ECLI:NL:TADRSGR:2018:72 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-1020/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:72
Datum uitspraak: 20-03-2018
Datum publicatie: 12-04-2018
Zaaknummer(s): 17-1020/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 20 maart 2018

in de zaak 17-1020/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 13 december 2017 met kenmerk K207 2017 dk/ksl, door de raad ontvangen op 14 december 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster heeft zich tot verweerder gewend met het verzoek beroep in cassatie in te stellen tegen een beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 12 juli 2016.

1.2 Bij e-mail van 2 augustus 2016 heeft verweerder klaagster een opdrachtbevestiging gezonden.

1.3 Bij e-mail van 9 augustus 2016 heeft verweerder klaagster onder meer als volgt bericht:

“(…) De Raad voor Rechtsbijstand berichtte mij conform inliggende kopie met bijlage. Zoals u kunt zien is het verzoek om gefinancierde rechtsbijstand afgewezen, aangezien uw vermogen de wettelijk vastgestelde financiële grenzen overschrijdt. Dat betekent, dat ik mijn werkzaamheden conform mijn opdrachtbevestiging van 2 augustus jl. bij u in rekening zal hebben te brengen. Daartoe u gelieve een voorschotnota aan te treffen, met het beleefde verzoek deze binnen de aangegeven termijn te voldoen. (…)”

1.4 Bij e-mail van 11 augustus 2016 heeft klaagster verweerder onder meer bericht dat zij zijn nota niet kon voldoen.

1.5 Verweerder heeft klaagster bij e-mail van 11 augustus 2016 onder meer als volgt bericht:

“(…) Als u meent voor peiljaarverlegging in aanmerking te komen, moet u dat zelf regelen; ik kan dat niet voor u doen. Zolang niet anders door de Raad voor Rechtsbijstand is beslist, zult u mijn voorschotnota hebben te voldoen voordat ik voor u aan de slag ga; dat is echt niet anders. (…)”

1.6 Klaagster heeft op 15 augustus 2016 bij de Raad voor Rechtsbijstand een verzoek om peiljaarverlegging ingediend. Bij brief van 22 augustus 2016 heeft de Raad voor Rechtsbijstand klaagster bericht dat het verzoek om peiljaarverlegging werd toegewezen. De eigen bijdrage is vastgesteld op EUR 143,-.

1.7 Op 29 augustus 2016 heeft het kantoor van verweerder klaagster een creditnota ter hoogte van EUR 2.420,- gezonden, alsmede een declaratie van EUR 143,- (de eigen bijdrage).

1.8 Bij e-mail van 5 september 2016 heeft verweerder klaagster een negatief cassatieadvies gegeven. Het e-mailbericht is gezonden naar een

e-mailadres van klaagster eindigend op ‘hotmail.nl’.

1.9 Bij e-mail van 18 mei 2017 heeft klaagster verweerder onder meer als volgt bericht:

“(…) Naar aanleiding van ons telefoongesprek hedenmiddag van 18-05-2017, over het e-mailadres van mij (…)hotmail.nl waar u e-mailberichten naar mij verzonden heeft naar dit foutieve e-mailadres.

Zoals ik al in het telefoongesprek met u heb ik gezegd dat ik een nieuw[…] e-mailadres had en ik het dat doorgegeven aan uw secretaresse. Zie bijlage. (…)”

Bij de e-mail van 18 mei 2017 bevindt zich een e-mailcorrespondentie die begint met de volgende tekst, afkomstig van klaagster:

“Goede dag, bedankt voor het bericht 29-08-2016.

Geachte [secretaresse van verweerder] ik deel u mede dat mijn e-mailadres is geworden: (…)outlook.com (…)”

1.10 Bij brief van 5 september 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) klaagster geen schriftelijk cassatieadvies van verweerder heeft ontvangen, ten gevolge waarvan klaagster schade heeft geleden;

b) hij klaagster onmiddellijk een rekening van EUR 2.420,- heeft gezonden, nadat een verzoek tot het verlenen van een toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand was afgewezen, welke nota na toekenning van de toevoeging onmiddellijk is gecrediteerd;

c) hij klaagster per gewone post een nota heeft gestuurd voor de eigen bijdrage van EUR 143,-;

d) hij ontkent dat klaagster hem op 29 augustus 2016 per e-mail van die datum op de hoogte heeft gesteld van haar nieuwe e-mailadres (eindigend op ‘outlook.com’) en haar 06-nummer;

e) hij zijn cassatieadvies ten onrechte heeft gezonden naar het e-mailadres eindigend op ‘hotmail.nl’, terwijl hij op de hoogte was van klaagsters nieuwe e-mailadres eindigend op ‘outlook.com’;

f) hij vier uur in rekening heeft gebracht, hetgeen klaagster voor het bestuderen van het dossier te veel vindt.

3 VERWEER

3.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. Zijn verweer komt - voor zover relevant - aan de orde bij de beoordeling van de klacht. 

4 BEOORDELING

4.1 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a)

4.2 In dit eerste klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat zij van hem geen schriftelijk cassatieadvies heeft ontvangen. Klaagster stelt daardoor schade te hebben geleden.

4.3 De voorzitter heeft geconstateerd dat verweerder klaagster bij e-mail van

5 september 2016 heeft een negatief cassatieadvies heeft gegeven. Deze

e-mail bevindt zich in het klachtdossier. Een e-mail dient gelijk gesteld te worden met een schriftelijk stuk. Reeds om die reden is klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen b) en c)

4.4 Klaagster verwijt verweerder dat hij klaagster onmiddellijk een rekening van EUR 2.420,- heeft gezonden, nadat een verzoek tot het verlenen van een toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand was afgewezen, welke nota na toekenning van de toevoeging onmiddellijk is gecrediteerd, alsmede dat hij klaagster per gewone post een nota heeft gestuurd voor de eigen bijdrage van EUR 143,-.

4.5 Verweerder heeft aangevoerd dat hij, nadat hij de opdracht bij e-mail van

2 augustus 2016 aan klaagster had bevestigd, voor haar een toevoeging heeft aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Dat verzoek is afgewezen aangezien het vermogen van klaagster de wettelijk vastgestelde grenzen overschreed. Verweerder heeft klaagster dat bericht bij e-mail van

9 augustus 2016, waar hij het bericht van de Raad voor Rechtsbijstand en zijn voorschotnota had bijgevoegd. Bij e-mail van 10 augustus 2016 heeft verweerder klaagster nogmaals bericht dat en waarom zij niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam. Daags daarna heeft verweerder aangegeven dat indien klaagster meende voor peiljaarverlegging in aanmerking te komen, zij dat zelf met de Raad voor Rechtsbijstand zou moeten regelen. Klaagster heeft dat laatste gedaan en haar desbetreffende verzoek is door de Raad voor Rechtsbijstand toegewezen. Verweerder heeft zijn voorschotnota toen meteen gecrediteerd. Met zijn nota van 29 augustus 2016 heeft verweerder de aan klaagster opgelegde eigen bijdrage in rekening gebracht.

4.6 Gelet op de bij randnummer 4.5 toelichting door verweerder is de voorzitter van oordeel dat ook de klachtonderdelen b) en c) kennelijk ongegrond zijn. Verweerder heeft in de fase tot aan het verlenen van de toevoeging correct gehandeld. Het staat een advocaat verder vrij om een cliënt een nota te sturen als een verzoek tot een toevoeging is afgewezen en deze vervolgens te crediteren als de toevoeging na een peiljaarverlegging alsnog wordt verleend.

Klachtonderdelen d) en e)

4.7 Klaagster stelt dat verweerder ontkent dat klaagster hem op 29 augustus 2016 per e-mail van die datum op de hoogte heeft gesteld van haar nieuwe e-mailadres (eindigend op ‘outlook.com’) en haar 06-nummer, alsmede dat hij zijn cassatieadvies ten onrechte heeft gezonden naar het e-mailadres eindigend op ‘hotmail.nl’, terwijl hij op de hoogte was van klaagsters nieuwe e-mailadres eindigend op ‘outlook.com’.

4.8 Verweerder heeft aangevoerd dat hij op 29 augustus 2016 beslist geen bericht van klaagster heeft ontvangen dat haar e-mailadres was gewijzigd. Een dergelijk bericht heeft verweerder ook niet rond die datum bereikt en zeker niet vóór 5 september 2016, de dag waarop hij zijn cassatieadvies heeft uitgebracht. Klaagster heeft verweerder pas op de hoogte gesteld van haar nieuwe e-mailadres bij e-mail van 18 mei 2017. 

4.9 In het klachtdossier bevinden zich geen aanwijzingen voor de juistheid van de stellingen van klaagster en mitsdien deze klachtonderdelen. Verweerder heeft de stellingen van klaagster bovendien gemotiveerd betwist. De voorzitter kan de juistheid van de onder d) en e) gemaakte verwijten daarom niet vaststellen, zodat ook deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond zijn. De voorzitter overweegt nog dat uit het klachtdossier niet blijkt op welke datum klaagster het bij randnummer 1.9 weergegeven e-mailbericht heeft gezonden, alsmede wie de geadresseerde was. De voorzitter kan derhalve niet vaststellen dat klaagster die e-mail inderdaad, zoals zij stelt, op 29 augustus 2016 dan wel in ieder geval vóór 5 september 2016 aan (het kantoor van) verweerder heeft gezonden.

Klachtonderdeel f)

4.10  In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij vier uur in rekening heeft gebracht, hetgeen klaagster voor het bestuderen van het dossier te veel vindt.

4.11 De voorzitter stelt voorop dat geschillen over de hoogte van declaraties niet tot de bevoegdheid van de tuchtrechter behoren, behoudens het geval dat sprake is van excessief declareren. Daarvan is naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken. 

4.12 De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 20 maart 2018.

Deze beslissing is in afschrift op 20 maart 2018 verzonden.