ECLI:NL:TADRSGR:2018:82 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-134/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:82
Datum uitspraak: 18-04-2018
Datum publicatie: 19-04-2018
Zaaknummer(s): 18-134/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: voorzittersbeslissing, klacht over kwaliteit van dienstverlening kennelijk ongegrond

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van  18 april 2018

in de zaak 18-134/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 15 februari 2018 met kenmerk K170 2017 dk/ab, door de raad ontvangen op 16 februari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in een geschil met een theater te Amsterdam (hierna: het theater).

1.2    Klager drijft een onderneming die zich bezighoudt met het voorzien in parkeerplaatsen voor bezoekers van het theater.

1.3    Tussen klager en het theater bestond een overeenkomst op basis waarvan zij samenwerkten. Het theater heeft de overeenkomst opgezegd. Klager wenste de samenwerking voort te zetten en daarover is met het theater onderhandeld. Klager werd daarbij aanvankelijk bijgestaan door mr. N.

1.4    Klager heeft verweerder verzocht een kort geding tegen het theater te starten. Verweerder heeft dit gedaan en op 17 augustus 2016 is de zaak mondeling behandeld. Kort voor de zitting zijn op 15 augustus 2016 namens het theater stukken ingediend bij de rechtbank.

1.5    Bij brief van 18 juli 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager  stelt dat verweerder ernstig tekort is geschoten; hij is buitengewoon ontevreden over zijn wijze van aanpak, competentie en behandeling van zijn zaak. Klager verwijt verweerder in het bijzonder het volgende.

a)    Tijdens een zitting op dinsdag was verweerder niet op de hoogte van de inhoud van de producties die de wederpartij de vrijdag ervoor had toegezonden.

b)    Verweerder was niet op de hoogte van de inhoud van de “signifikante” overeenkomst.

c)    Het verweer van verweerder ter zitting “bestond slechts uit een stotterend & zwetend zwijgen”. Verweerder had geen pleitnotities en producties heeft hij ook niet ingediend.

d)    Verweerder heeft klager niet gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand.

e)    Verweerder heeft klager zonder bewijs beschuldigd van het manipuleren van bewijsmateriaal. Verweerder heeft daarmee de eer en goede naam van klager aangetast en is jegens klager niet integer.

f)    Verweerder was de dagen voor de zitting onbereikbaar en hij was de zittingsdatum vergeten. Verweerder is kort voor de zitting verschenen, waardoor overleg niet meer mogelijk was.

g)    Verweerder verhult zijn fouten door te stellen dat hij niet bereid is om namens klager hoger beroep in te stellen.

h)    Verweerder verwijt klager ten onrechte dat hij facturen onbetaald heeft gelaten. Volgens klager verwart verweerder facturen uit de zaak met nummer 18-133/DH/DH met aan hem verzonden facturen.

i)    Verweerder komt zijn afspraken niet na en doet niet wat hij heeft beloofd.

j)    Verweerder was niet bereid tot overleg en tot een inhoudelijke reactie op de klachten van klager.

2.2    Klager stelt dat zijn onderneming als gevolg van het ondeskundige optreden van verweerder schade heeft geleden. Klager houdt verweerder voor die schade verantwoordelijk.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft aangevoerd dat klager hem heeft verzocht een kort geding te starten tegen het theater. Verweerder heeft klager bij herhaling meegedeeld dit kort geding te willen starten als klager zou kunnen aantonen dat hij gedurende de verdere looptijd van de overeenkomst met het theater zijn verplichtingen jegens het theater zou kunnen nakomen. Dit betekende volgens verweerder dat klager moest kunnen aantonen dat hij via de gemeente over de parkeerruimte kon beschikken die nodig was voor nakoming van zijn verplichtingen jegens het theater.

3.2    Uiteindelijk heeft verweerder op 7 juli 2016 van klager een e-mail ontvangen waarin de gemeente bevestigt dat klager kon beschikken over de parkeerruimte die hij nodig had om zijn verplichtingen jegens het theater na te kunnen komen.

3.3    Verweerder heeft een kort geding gestart “ter blokkade van het zaken doen met een andere partij”.

3.4    Op maandag 15 augustus 2016 heeft verweerder stukken van de wederpartij ontvangen. Verweerder heeft deze stukken diezelfde dag doorgestuurd naar klager. Daarna hebben verweerder en klager, ook op 15 augustus 2016, telefonisch gesproken over de stukken, onder meer omdat het verweerder niet duidelijk was waarom de wederpartij de stukken had ingediend. Volgens verweerder hebben partijen ook voor de zitting nog overleg gevoerd, waarbij klager (opnieuw) te kennen gaf dat de stukken van het theater niet van belang waren. Klager heeft daarbij het vermoeden van verweerder dat klager berichten van de gemeente had gemanipuleerd ontkend.

3.5    Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij ervan mocht uitgaan dat de stukken die klager hem aanleverde authentiek waren en dat hij niet verantwoordelijk is voor de gevolgen van het overleggen van niet authentieke documenten.

3.6    Het verweer zal hierna, voor zover van belang, nader worden besproken.

4    BEOORDELING

4.1    Klager heeft zijn ongenoegen geuit over de omstandigheid dat verweerder in één schriftelijke reactie tegelijk verweer voert in deze klachtzaak en in de klachtzaak met nummer 18-133/DH/DH.

4.2    Hoewel de geschillen waarin verweerder bijstand heeft verleend en waaruit de klachten zijn voortgevloeid op zichzelf geen verband houden met elkaar, ontstaat de samenhang tussen de zaken door de hoedanigheid van de klagers in beide zaken.

4.3    Klager en klaagster in de zaak 18-133/DH/DH (hierna: klaagster) zijn partners. Zij hebben verweerder op of omstreeks hetzelfde moment verzocht om rechtsbijstand. Uit het door verweerder aangevoerde en uit de door hem overgelegde producties leidt de voorzitter af dat de communicatie over de geschillen van klaagster in ieder geval gedeeltelijk verliep via klager. Gelet daarop heeft de voorzitter geen grond om aan te nemen dat verweerder met zijn wijze van verweer voeren een tuchtrechtelijke norm heeft overschreden. De voorzitter heeft verder in aanmerking genomen dat niet is gesteld en ook niet is gebleken dat klager door de wijze van het voeren van verweer in zijn belangen is geschaad.

4.4    De klacht betreft de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder.

4.5    Voorop staat dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld. Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Deze maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter bij een klacht over de door de advocaat geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt.

klachtonderdeel a)

4.6    Verweerder heeft onweersproken aangevoerd dat hij de stukken van het theater voor de zitting had ontvangen en dat hij deze telefonisch en mondeling voor de zitting heeft besproken met klager. Verweerder betwist dat hij de inhoud van de documenten niet kende.

4.7    De voorzitter leidt uit het door partijen gestelde af dat klager en het theater in kort geding beiden een e-mail van de gemeente hebben overgelegd. Tussen de e-mails bestonden verschillen en ter zitting is aan klager gevraagd de oorzaak van deze verschillen toe te lichten. Deze vraag is ook door verweerder aan klager gesteld.

4.8    Zonder uitleg, die heeft klager niet gegeven, begrijpt de voorzitter niet op welke uit deze vraag van verweerder (en de rechter) aan klager volgt dat verweerder geen kennis had genomen van de inhoud van de over en weer in het kort geding overgelegde producties.

4.9    Klager heeft klachtonderdeel a onvoldoende feitelijk onderbouwd. De voorzitter zal klachtonderdeel a kennelijk ongegrond verklaren.

klachtonderdeel b)

4.10    Klager heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel gesteld dat verweerder niet heeft gereageerd op de omstandigheid dat het theater heeft gehandeld in strijd met artikel 3.3 van de overeenkomst. Als aantoonbaar gevolg hiervan heeft klager de zaak tegen het theater verloren.

4.11    Zonder uitleg over de inhoud van artikel 3.3 van de overeenkomst en het door klager gestelde handelen van het theater in strijd met dit artikel, die uitleg heeft klager niet gegeven, kan de voorzitter niet vaststellen of verweerder op dit punt nalatig is geweest.

4.12    Verweerder heeft aangevoerd dat hij wel op de hoogte was van de overeenkomst tussen klager en het theater.

4.13    De voorzitter stelt vast dat klager dit klachtonderdeel onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.

klachtonderdeel c)

4.14    Volgens klager heeft verweerder geen producties overgelegd en heeft hij evenmin gebruik gemaakt van pleitaantekeningen.

4.15    Klager stelt dat verweerder na de zitting heeft gesteld dat de advocaat van het theater een e-mail gemanipuleerd heeft vanwege directe zakelijke betrokkenheid van de gemeente met het theater; de gemeente is de eigenaar van het gebouw. Volgens klager blijkt het onderling te zijn bekokstoofd, “hetgeen [verweerder], door zijn onvoorbereidheid mee is overklast”.

4.16    Daargelaten de onduidelijkheid van deze laatste stelling van klager, heeft verweerder betwist dat hij heeft gesteld dat de advocaat van het theater een e-mail heeft vervalst. Verweerder heeft verder gesteld dat hij de producties met de dagvaarding heeft meebetekend aan het theater. Hij heeft betwist dat hij ter zitting geen verweer heeft gevoerd en niet uit zijn woorden kwam.

4.17    Klager heeft dit klachtonderdeel, in het licht van het verweer, onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond.

klachtonderdeel d)

4.18    Verweerder heeft aangevoerd dat klager niet in aanmerking kwam voor rechtsbijstand op toevoegingsbasis, omdat het geschil met het theater zakelijk van aard was. Klager heeft niet nader toegelicht waarom dit in dit geval anders zou moeten zijn.

4.19    Klachtonderdeel d is kennelijk ongegrond.

klachtonderdeel e)

4.20    Verweerder heeft aangevoerd dat niet hij, maar het theater klager tijdens de mondelinge behandeling heeft beschuldigd van manipulatie van bewijsmateriaal.

4.21    Klager stelt dat hij ter zitting op een vraag van de rechter als volgt heeft geantwoord:

“(…) dat “een ‘aangepaste datum, absoluut door [hem] verricht was. Immers, [klager] had alleen maar, indien er naar de letter & geest van de overeenkomst besloten worden, juist een financiële compensatie ontvangen.” 

4.22    Hoewel de verklaring onduidelijk is, lijkt klager te bevestigen dat hij een datum in een e-mail heeft aangepast en dat het de rechter was die dit onderwerp aan de orde stelde. Gelet daarop en het verweer in aanmerking genomen heeft klager dit klachtonderdeel onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel e is kennelijk ongegrond.

klachtonderdeel f

4.23    Verweerder heeft betwist dat hij niet bereikbaar was voor de zitting. Volgens verweerder was hij op tijd voor de zitting aanwezig en hebben hij en klager een kwartier overleg gehad.

4.24    Klager heeft dit klachtonderdeel onvoldoende feitelijk onderbouwd, het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

klachtonderdeel g)

4.25    Het staat een advocaat vrij om een cliënt na afronding van een instantie niet langer bij te staan. In aanmerking genomen dat is gesteld noch gebleken dat klager in zijn belangen is geschaad door de beslissing van verweerder om geen hoger beroep in te willen stellen voor klager, is klachtonderdeel g kennelijk ongegrond.

klachtonderdeel h)

4.26    Verweerder heeft betwist dat hij betalingsperikelen uit deze klachtzaak en de zaak met nummer 18-133/DH/DH met elkaar verwart. Gelet op het over en weer gestelde kan de voorzitter niet vaststellen of de stelling van klager juist is.

4.27    In verband met de betalingsperikelen heeft verweerder uiteengezet dat de onwil of onmogelijkheid van klager en klaagster tot betaling van facturen volgens hem de werkelijke, directe aanleiding is geweest voor de tegen hem ingediende klachten.

4.28    De voorzitter stelt voorop dat een advocaat vrij is om te bepalen op welke wijze hij verweer voert tegen een klacht en welke stellingen hij daarbij naar voren brengt. Daar komt bij dat de directe aanleiding voor het indienen van een klacht voor de inhoudelijke beoordeling daarvan van ondergeschikt belang is. De wijze waarop verweerder op de klacht heeft gereageerd is naar het oordeel van de voorzitter niet onbehoorlijk en van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid is geen sprake.

4.29    Gelet op dit alles is klachtonderdeel h kennelijk ongegrond.

klachtonderdeel i) en j)

4.30    In het licht van het voorgaande heeft klager deze klachtonderdelen onvoldoende feitelijk onderbouwd. De klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

slotsom

4.31    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in al haar onderdelen met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.

4.32    Nu de klacht in zijn geheel ongegrond wordt verklaard wordt wat betreft de door klager gestelde schade niet toegekomen aan de beoordeling hiervan. Overigens zij opgemerkt dat klager  deze feitelijk ook niet heeft onderbouwd en dat de mogelijkheden tot toewijzing van schadevergoedingsvorderingen in het tuchtrecht in zijn algemeenheid beperkt zijn.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 18 april 2018.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 april 2018 verzonden.