informatie in het geding te brengen, niet enkele de informatie die van belang is voor zijn cliënt. Klager is (ten onrechte) op grond van bedrog en onwaarheden veroordeeld.

2.3       Klager kreeg pas in april 2015 stukken ter beschikking waaruit was op te maken dat er bedrog in  de procedure was gepleegd, waaronder een niet op waarheid berustende getuigenverklaring en een bedrieglijke houding van de wederpartij en de advocaat.

3             VERWEER

3.1       Verweerder betwist dat bewust dan wel onbewust gebruik is gemaakt van onjuiste informatie, dan wel dat verweerder een valse voorstelling van zaken zou hebben gegeven dan wel een bedrieglijke proceshouding zou hebben aangenomen. Het is de taak van een advocaat om de belangen van zijn cliënt te behartigen en daartoe aanwezige bewijzen en getuigenverklaringen naar voren te brengen, waarop het bewijs voor de stellingen van zijn cliënt ziet. In de uitoefening van die taak heeft de advocaat een grote vrijheid.

3.2       Voor zover de vordering van de andere leverancier op X voor een lager bedrag op de lijst van concurrente vorderingen van de curator terecht is gekomen, zegt dit nog niets over de vraag wat de achterstallige vordering van die leverancier ten tijde van het plaatsen van de bestellingen door X was. Daar ging het in de procedure juist om. Klager heeft voldoende de gelegenheid gehad zich te verweren tegen de vordering van de cliënten van verweerder en de advocaat van klager heeft dit ook daadwerkelijk gedaan. De advocaat van klager heeft ook verweer gevoerd op het punt van de door getuige M beweerde hoogte van de betalingsachterstand.

3.3       Van bedrog of (het verkondigen van) onwaarheden aan de zijde van verweerder is geenszins sprake (geweest). Van verweerder kan niet verwacht worden nader onderzoek te doen naar de voorhanden zijnde bewijzen. De rechter heeft de beschikking gehad over alle stukken.

4             BEOORDELING

4.1          Ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de Raad van Discipline niet-ontvankelijk verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.2          Verweerder heeft de wederpartij van klager bijgestaan in civiele procedures bij de rechtbank en het gerechtshof in de periode van 2009-2014. De civiele procedure is geëindigd met het onherroepelijk arrest van het gerechtshof van 1 april 2014. De klacht heeft derhalve betrekking op het handelen dan wel nalaten van verweerder wat heeft plaatsgevonden voor 1 april 2014.

4.3          Klager heeft zich bij brief van 29 juni 2017, door het bureau van de orde van advocaten ontvangen op 11 juli 2017, derhalve na het verstrijken van de in artikel 46 g lid 1 aan hef en sub a Advocatenwet bedoelde verjaringstermijn, met een klacht over verweerder tot de deken gewend, zodat allereerst de vraag aan de voorzitter voorligt of de klacht op grond van voormeld artikel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

4.4          De voorzitter stelt op grond van de aan de raad overgelegde stukken vast dat in de procedures de verklaringen van de getuigen, waaronder de verklaring van getuige M, uitvoerig aan de orde zijn geweest en door de rechtbank en het gerechtshof zijn meegewogen in de beoordeling van de vordering tegen klager. Klager was in 2011 op de hoogte van de verklaring van getuige M dat er sprake was van een betalingsachterstand van X aan de cliënten van verweerder van € 75.000,00 en van de door verweerder in zijn conclusie na enquête van 3 augustus 2011 daaraan verbonden conclusie. Nu klager in augustus 2011 reeds op de hoogte was van het verweten handelen van verweerder en zich pas in juli 2017 met een klacht tot de deken heeft gewend dient de klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk te worden verklaard . De door verweerder betwiste stelling van klager dat hij pas in april 2015 over stukken beschikte, waaruit volgens hem is op te maken dat de verklaring van getuige M niet op waarheid berust, staat toepassing van artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet door de voorzitter niet in de weg, alleen al niet nu – mede bezien in het licht van het door verweerder gevoerde verweer – zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet is gebleken dat de in dit verband door klager bedoelde e-mail van 16 september 2009 van X aan het e-mailadres x , wat van de inhoud daarvan ook verder moge zijn in relatie tot de getuigenverklaring van M, in april 2015, zoals klager stelt, in zijn bezit is gekomen.  

4.5          Op grond van het voorgaande zal de voorzitter zal de voorzitter met toepassing van artikel 46 g lid 1 sub a  Advocatenwet de klacht niet-ontvankelijk verklaren

BESLISSING

De voorzitter verklaart met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet:

de klacht niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 19 januari 2018.

Griffier                                                                                                           Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 29 januari 2018

verzonden aan:

-              klager

-              verweerder

-               de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Limburg binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch,

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

                     Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

                     a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 1190, 4801 BD Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is

088-2053737

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl