ECLI:NL:TADRSGR:2018:182 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-806/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:182
Datum uitspraak: 13-08-2018
Datum publicatie: 21-08-2018
Zaaknummer(s): 17-806/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. De klacht is erop gericht dat verweerder de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd in een procedure tegen klagers.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 13 augustus 2018

in de zaak 17-806/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van  op de klacht van:

klaagster sub 1

en

klager sub 2

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 17 mei 2017 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 28 september 2017 met kenmerk R 2017/92 edl/mb, door de raad ontvangen op 29 september 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 1 februari 2018 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

1.4    Bij brief van 28 februari 2018 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 4 juni 2018 in aanwezigheid van klager sub 2 en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter, van de stukken die aan de beslissing ten grondslag liggen en van het verzetschrift.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Klager sub 2 (hierna: klager) is werkzaam voor klaagster sub 1 (hierna: klaagster).

2.2    Op 1 november 2014 heeft klaagster conservatoire beslagen gelegd ten laste van (onder meer) vennootschap G op grondstoffen.

2.3    Bij e-mail van 28 november 2014 heeft verweerder zich bij mr. M., de toenmalige advocaat van klagers, geïntroduceerd als advocaat van vennootschap G.

2.4    In een e-mail van 22 april 2015 aan mr. M heeft verweerder meegedeeld dat, samengevat, de beslagen grondstoffen zijn verkocht en geleverd aan een derde partij en dat de vennootschap G geen eigenaar (meer) is van die grondstoffen.

2.5    Op 29 januari 2016 heeft vennootschap G klagers gedagvaard. Aan de vorderingen tot vergoeding van schade lag de stelling ten grondslag dat, zakelijk weergegeven, klaagster onrechtmatig beslag gelegd had ten laste van de vennootschap G, omdat klaagster geen vordering had op die vennootschap. Klaagster heeft in de procedure (onder meer) als verweer aangevoerd dat de vennootschap G eigen schuld heeft aan de door haar gestelde schade, doordat zij, zakelijk weergegeven, onduidelijkheid heeft laten ontstaan of bestaan over de eigendom van de beslagen grondstoffen en lang heeft gewacht met het nemen van maatregelen strekkend tot opheffing van het beslag.

2.6    Verweerder heeft in de dagvaarding van 29 januari 2016 (onder meer) gesteld dat, zakelijk weergegeven, de beslagen grondstoffen op 25 mei 2015 zijn verkocht door de vennootschap G.

2.7    Op 24 januari 2017 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden bij de rechtbank Rotterdam. In het proces-verbaal van deze comparitie is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) 

2.

[Verweerder] (…):

(…) Het beslag is op zaterdag 1 november 2014 gelegd. Nadat [vennootschap G.] zich bij mij had gemeld heb ik een e-mail gestuurd aan [mr. M.]. Dat was op 5 november 2014. Binnen drie werkdagen na het beslag heb ik met [mr. M.] gebeld. (…)

4.

Op verzoek van partijen wordt de zaak pro forma aangehouden tot dinsdag 14 maart 2017. Partijen zullen de rechtbank uiterlijk op die datum berichten of zij tot een schikking zijn gekomen. Indien partijen niet tot een regeling komen zal de zaak naar de rol worden verwezen voor vonnis. (…)”

2.8    Op 17 februari 2017 heeft mr. M. klager bericht dat verweerders stelling dat hij op 5 november 2014 contact met mr. M. heeft opgenomen, onjuist is. Uit de urenspecificatie van mr. M. bleek dat diens eerste contact met vennootschap G. (via verweerder) had plaatsgevonden op 28 november 2014.

2.9    Bij faxbericht van 13 maart 2017 aan de rechtbank Rotterdam - met een kopie aan de advocaat van klagers - heeft het kantoor van verweerder het volgende geschreven:

“(…) Naar aanleiding van (het proces-verbaal van) de comparitie van partijen van 24 januari jl. berichten wij u dat

1. Partijen geen schikking hebben bereikt. Eiseres [vennootschap G.] vraagt vonnis conform punt 4 van het proces-verbaal van de comparitie;

2. Eiseres de Rechtbank informeert, na overleg met de raadsman van gedaagden [klagers; griffier], terzake van punt 2 van het Proces-Verbaal dat de raadsman van eiseres zich op 28 november 2014, en niet op 5 november 2014, voor het eerst namens [vennootschap G.] bij [mr. M.] heeft gemeld.”

2.10    Bij brief van 17 mei 2017 heeft klager mede namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij tijdens de comparitie van partijen op 24 januari 2017 heeft gesteld dat hij al op 5 november 2014 telefonisch en per e-mail contact had opgenomen met mr. M., terwijl dat pas op 28 november 2014 is gebeurd;

b)    hij in de dagvaarding heeft gesteld dat vennootschap G. de in Rotterdam in opslag liggende zaken op 25 mei 2015 heeft verkocht aan vennootschap N., terwijl verweerder reeds bij e-mail van 22 april 2015 aan mr. M. heeft meegedeeld dat deze zaken waren verkocht en geleverd aan een derde partij.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.

Verzet inzake klachtonderdeel a)

3.3    De voorzitter heeft klager ten onrechte aangeduid als “feitelijk beleidsbepaler” van klaagster.

3.4    De voorzitter heeft het in klachtonderdeel a bedoelde gekwalificeerd als een vergissing die tijdig is rechtgezet. De voorzitter heeft miskend dat, zo vat de raad de stellingen van klagers samen, verweerder ter comparitie welbewust verkeerde informatie heeft verstrekt.

3.5    De voorzitter heeft onvoldoende onderkend welke gevolgen de foute mededeling van verweerder voor klagers heeft gehad.

Verzet inzake klachtonderdeel b)

3.6    De voorzitter heeft miskend dat de klacht ziet op het onjuist of onvolledige weergeven van de feiten door verweerder. De klacht ziet niet op het verkrijgen van een oordeel over de omvang van de schade en de schadeplichtigheid. De voorzitter heeft niet onderkend dat de verkeerde informatie die verweerder op dit onderdeel heeft verschaft een processueel nadeel heeft veroorzaakt voor klagers.

4    VERWEER

Klachtonderdeel a

4.1    Het is juist dat verweerder zich op 28 november 2014 per e-mail als advocaat van vennootschap G. bij mr. M. heeft geïntroduceerd. Tijdens de comparitie van 24 januari 2017 was sprake van een onopzettelijk abusievelijke mededeling van een verkeerde datum. Met verweerders uitdrukkelijke mededeling van 13 maart 2017, vóórdat de zaak op de rol voor vonnis werd geplaatst, is elke onduidelijkheid omtrent de feitelijke onjuistheid van de ter zitting gedane mededeling definitief weggenomen. Deze mededeling is geschied op, en conform, het verzoek van de raadsman van klagers. Van enig processueel nadeel, en derhalve van een geschaad procesbelang, is geen sprake. De rechtbank heeft ter zake van dit onderwerp tijdig en volledig de beschikking gekregen over het correcte feitencomplex. 

Klachtonderdeel b

4.2    De stellingen in de dagvaarding zijn juist. De oorspronkelijk door klaagster beslagen zaken zijn verkocht aan vennootschap N. Alle onderbouwende stukken ter zake van deze verkooptransactie zitten in het procesdossier dat ter beoordeling bij de rechtbank ligt. Volgens verweerder zijn de beslagen goederen zo spoedig mogelijk na de opheffing van het beslag verkocht, maar is bij die transactie een terugkoopoptie bedongen gelet op het verlies dat bij deze verkoop werd gemaakt. Met gebruikmaking van deze terugkoopoptie zijn de grondstoffen eerst teruggekocht en op 25 mei 2015 opnieuw verkocht. De eerste transactie is op 22 april 2015 gemeld bij mr. M. Volgens verweerder speelt deze transactie in de schadeprocedure echter geen rol meer; de transactie is niet betrokken bij de schadeberekening.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht is gericht tegen de advocaat van de wederpartij. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

5.2    Partijen zijn in de klachtzaak uitgebreid ingegaan op de standpunten die zij over en weer hebben ingenomen in hun civiele geschillen. Het oordeel daarover is echter voorbehouden aan de civiele rechter.

5.3    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de hiervoor weergegeven maatstaf juist heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.4    Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

5.5    De raad voegt nog toe dat de stelling van klager sub 2 dat de voorzitter hem ten onrechte heeft aangeduid als feitelijk beleidsbepaler van klaagster sub 1, wat er ook zij van die stelling, geen gevolgen heeft voor de beoordeling van de klachten en de beoordeling in verzet. 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond. 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. H.E. Meerman en J.H.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 augustus 2018.