ECLI:NL:TADRSGR:2018:68 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-458/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:68
Datum uitspraak: 09-04-2018
Datum publicatie: 11-04-2018
Zaaknummer(s): 17-458/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: verzet ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 9 april 2018

in de zaak 17-458/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 14 september 2017 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 21 december 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 15 juni 2017 met kenmerk K294 2016 dk/smo, door de raad ontvangen op 16 juni 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 14 september 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De voorzittersbeslissing is op 14 september 2017 verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 6 oktober 2017, door de raad ontvangen op 9 oktober 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 12 februari 2018 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door de heer Van der Veen en mr. Van Win, gemachtigde van verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen verzet is ingesteld en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Klaagster is een oud-bestuurslid van de Vereniging van Ambtelijk Secretarissen van Medezeggenschapsorganen in Nederland (hierna: de vereniging). Tussen klaagster als oud-bestuurslid en het bestuur van de vereniging is een geschil gerezen. Verweerder treedt c.q. trad op als advocaat van de vereniging. De vereniging wordt vertegenwoordigd door haar bestuur.

2.2    Op 18 november 2016 heeft een ledenvergadering van de vereniging (hierna: de ledenvergadering) plaatsgevonden. Klaagster was bij die ledenvergadering aanwezig. Verweerder was op verzoek van het bestuur bij de ledenvergadering aanwezig en heeft aldaar het woord gevoerd.

2.3    Bij brief van 21 december 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2.4    De deken heeft verweerder op 27 maart 2017 verzocht om de notulen van de vergadering van 18 november 2016 in de klachtprocedure over te leggen. Op 18 april 2017 heeft verweerder aan dit verzoek voldaan.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat: 

a)    hij in strijd met gedragsregel 18 heeft gehandeld doordat hij op 18 november 2016 zonder vooraankondiging is verschenen op de ledenvergadering van de vereniging en tijdens die vergadering rechtstreeks met klaagster in contact is getreden, waardoor hij klaagster bovendien de mogelijkheid heeft ontnomen om zich door haar advocaat te laten vertegenwoordigen;

b)    hij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 3. Het optreden van verweerder stond lijnrecht op de onderhandelingen om het geschil in der minne te schikken. Deze oplossing heeft geen enkele zin meer nu verweerder richting de leden een eenzijdig en onjuist beeld heeft geschetst;

c)    hij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 23 lid 2, aangezien het dossier in de onderliggende zaak binnen het advocatenkantoor waar verweerder werkzaam is, meerdere malen van advocaat tot advocaat is gegaan en de communicatie vanuit het kantoor zeer traag verliep. Het geheel wekt de indruk van eindeloos tijdschrijven. Aan de zijde van klaagster heeft dit geleid tot onnodige vertraging en kosten, omdat mensen niet goed ingelezen bleken en de advocaat van klaagster daarop heeft moeten acteren;

d)    hij in strijd heeft gehandeld met de gedragsregels 10, 29 en 30.

3.2    Klaagster heeft haar klacht als volgt toegelicht. De komst van verweerder op de ledenvergadering op 18 november 2016 was niet aangekondigd op de agenda van de vergadering, noch op enige andere wijze kenbaar gemaakt aan klaagster en haar advocaat. Toen de voorzitter bij aanvang van de ledenvergadering verweerder voorstelde aan de leden, heeft klaagster direct mondeling bezwaar gemaakt en heeft zij zichzelf voorgesteld. De bezwaren van klaagster hadden geen effect. Tijdens de pauze hebben klaagster en verweerder elkaar kort gesproken, waarbij hij kenbaar maakte dat het bestuur hem op het laatste moment had verzocht om te komen. Na de pauze kreeg verweerder het woord van de voorzitter. Klaagster heeft toen nogmaals formeel bezwaar gemaakt en specifiek verzocht om haar bezwaar in de notulen op te nemen. Verweerder gaf aan dat hij dat een redelijk verzoek vond en vervolgens begon hij een inhoudelijk relaas over het geschil tussen het bestuur van de vereniging (de wederpartij van klaagster) en klaagster. Het bleef niet bij een algemeen verhaal – over nut en noodzaak van statuten – maar verweerder ging specifiek in op het geschil en hij vulde dit aan met interpretaties, meningen en verwijzingen naar jurisprudentie. Bovendien verkondigde hij minstens één volstrekt onjuiste doch zeer essentiële aanname om zijn mening te onderbouwen.

3.3    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.

a)    De voorzitter gaat in haar oordeel niet in op het verwijt dat mr. D, advocaat van klaagster, niet tevoren door verweerder is geïnformeerd over zijn aanwezigheid bij de ledenvergadering. Volgens klaagster is haar daarmee de mogelijkheid ontnomen om zich bij de ledenvergadering te laten vergezellen door haar advocaat.

b)    Het in 4.3 van de voorzittersbeslissing geschetste verloop van de contacten tijdens de ledenvergadering is onjuist.

c)    Volgens klaagster heeft de voorzitter miskend dat verweerder tijdens de ledenvergadering uitgebreid is ingegaan op “de feiten van de statuten en de zienswijze van het (…) bestuur hieromtrent”. Dit vormde de kern van het geschil tussen klaagster en de vereniging en aldus is verweerder wel inhoudelijk ingegaan op het geschil. Van een en ander blijkt volgens klaagster uit de notulen van de ledenvergadering.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft het volgende aangevoerd tegen de klacht.

Klachtonderdeel a

4.2    Op 17 november 2016 kreeg verweerder van zijn cliënt het verzoek om aanwezig te zijn op de vergadering die de volgende dag zou plaatsvinden. De aanwezigheid van verweerder was vereist zodat interne problemen bij zijn cliënt konden worden voorkomen en opgelost. Verweerder heeft zich op die vergadering niet met klaagster in verbinding gesteld, hetgeen de kern van gedragsregel 18 is. Andersom is dat wel het geval: klaagster heeft verweerder in de pauze van de vergadering benaderd en hij heeft haar (kort) te woord gestaan. Dit valt echter niet onder de reikwijdte van gedragsregel 18. Het is zorgvuldig en fatsoenlijk dat als een wederpartij verweerder begroet, hij haar terug groet en reageert op haar opmerking over zijn aanwezigheid. De tweede keer dat klaagster hem direct benaderde, door een vraag aan hem te stellen, heeft verweerder dat direct afgehouden. Verweerder heeft zich aldus niet rechtstreeks tot klaagster gewend en al helemaal niet over het inhoudelijke geschil (de ‘aangelegenheid’ als bedoeld in gedragsregel 18 lid 1). 

Klachtonderdeel b

4.3    Klaagster en de cliënt van verweerder lagen te ver uit elkaar om tot een oplossing te komen. Er is geen belang van klaagster geschaad. Bovendien heeft klaagster in een dagvaarding d.d. 10 januari 2017 gesteld dat zij nog steeds ruimte ziet voor een oplossing met een gezamenlijk communiqué.

Klachtonderdelen c en d

4.4    Het is verweerder niet bekend waar klaagster haar opmerking dat sprake zou zijn van ‘eindeloos tijdschrijven’ op baseert. Van onderbouwing is geen sprake, terwijl klaagster bovendien geen belang heeft bij dit klachtonderdeel. Verweerder heeft gedragsregel 23 lid 2 noch andere gedragsregels geschonden.

Verzet

4.5    Het in verzet gevoerde verweer zal hierna, voor zover van belang, nader worden besproken.

5    BEOORDELING

5.1    Het karakter van de verzetprocedure brengt met zich dat eerst wordt beoordeeld of sprake is van fouten of omissies in de voorzittersbeslissing. De inleidende klacht wordt pas inhoudelijk besproken als van zo’n fout of omissie sprake is.

verzetgrond a)

5.2    Klaagster stelt, zo begrijpt de raad, dat haar verwijt aan verweerder dat hij zijn aanwezigheid bij de ledenvergadering niet bij haar en haar advocaat heeft aangekondigd, door de voorzitter niet (voldoende) in de klachtbeoordeling is betrokken.

5.3    Niet in geschil is dat verweerder op verzoek (van het bestuur) van de vereniging op de ledenvergadering is verschenen. Het lag gelet daarop op de weg van de vereniging om de aanwezigheid van verweerder bij de ledenvergadering aan te kondigen bij klaagster. De vereniging heeft dit nagelaten en ook verweerder heeft zijn komst naar de ledenvergadering niet aangekondigd bij klaagster of haar advocaat. Hoewel de raad kan begrijpen dat de onaangekondigde aanwezigheid van verweerder voor klaagster onprettig was, heeft verweerder geen tuchtrechtelijke norm overschreden door zonder aankondiging te verschijnen op de ledenvergadering. Zijn gedraging is niet strijdig met het belang dat gedragsregel 18 beoogt te beschermen en evenmin met enige andere tuchtrechtelijke norm. De raad heeft bij dit oordeel in aanmerking genomen dat verweerder volgens zijn onweersproken verklaring niet bij de ledenvergadering was vanwege het geschil tussen klaagster en de vereniging, maar vanwege een dreigende motie van wantrouwen van de leden tegen het bestuur. De raad komt tot de conclusie dat de voorzitter in haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast op dit onderdeel. Verzetgrond a is ongegrond.

verzetgrond b)

5.4    Volgens klaagster is de door de voorzitter in 4.3 van de voorzittersbeslissing geschetste gang van zaken onjuist. Klaagster heeft ter onderbouwing van deze verzetgrond slechts gewezen naar “eerder overgelegde documenten”. Dit is onvoldoende. Verzetgrond b zal als onvoldoende onderbouwd ongegrond worden verklaard.

verzetgrond c)

5.5    Volgens klaagster heeft de voorzitter miskend dat verweerder op de ledenvergadering wel heeft gesproken over de inhoud van het geschil tussen haar en (het bestuur van) de vereniging.

5.6    De raad leest in de notulen dat verweerder tijdens de ledenvergadering een toelichting heeft gegeven op de benoemingstermijnen uit de oude statuten en die uit de nieuwe statuten. Verweerder heeft toegelicht dat een verschil van inzicht bestaat over, zakelijk weergegeven, het overgangsrecht. De raad begrijpt de stellingen van klaagster aldus dat haar geschil met de vereniging juist zag op dit overgangsrecht. Uit de notulen blijkt dat verweerder zich slechts in zijn algemeenheid heeft uitgelaten over de statuten en het overgangsrecht. Verweerder heeft zich niet uitgelaten over de standpunten die klaagster en de vereniging daarover hebben ingenomen. Aldus heeft verweerder zich naar het oordeel van de raad niet inhoudelijk uitgelaten over het geschil tussen klaagster en de vereniging op een wijze die hem tuchtrechtelijk valt te verwijten. De voorzitter is naar het oordeel van de raad terecht tot haar oordeel gekomen en verzetgrond c is ongegrond.

slotsom

5.7    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden. De door klaagster aangevoerde verzetgronden slagen niet. De voorzitter heeft de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.8    Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M.F. Laning en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 april 2018.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 april 2018 verzonden.