ECLI:NL:TADRSGR:2018:118 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-043/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:118
Datum uitspraak: 19-03-2018
Datum publicatie: 11-06-2018
Zaaknummer(s): 18-043/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft klager toegezegd een loonvordering te zullen instellen en een procedure tegen de gemeente aanhangig te zullen maken. Verweerder heeft geen van beide gedaan, maar heeft klager wel berichten gestuurd die de indruk wekken dat hij werkzaamheden verrichtte voor klager. Verweerder heeft klager onjuist geïnformeerd over de verjaring van een loonvordering. Verweerder heeft er onvoldoende op toegezien dat de aansprakelijkstelling door klager voortvarend werd behandeld door de door hem ingeschakelde advocaat. Verweerder heeft tot slot pas dossiers verstrekt aan de advocaat die namens klager de aansprakelijkheidskwestie in behandeling had na tussenkomst van de deken. Verweerder is jegens klager ernstig tekort geschoten. Dit is des te ernstiger omdat klager (in de woorden van verweerder zelf) in sociale en financiële nood verkeerde en zich juist met het oog daarop de behartiging van zijn belangen aan verweerder had toevertrouwd. Verweerder heeft klager aan zijn lot overgelaten en dit is niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Hoewel de raad verweerder van de gang van zaken een ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar maakt, is in deze zaak geen maatregel worden opgelegd. Reden daarvoor is dat in het tegen verweerder ingestelde dekenbezwaar, dat verband houdt met deze zaak, de maatregel van schrapping zal worden opgelegd en dit bezwaar deels ziet op dezelfde feiten als de onderhavige zaak. zie ook 17-1035/DH/DH/D

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 19 maart 2018

in de zaak 18-043/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

gemachtigde: mr. K

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 16 augustus 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 23 januari 2018 met kenmerk K190 2017 dk/sh, door de raad ontvangen op 23 januari 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 februari 2018 in aanwezigheid van klager. De gemachtigde van verweerder heeft bij brief van 16 februari 2018 laten weten dat verweerder en hij niet ter zitting zullen verschijnen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager is in het verleden in verschillende kwesties bijgestaan door verweerder.

2.2    Klager heeft verweerder in 2013 verzocht om bijstand in een geschil met zijn (voormalige) werkgever.

2.3    Op 25 februari 2015 heeft verweerder aan klager geschreven dat hij namens hem een rechtszaak in behandeling heeft tegen de werkgever. In de brief geeft verweerder een korte uiteenzetting van situatie van klager; klager heeft een slechte gezondheid als gevolg van een ongeval, hij verkeert in sociale- en financiële nood en hij is als gevolg van een en ander dakloos geworden.

2.4    Op 15 mei 2016 heeft klager verweerder gevraagd een kort geding te starten in verband met beslaglegging op zijn uitkering.

2.5    Bij brief van 27 januari 2017 heeft verweerder de gemeente gevraagd om opgave van verhinderdata in verband met een namens klager in te stellen kort geding.

2.6    Bij brief van 20 maart 2017 heeft klager het volgende aan verweerder geschreven:

“(…) ln het voorjaar van het jaar 2014 heb ik u mijn loonvordering tegen mijn werkgever (…) in behandeling gegeven.

Enige tijd geleden deelde u mij mede dat de vordering zou zijn verjaard.

Volgens mij heb ik de zaak tijdig bij u in behandeling gegeven en heb ik nu schade omdat de vordering niet tijdig is ingesteld.

lk stel u voor deze schade aansprakelijk en vraag u dit te melden bij uw verzekeraar.

Kunt u mij zo snel mogelijk berichten? (…)”

2.7    Op 4 juli 2017 heeft klager van verweerder een bedrag van € 1.500,- ontvangen onder vermelding van “Voorlopig voorschot”.

2.8    Bij e-mail van 19 oktober 2017 heeft mr. Z, advocaat van klager in de aansprakelijkheidszaak tegen verweerder, verweerder verzocht om toezending van drie (proces)dossiers van zaken van klager. Op 2 november 2017 heeft mr. Z deze e-mail doorgestuurd naar de deken. Op 2 november 2017 heeft klager ook een e-mail naar de deken gestuurd met de mededeling dat verweerder de dossiers niet aan hem verstrekt en met een verzoek aan de deken om bijstand.

2.9    Op 2 november 2017 heeft een medewerker van de deken verweerder telefonisch verzocht om informatie, in ieder geval met betrekking tot het verstrekken van de dossiers van klager.

2.10    Bij brief  van 3 november 2017 heeft verweerder aan mr. Z. geschreven:

“(…) In alle door uw genoemde kwesties (…) heb ik de afschriften van de dossiers verstrekt aan [klager]. De stukken zijn destijds bij mij op kantoor gekopieerd en vervolgens aan [klager] ter hand gesteld.

Ter vermijdíng van verdere discussie zal ik begin volgende week opnieuw afschriften maken en deze rechtstreeks aan u doen toekomen.

Een kopie dezes zend ik (…) de Orde van Advocaten, die gisteren telefonisch bij mij intervenieerde. (…)”

2.11    Op 6 november 2017 heeft mr. S, kantoorgenoot van mr. Z, aan de deken bericht dat de inhoud van de brief van verweerder hem verbaast, omdat verweerder zich eerder op het standpunt had gesteld dat hij niet meer over het dossier zou beschikken en uit de brief blijkt dat hij nog over originele dossiers beschikt. Mr. S merkt nog op dat klager zich op het standpunt stelt dat het dossier niet aan hem of een ander is verstrekt door verweerder.

2.12    De deken van de Orde van Advocaten in Den Haag heeft bij brief van 14 december 2017 een bezwaar ingediend tegen verweerder, bij de raad bekend onder nummer 17-1035/DH/DH. Dit bezwaar houdt onder meer verband met, zakelijk weergegeven, het ontbreken van medewerking van verweerder in het tuchtrechtelijk onderzoek door de deken in deze zaak en op het verstrekken van stukken aan de opvolgend advocaat van verweerder. De raad beslist op 19 maart 2018, tegelijk met de onderhavige zaak, op het dekenbezwaar.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder is geen procedure strekkend tot vordering van achterstallig loon gestart tegen de werkgever en heeft klager aan het lijntje gehouden.

b)    Verweerder heeft de loonvordering van klager op de werkgever laten verjaren.

c)    Verweerder heeft klager niet adequaat geïnformeerd over de verjaring.

d)    Verweerder heeft de aansprakelijkstelling door klager niet gemeld bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, althans informeert klager niet adequaat over de stand van zaken.

e)    Verweerder heeft geen kort geding ingesteld in verband met het beslag op de uitkering van klager.

f)    Verweerder heeft de dossiers van klager niet verstrekt, terwijl de advocaat van klager die hem heeft bijgestaan in de aansprakelijkheidskwestie deze nodig had voor behandeling van de zaak.

3.2    Ter onderbouwing van klachtonderdelen a, b en c stelt klager dat hij verweerder begin 2014 heeft gevraagd een kort geding tegen de werkgever te starten. Verweerder heeft klager conceptdagvaardingen gezonden en zittingsdata meegedeeld. De aangekondigde zittingen werden volgens verweerder afgeblazen. Als klager vroeg naar de stand van zaken, dan deelde verweerder hem mee dat met de werkgever werd onderhandeld. Uiteindelijk volgde de mededeling van verweerder dat de termijn voor het instellen van de loonvordering was verstreken en de vordering was verjaard. Pas toen werd het klager duidelijk dat verweerder niets voor hem had ondernomen.

3.3    In verband met klachtonderdeel d heeft klager gesteld dat hij van verweerder zelf, en niet van de verzekeraar van verweerder, een bedrag heeft ontvangen bij wijze van voorschot op een schadevergoeding.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft gesteld dat hij klager in 2013 heeft bijgestaan in een geschil met de werkgever. In 2014 heeft klager opnieuw verzocht om bijstand van verweerder. Volgens verweerder heeft hij de zaak van klager in behandeling genomen. Verweerder heeft de termijn van verjaring van de loonvordering uit het oog verloren en heeft klager daarvan op de hoogte gesteld. Klager heeft verweerder daarop aansprakelijk gesteld en verweerder heeft hiervan melding gemaakt bij zijn beroepsaansprakelijkheids-verzekeraar. Het geschil rondom de aansprakelijkheid is volgens verweerder in behandeling en beide partijen worden in die kwestie door advocaten bijgestaan.

4.2    Verweerder heeft na antwoord niet meer gereageerd op de klacht van klager en op verzoeken van de deken om informatie in het kader van het dekenaal onderzoek naar aanleiding van deze klacht.

5    BEOORDELING

klachtonderdelen a), b) en c)

5.1    Verweerder heeft klachtonderdeel a erkend. Dit betekent dat dit klachtonderdeel gegrond is.

5.2    Ten aanzien van klachtonderdelen b en c heeft klager ter zitting gesteld dat een loonvordering na vijf jaar verjaart. Volgens klager is de loonvordering thans nog niet verjaard.

5.3    Omdat volgens de verklaring van verweerder sprake was van een geschil met de werkgever in 2013 moet worden aangenomen dat de loonvordering begin 2017 nog niet was verjaard. Er is in de onderhavige zaak geen grond om aan te nemen dat in het geschil tussen klager en zijn voormalig werkgever een andere dan de gebruikelijke verjaringstermijn van vijf jaar zou gelden. Het voorgaande betekent dat klachtonderdeel b ongegrond is. Dit betekent echter ook dat verweerder klager in 2017 onjuist heeft geïnformeerd over de verjaring van de loonvordering en dit brengt mee dat klachtonderdeel c gegrond is.

klachtonderdeel d)

5.4    Verweerder heeft gesteld dat hij de aansprakelijkstelling heeft gemeld bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en dat hij de zaak in behandeling heeft gegeven bij mr. O. Klager heeft deze stelling niet betwist, zodat moet worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van verweerder op dit punt en moet worden aangenomen dat verweerder melding heeft gedaan bij zijn verzekeraar. Klachtonderdeel d is in zoverre ongegrond.

5.5    Klachtonderdeel d is voor het overige wel gegrond nu het op de weg van een advocaat ligt om erop toe te zien dat een aansprakelijkheidskwestie als deze voortvarend wordt behandeld door een door hem ingeschakelde advocaat. Uit het dossier blijkt niet van voortvarende behandeling door mr. O. De raad neemt in aanmerking dat klager ter zitting onweersproken heeft verklaard dat mr. O hem heeft meegedeeld dat zijn de zaak in behandeling had genomen. Enkele maanden later, toen klager naar de stand van zaken vroeg, deelde mr. O mee onvoldoende verstand van de materie te hebben om de zaak te behandelen. Mede in het licht van wat vooraf ging aan de aansprakelijkstelling rekent de raad het verweerder aan dat hij niet heeft toegezien op voortvarende behandeling van de kwestie door de door hem ingeschakelde advocaat.

klachtonderdeel e)

5.6    Verweerder heeft klachtonderdeel e niet weersproken, zodat moet worden uitgegaan van de juistheid ervan. Klachtonderdeel e is gegrond.

klachtonderdeel f)

5.7    Verweerder heeft in de onderhavige procedure niet betwist dat hij de dossiers niet (op herhaald verzoek) aan klager heeft overhandigd. Daarom moet worden aangenomen dat verweerder op dit punt niet adequaat heeft gereageerd. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel f is gegrond.

Slotsom

5.8    De slotsom is dat klachtonderdelen a, c, e en f gegrond zijn. Klachtonderdeel b is ongegrond. Klachtonderdeel d is gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft klager toegezegd een loonvordering te zullen instellen en een procedure tegen de gemeente aanhangig te zullen maken. Verweerder heeft geen van beide gedaan, maar heeft klager wel berichten gestuurd die de indruk wekken dat hij werkzaamheden verrichtte voor klager. Verweerder heeft klager onjuist geïnformeerd over de verjaring van een loonvordering. Verweerder heeft er onvoldoende op toegezien dat de aansprakelijkstelling door klager voortvarend werd behandeld door de door hem ingeschakelde advocaat. Verweerder heeft tot slot pas dossiers verstrekt aan de advocaat die namens klager de aansprakelijkheidskwestie in behandeling had na tussenkomst van de deken.

6.2    Uit het voorgaande volgt dat verweerder jegens klager ernstig tekort geschoten is. Dit is des te ernstiger omdat klager (in de woorden van verweerder zelf) in sociale en financiële nood verkeerde en zich juist met het oog daarop de behartiging van zijn belangen aan verweerder had toevertrouwd. Verweerder heeft klager aan zijn lot overgelaten en dit is niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt.

6.3    Hoewel de raad verweerder van de gang van zaken een ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar maakt, zal verweerder (in deze zaak) geen maatregel worden opgelegd. Reden daarvoor is dat in het tegen verweerder ingestelde dekenbezwaar, dat verband houdt met deze zaak, de maatregel van schrapping zal worden opgelegd en dit bezwaar deels ziet op dezelfde feiten als de onderhavige zaak.

7    GRIFFIERECHT

7.1    Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen a, c, e en f gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b ongegrond;

-    verklaart klachtonderdeel d ongegrond op de wijze zoals bedoeld in 5.4 en gegrond op de wijze zoals bedoeld in 5.5;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan en T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2018.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 19 maart 2018 verzonden.