ECLI:NL:TADRSHE:2018:105 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 18-204/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2018:105
Datum uitspraak: 02-08-2018
Datum publicatie: 06-08-2018
Zaaknummer(s): 18-204/DB/ZWB
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Advocaat heeft klaagster eenzijdig bericht dat zij, gelet op het gezamenlijk inkomen en vermogen van klaagster en haar echtgenoot, niet langer in aanmerking kwam voor een toevoeging, en heeft nagelaten klaagster te informeren over de financiële gevolgen van die intrekking. Advocaat is er aan voorbijgegaan dat de inkomens- en vermogenstoets door de Raad voor Rechtsbijstand dient plaats te vinden en dat de beslissing of deze toets, rekening houdend met alle omstandigheden, dient te leiden  tot intrekking van de toevoeging is voorbehouden aan de Raad voor Rechtsbijstand. Klacht gegrond, waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 2 juli 2018

in de zaak 18-204/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 26 april 2017, door het bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant per e-mail op 3 mei 2018 ontvangen, heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerster.

1.2      Bij brief aan de raad van 15 maart 2018 met kenmerk K17-057 , door de raad ontvangen op 16 maart 2018 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 mei 2018 in aanwezigheid van klaagster, de gemachtigde van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 15 maart 2018, met bijlagen;

-       de brief van verweerster van 26 april 2018, met bijlage;

-       de email van de gemachtigde van klaagster van 1 mei 2018

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Verweerster heeft klaagster in de periode van april 2011-augustus 2015 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Klaagster had zich aanvankelijk met haar echtgenoot tot een gezamenlijk advocaat gewend. Door deze was een toevoeging aangevraagd. Op 30 maart 2011 heeft een gesprek met de gezamenlijk advocaat plaatsgevonden.  Op 5 april 2011 heeft klaagster zich tot verweerster gewend met het verzoek haar bij te staan in de echtscheidingsprocedure. Op 13 april 2011 is door de Raad voor Rechtsbijstand aan klaagster een toevoeging verleend. Verweerster heeft bij brief van 3 mei 2011 de door klaagster aan haar verleende opdracht, inhoudende het voor klaagster optreden in de voorgenomen echtscheidingsprocedure, bevestigd. Verweerster heeft op 3 mei 2011 mutatie van de op 13 april 2011 reeds aan klaagster verleende toevoeging verzocht.

2.2      Verweerster schreef bij brief van 9 mei 2011 het volgende aan klaagster :

“Inmiddels heb ik de originele toevoeging van (…..) Advocaten ontvangen en de Raad voor Rechtsbijstand verzocht de toevoeging te muteren.  

U dient er rekening mee te houden dat de toevoeging na afloop van de verleende rechtsbijstand met terugwerkende kracht wordt ingetrokken omdat uw vermogen de bij de wet gestelde maximale grens overschrijdt. U wordt dan alsnog als betalende cliënt aangemerkt. Mijn uurtarief bedraagt € 195,00 exclusief BTW. Het griffierecht wordt dan volledig in rekening gebracht.”

2.3      Op 22 februari 2012 heeft de echtgenoot van klaagster een verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend. Verweerster heeft namens klaagster op

7 mei 2012 een verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek ingediend. De echtgenoot van klaagster heeft daarop op 9 juli 2012 een verweerschrift ingediend. De echtgenoot van klaagster heeft op 23 augustus 2012, 26 februari 2013,

29 augustus 2013 en 1 april 2014 verzoeken tot aanhouding van het echtscheidingsverzoek in verband met een verzoeningspoging bij de rechtbank ingediend. Op 31 maart en 28 april 2015 heeft de echtgenoot van klaagster om aanhouding van één maand verzocht in verband met beraad over intrekking van de procedure. Op 14 augustus 2015 heeft de echtgenoot van klaagster het verzoek tot echtscheiding ingetrokken.

2.4      Verweerster heeft klaagster bij brief d.d. 8 september 2015 bericht dat de echtscheidingsprocedure door de intrekking van het echtscheidingsverzoek op

14 augustus 2015 was beëindigd. Zij berichtte klaagster als volgt: “Destijds heeft de Raad voor Rechtsbijstand voor u een toevoeging verleend. De beëindiging van de procedure betekent dat u nog steeds in gemeenschap van goederen getrouwd bent. Op basis van de door u aan mij verstrekte gegevens, komt u nu niet meer in aanmerking voor gefinancierde rechtsbijstand omdat uw gezamenlijk inkomen c.q. vermogen de wettelijke grens voor gefinancierde rechtsbijstand overschrijdt.”  Verweerster verzocht klaagster het bij die brief gevoegde formulier ten behoeve van de intrekking van de toevoeging te ondertekenen en aan verweerster te retourneren. Verweerster berichtte klaagster voorts dat zij daarna een declaratie op basis van haar (toenmalige) uurtarief van EUR 195,- aan klaagster zou toesturen. Klaagster heeft het formulier tot intrekking van de toevoeging op 9 september 2015 ondertekend.

2.5      Verweerster heeft op 9 september 2015 een verzoek tot intrekking van de toevoeging, middels het daartoe strekkende en door klaagster en verweerster ondertekende mutatieformulier, ingediend met als toelichting dat partijen zich hadden verzoend en dat het echtscheidingsverzoek was ingetrokken. Verweerster heeft op 23 september 2015 voor verrichte werkzaamheden in de periode van 5 april 2011 t/m 30 september 2012 een factuur van EUR 3.888,16 aan klaagster toegezonden.

2.6      De Raad voor Rechtsbijstand heeft bij beslissing van 6 november 2015 de toevoeging ingetrokken. Verweerster heeft op 3 december 2015 een kopie van de door klaagster ondertekende aanvraag mutatie toevoeging en van de beslissing tot  intrekking van de toevoeging aan klaagster toegezonden. Klaagster heeft op

16 december 2015 bezwaar ingediend tegen voormeld besluit.

2.7      Verweerster heeft op 27 januari 2016 de onbetaald gebleven declaratie ter incasso aan de deurwaarder toegezonden.

2.8      De Raad voor Rechtsbijstand heeft verweerster per email van 1 maart 2016 in kennis gesteld van het bezwaar van klaagster tegen de intrekking van de toevoeging. Verweerster werd in de gelegenheid gesteld ter zitting van 6 april 2016 te worden gehoord dan wel een zienswijze in te dienen. Verweerster heeft de deurwaarder per email van 2 maart 2016 verzocht de incasso tot nader order op te schorten. De raad voor Rechtsbijstand heeft het bezwaar bij beslissing op bezwaar d.d. 15 april 2016 ongegrond verklaard en de bestreden beslissing gehandhaafd. Klaagster heeft tegen deze beslissing geen beroep ingesteld.

2.9      Bij brief d.d. 2 mei 2016 heeft de deurwaarder klaagster geïnformeerd over het totaal door haar verschuldigde bedrag (hoofdsom, rente en incassokosten) en haar gesommeerd tot betaling.

2.10    Verweerster heeft klaagster bij dagvaarding van 24 januari 2017  in rechte betrokken en een bedrag van in totaal EUR 4.502,56 gevorderd. Klaagster heeft in de incassoprocedure verstek laten gaan. De kantonrechter heeft bij vonnis van

1 februari 2017 de vordering van verweerster toegewezen met veroordeling van klaagster in de kosten aan de zijde van verweerster. De deurwaarder heeft het vonnis op 17 februari 2017 aan klaagster betekend en bevel tot betaling van een bedrag van EUR 5.193,24 gedaan. Klaagster heeft geen verzet tegen het vonnis aangetekend. Verweerster heeft op 20 april 2017 executoriaal beslag doen leggen op het woonhuis van klaagster.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    de toevoeging op onjuiste gronden is ingetrokken en verweerster klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de consequenties van de intrekking van de toevoeging;

2.    de declaratie van verweerster te hoog is;

3.    verweerster vragen van klaagster niet heeft beantwoord en beslag heeft laten leggen op het woonhuis van klaagster.

4          VERWEER

Ad onderdeel 1

4.1      Intrekking van de toevoeging kwam pas aan de orde toen het echtscheidingsverzoek door de  wederpartij was ingetrokken. Verweerster heeft bij brief van 8 september 2015 in duidelijke bewoordingen aan klaagster bericht dat zij op basis van de aan verweerster verstrekte gegevens niet meer in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp en dat zij een declaratie zou ontvangen. Klaagster heeft het bijgevoegde formulier ondertekend en persoonlijk aan verweerster afgegeven. Zij heeft toen niet te kennen gegeven dat zij iets niet begreep. Zij heeft ook geen bezwaar gemaakt tegen de vermelding op het mutatieformulier dat sprake was van verzoening. Uit mededelingen van klaagster en van de advocaat van de echtgenoot van klaagster bleek dat klaagster en haar echtgenoot nooit uit elkaar zijn geweest. Er is een echtscheidingsverzoek ingediend en een adreswijziging doorgevoerd, maar partijen zijn feitelijk bij elkaar blijven wonen. Verweerster heeft er nooit aan getwijfeld of de inhoud van begeleidende brief bij het mutatieverzoek duidelijk was.

4.2      Verweerster heeft met de intrekking van de toevoeging gehandeld volgens de regels die daarvoor gelden. Een gehuwde rechtszoekende komt niet in aanmerking voor een toevoeging wanneer het gezamenlijk inkomen respectievelijk vermogen de wettelijke grens voor gefinancierde rechtshulp in het peiljaar overschrijdt.

4.3      Klaagster heeft naar aanleiding van de declaratie van 23 september 2015 telefonisch contact met verweerster opgenomen. Verweerster heeft klaagster toen uitgelegd waarom klaagster een declaratie had ontvangen en zij geen recht meer had op een toevoeging.

Ad onderdeel 2

4.4      Verweerster heeft bij haar declaratie van 23 september 2015 een specificatie gevoegd. Klaagster heeft nimmer bezwaar gemaakt tegen de op de specificatie vermelde werkzaamheden en de hoogte van de declaratie. Verweerster heeft in een periode van ruim vier jaar in totaal ruim 16 uur besteed. Klaagster erkent dat zij niet heeft gereageerd op aanmaningen. Ze heeft ook nooit geprotesteerd tegen de hoogte van de declaratie. Pas na ontvangst van het bezwaarschrift van de Raad voor Rechtsbijstand begreep verweerster dat klaagster het achteraf toch niet eens was met de intrekking van de toevoeging. Verweerster heeft medewerking verleend aan de bezwaarprocedure en de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand afgewacht. Klaagster is ondanks de afwijzende beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand van 15 april 2016 toch van mening dat zij de declaratie van verweerster niet hoeft te betalen.

Ad onderdeel 3

4.5      Verweerster heeft klaagster altijd zo goed mogelijk geïnformeerd. Het stond verweerster, gelet op de inhoud van de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand, vrij om een declaratie aan klaagster toe te sturen. Het stond haar ook vrij toen klaagster weigerde te betalen executiemaatregelen te treffen en beslag te doen leggen. Verweerster heeft de emailberichten van (de gemachtigde van) klaagster tijdig beantwoord. Verweerster heeft geen gevolg gegeven aan het verzoek van klaagster om het beslag op te heffen, omdat de klacht los staat van de incassoprocedure.

5          BEOORDELING

Ad onderdeel 1

5.1      De klacht heeft betrekking op de intrekking van de toevoeging en de informatie daarover aan klaagster. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij belangrijke (financiële) afspraken schriftelijk vastlegt. Voorts is een advocaat gehouden tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden. Een advocaat is, tenzij hij goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, verplicht met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat of er termen bestaan, om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Ook wanneer een advocaat van mening is dat er gronden aanwezig zijn die tot intrekking van de verleende toevoeging zouden moeten leiden, dient hij dit met zijn cliënt te bespreken. Indien een advocaat in overleg met zijn cliënt tot de conclusie komt dat deze niet langer in aanmerking komt voor een toevoeging staat het de cliënt uiteraard vrij een mutatieformulier strekkende tot intrekking van de toevoeging in te dienen. In dat geval dient de advocaat de gemaakte afspraak om tot intrekking van de toevoeging over te gaan schriftelijk  vast te leggen, alsmede de financiële gevolgen daarvan.

5.2      In deze staat vast dat op 13 april 2011 aan klaagster een toevoeging is verleend, welke toevoeging nadien is gemuteerd op naam van verweerster.  De toevoeging is verleend voor procedure of advies inzake echtscheiding met nevenvorderingen. Voorts staat vast dat de wederpartij van klaagster het verzoek tot echtscheiding in augustus 2015 heeft ingetrokken. Verweerster heeft vervolgens aan klaagster bericht dat zij, nu zij nog steeds in gemeenschap van goederen was gehuwd, niet langer in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp en haar een formulier intrekking toevoeging toegezonden met het verzoek dit ondertekend te retourneren. Verweerster heeft zich in haar brief van 8 september 2015 beperkt tot voormelde mededeling. Zij heeft klaagster onvoldoende geïnformeerd over de gevolgen van de intrekking, waaronder de hoogte van de factuur voor de door haar verrichte werkzaamheden.

5.3      De toevoeging was verleend voor een procedure en advies. Nu het verzoek tot echtscheiding was ingetrokken, resteerde de toevoeging voor advies-werkzaamheden. Het had op de weg van verweerster gelegen om de Raad voor Rechtsbijstand te informeren over de intrekking van het echtscheidingsverzoek, alsmede de gronden waarop die intrekking was gebaseerd en de toevoeging ter declaratie bij de Raad voor Rechtsbijstand in te dienen. Het was daarna voorbehouden aan de Raad voor Rechtsbijstand om de gevolgen van de intrekking te beoordelen en te beslissen of klaagster, gelet op het gezamenlijk inkomen en vermogen van klaagster en haar echtgenoot, na intrekking van het echtscheidingsverzoek al dan niet nog in aanmerking kwam voor een toevoeging. Verweerster is er aldus aan voorbijgegaan dat de inkomens- en vermogenstoets door de Raad voor Rechtsbijstand dient plaats te vinden en dat de beslissing of deze toets, rekening houdend met alle omstandigheden, dient te leiden  tot intrekking van de toevoeging is voorbehouden aan de Raad voor Rechtsbijstand, wat verweerster tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Het eerste onderdeel van de klacht is gegrond.

Ad onderdeel 2

5.4      Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op de hoogte van de declaratie van verweerster. De tuchtrechter heeft niet de bevoegdheid declaratiegeschillen te beslechten, doch waakt slechts tegen excessief declareren. Hiervan is in deze niet gebleken, zodat dit onderdeel van de klacht als ongegrond wordt afgewezen.

Ad onderdeel 3

5.5      Uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde is niet gebleken dat verweerster heeft nagelaten vragen van (de gemachtigde) van klaagster te beantwoorden. Ook overigens leidt dit onderdeel van de klacht niet tot gegrondheid. Het stond verweerster vrij om over te gaan tot executiemaatregelen van een onherroepelijk vonnis van de kantonrechter, waaronder het leggen van beslag. 

6          MAATREGEL

6.1       De raad acht de maatregel waarschuwing passend en geboden.

7          GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1      Aangezien de klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2      De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster , gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50,- aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klaagster aan verweerster opgegeven rekeningnummer.

7.3      De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,-. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer. De raad ziet geen aanleiding om, zoals door verweerster ter zitting verzocht, af te zien van een kostenveroordeling dan wel  deze te matigen.

BESLISSING

De raad van discipline:

-             verklaart  klachtonderdeel 1 gegrond;

-             verklaart de klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond;

-             legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-             veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klaagster;

-             veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van EUR 50,- aan  klaagster, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2  bepaald;

-             veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald;

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte en A. Groenewoud , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2018.

Griffier                                                                 Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 2 juli 2018

verzonden aan:

klaagster

verweerster

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant      

de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen  hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel,  hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

verweerster

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant      

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.               Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.               Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.               Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl