ECLI:NL:TADRARL:2018:88 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-768

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:88
Datum uitspraak: 16-04-2018
Datum publicatie: 16-04-2018
Zaaknummer(s): 17-768
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Niet gebleken is dat verweerder onvoldoende heeft gecommuniceerd met klagers over de strategie en aanpak van de zaak. Evenmin is gebleken dat verweerder een onjuiste procedure is gestart door een kort geding aanhangig te maken of dat zijn werkzaamheden anderszins beneden de maat waren. Het feit dat de werkzaamheden van klager door de verzekeringsmaatschappij werden vergoed, betekent niet dat klager geen belang heeft bij de hoogte van de declaratie. In dit geval was er dekking tot een bepaald maximum. Bij overschrijding daarvan zouden klagers het meerdere zelf moeten betalen. Van excessief declareren is echter niet gebleken. De klacht is in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 16 april 2018

in de zaak 17-768

naar aanleiding van de klacht van:

1.    klager sub 1

2.    klaagster sub 2

klagers

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 11 mei 2016 hebben klagers bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 5 september 2017 met kenmerk 2016 KNN062, door de raad ontvangen op 6 september 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 februari 2018 in aanwezigheid van klaagster sub 2 en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief van verweerder van 31 januari 2018 met de daarin genoemde producties.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klagers hebben zich omstreeks 3 maart 2015 tot verweerder gewend en advies en bijstand gevraagd in verband met een erfgrensgeschil met de buren.

2.2    Namens klagers heeft verweerder de buren in kort geding gedagvaard. Bij vonnis van 26 juni 2015 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van klagers afgewezen en klagers in de kosten veroordeeld. Verweerder heeft klagers bij e-mail van 30 juni 2015 het vonnis toegestuurd.

2.3    Bij dagvaarding van 30 oktober 2015 is verweerder namens klagers een bodemprocedure gestart.

2.4    De kosten van rechtsbijstand in beide procedures zijn vergoed door DAS Rechtsbijstand, de rechtsbijstandsverzekeraar van klagers. Het maximum van de vergoeding bedraagt € 12.500,-.

2.5    Op 16 november 2015 heeft verweerder klagers per e-mailbericht laten weten zijn werkzaamheden voor klagers te beëindigen wegens het ontbreken van vertrouwen.

2.6    Klagers hebben in december 2015 hun zaken overgedragen aan een andere advocaat.

2.7    Op 29 juni 2017 is bij gelegenheid van een descente het erfgrensgeschil geëindigd en is de procedure bij de rechtbank Noord-Nederland doorgehaald.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder zonder toelichting en overleg en zonder voorafgaande opdracht of toestemming van klagers een kort geding is begonnen in de kwestie van het burengeschil;

Toelichting

Na het eerste gesprek op 3 maart 2015 ontvingen klagers bij e-mailbericht van 20 april 2015 van mevrouw B, werkzaam bij verweerder, namens verweerder het navolgende bericht:

“We gaan een kort geding procedure starten jegens uw buurman, [X]...”;

b)    verweerder het erfgeschil verkeerd heeft aangepakt door het kort geding door te zetten terwijl hij wist, althans had kunnen weten, dat de zaak zich daarvoor niet leende;

Toelichting

In het overleg over de concept dagvaarding is in een e-mailbericht van 19 mei 2015, namens verweerder, aangegeven dat bepaalde kwesties zich niet leenden om in de kort geding dagvaarding op te nemen. Desalniettemin startte verweerder geen bodemprocedure, maar zette het kort geding door. Ook de voorzieningenrechter stelde bij de behandeling van het kort geding op 24 juni 2015 aan verweerder de vraag of de kwestie zich wel leende voor een kortgedingprocedure.

c)    de processtukken onzorgvuldig zijn opgesteld door verweerder;

Toelichting

In de opeenvolgende concept- dagvaardingen heeft verweerder de verkeerde namen van de procespartijen  en onjuiste wetsartikelen vermeld, ook nadat klagers hem daarop hadden gewezen. Het vierde concept heeft verweerder niet meer met klagers besproken. Dat bleek later de definitieve versie te zijn. Ook bleek in de laatste versie het stuk over het vernietigen van de bomen, dat wel steeds in de concepten had gestaan, zonder overleg met klagers, te zijn weggelaten, terwijl de bijbehorende 60 foto’s wel werden bijgevoegd.

d)    verweerder niet voortvarend heeft gehandeld en klagers niet op de hoogte heeft gehouden, zodat klagers telkens zelf moesten informeren naar de stand van zaken in de procedure. Dit blijkt uit e-mailberichten van 20 mei 2015 en 1 en 2 juni 2015 van klagers aan verweerder.

e)    verweerder op de zitting van 24 juni 2015 onvoldoende voor de belangen van klagers is opgekomen, mede doordat hij onvoldoende dossierkennis had. Uiteindelijk heeft de dochter van klagers het woord moeten voeren.

f)    verweerder het vonnis van de voorzieningenrechter van 26 juni 2015 op onpersoonlijke wijze en zonder enige toelichting bij e-mail van 30 juni 2015 aan klagers heeft toegestuurd;  

g)    verweerder in de bodemprocedure een brief van de advocaat van de buren met daarin het verzoek binnen 14 dagen te reageren, pas op 9 november 2015 aan klagers heeft gestuurd, zodat op moment van ontvangst de termijn om te reageren al was verstreken;

h)    verweerder een afschrift van de op 30 oktober 2015 betekende dagvaarding pas op 9 november 2015 aan klagers heeft gestuurd, terwijl klagers hem op 26 oktober 2015 hebben gevraagd de stukken zo spoedig mogelijk naar hen te sturen. Verweerder heeft -tegen de gemaakte afspraak in- bepaalde bewijsstukken wel en andere niet bijgevoegd bij de dagvaarding.

i)    verweerder buitensporig veel uren in rekening heeft gebracht bij de DAS en derhalve excessief heeft gedeclareerd;

Toelichting

Verweerder heeft de tijd die was gemoeid met het herstellen van zijn eigen fouten in rekening gebracht. Bovendien heeft hij dubbel gedeclareerd en zelfs nog na beëindiging van de samenwerking tijd in rekening gebracht. Verder heeft verweerder 4 uur in rekening gebracht voor een zitting bij de rechtbank in Groningen, die 1,5 uur duurde, terwijl verweerder ook in Groningen kantoor houdt. Ten aanzien van het excessief declareren verwijzen klagers naar hun e-mailbericht van 21 februari 2017 en brieven van 30 maart, 13 april en 23 augustus 2017. Gevolg van de handelwijze van verweerder was dat € 8.495,07 van het beschikbare budget van € 12.500,- na het kort geding was verbruikt, zodat het resterende budget waarschijnlijk onvoldoende was voor de bodemprocedure.

j)    verweerder in een zaak tegen de gemeente B. bij de DAS een nota heeft ingediend van € 1.982,75 zonder voorafgaande opdracht/ toestemming van de DAS of klagers en voor deze zaak en te veel uren in rekening heeft gebracht;

Toelichting

Gelet op de hoogte van de declaratie en het aantal gewerkte uren van 3.1 uur is sprake van excessief declareren. Op het verzoek van de DAS van 3 februari 2016 om een creditnota te sturen, heeft verweerder niet gereageerd, maar wel bij brief van 4 april 2016 aan klagers voorgesteld het hierboven genoemde bedrag te crediteren, waar klagers niet mee akkoord zijn gegaan.

k)    verweerder niet heeft meegewerkt aan overdracht van het volledige dossier aan de opvolgend advocaat en pas na geruime tijd en veel verzoeken alleen de processtukken heeft toegestuurd.

3.2    Door het onzorgvuldig handelen van verweerder hebben klagers schade geleden doordat  zij onnodig kosten hebben moeten maken. Klagers willen dat verweerder alle kosten die hij in rekening heeft gebracht crediteert en ook de kosten van het griffierecht.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    De DAS heeft bij e-mailbericht van 24 februari 2015, in overleg met klagers, de zaak  uitbesteed aan verweerder. Bij brief van 5 maart 2015 is de opdracht formeel bevestigd door de DAS. Verweerder heeft bij brief van 14 april 2015 de opdracht aan klagers bevestigd onder vermelding van zijn voorwaarden. Klagers hebben de opdrachtbevestiging op 15 april 2015 ondertekend en retour gezonden.

4.2    Verweerder heeft de dossiers van klagers behandeld in samenwerking met mevrouw B., die als paralegal werkzaam is bij hem op kantoor. Verweerder was en is echter eindverantwoordelijk voor de behandeling van de dossiers. Verweerder heeft in de zaak van klagers juist en voortvarend gehandeld. Op 16 november 2016 heeft verweerder klagers per e-mail  laten weten zijn werkzaamheden te beëindigen wegens het ontbreken van vertrouwen.

4.3    De beslissing om een kort geding te starten was ingegeven door de situatie. Het geschil was hoog opgelopen en klager sub 1 kampte met gezondheidsproblemen. Bovendien komt het geregeld voor dat geschillen via een kort geding alsnog in der minne kunnen worden opgelost. Klagers waren het met deze strategie eens. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de zaak toch te complex was.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    De lezing van klagers dat verweerder in zijn e-mail van 19 mei 2015 aangeeft dat verweerder de zaak ongeschikt acht voor een kortgedingprocedure, is niet juist. Verweerder heeft enkel aangevoerd dat een kort geding niet geschikt is voor het vorderen van (immateriële) schadevergoeding, waar klagers aanspraak op wilden maken. Voor het overige leende de zaak zich juist wel voor een kort geding.

Ad klachtonderdeel c)

4.5    In de concept -dagvaarding is slechts één keer een fout gemaakt doordat een verkeerde naam is vermeld. Dat had niet gemogen en dat is ook aan klagers meegedeeld. De fout is vervolgens hersteld. Dat concepten worden aangepast is normaal en zeker in complexe zaken als de onderhavige worden de stukken uitvoerig en meermaals mondeling en schriftelijk afgestemd met de cliënten.

Ad klachtonderdeel d), f) en h)

4.6    Klagers zijn door verweerder steeds voldoende voorgelicht en geïnformeerd. Ook heeft verweerder klagers steeds op de hoogte gehouden van de stand van zaken. Door een misverstand dachten klagers dat alle stukken al bij de dagvaarding moesten worden gevoegd. Verweerder heeft klagers kenbaar gemaakt dat stukken ook in een later stadium konden worden ingediend.

4.7    Verweerder heeft het vonnis toegestuurd en gevraagd om contact op te nemen om het vonnis te bespreken. Het leek hem beter om het vonnis eerst mondeling toe te lichten. Na ontvangst van het e-mailbericht van 14 november 2015 van klagers heeft verweerder geconcludeerd dat er onvoldoende vertrouwen was en heeft hij zijn werkzaamheden beëindigd.

Ad klachtonderdeel e)

4.8    Verweerder heeft ervaring in dit soort civiele kwesties. Tijdens de behandeling van het kort geding heeft hij de (juridische) standpunten van klagers naar voren gebracht en gereageerd op de stellingen van de wederpartij. De dochter van klagers heeft op de zitting een nadere aanvulling gegeven op de feiten en omstandigheden.

Ad klachtonderdeel g)

4.9    De brief van de advocaat van de wederpartij betrof een voorstel tot een arbitrageprocedure. Klagers hadden al aangegeven dat niet te willen. Zij wilden alleen een bodemprocedure, waarin op alle vorderingen uitspraak zou worden gedaan. De dagvaarding was al op 30 oktober 2015 betekend, zodat een reactie naar de advocaat van de wederpartij toe niet noodzakelijk was. Uit het uitblijven van een reactie kon de wederpartij begrijpen dat klagers geen arbitrageprocedure wensten.

Ad klachtonderdeel i)

4.10    Verweerder heeft gewerkt conform de tariefafspraken met de DAS. Er zijn facturen gezonden in drie zaken. De kortgedingprocedure, de bodemprocedure en de zaak tegen de gemeente B. Gelet op het aantal gewerkte uren en de ontvangen vergoeding is sprake van een laag uurtarief. De DAS heeft de facturen betaald en als klagers het niet eens zijn met de facturen moeten zij zich tot de DAS wenden.

Ad klachtonderdeel j)

4.11    Klagers hebben verweerder op 31 augustus 2015 tijdens een bespreking opdracht gegeven een derde zaak namens hen in behandeling te nemen. Dit betrof een zaak tegen de gemeente B. Die kwestie zou zijn afgestemd met de DAS. Verweerder heeft vervolgens op 7 september 2015 een factuur gezonden aan de DAS die vervolgens is voldaan. Op 12 april 2016 is een creditnota voor het totale bedrag van de factuur gestuurd en het door de DAS betaalde bedrag is verrekend met openstaande facturen. Het restant is aan de DAS overgemaakt. Als klagers het met de gang van zaken niet eens zijn, dienen zij zich tot de DAS te wenden.

Ad klachtonderdeel k)

4.12    Verweerder heeft het volledige dossier correct en zo voortvarend mogelijk aangeleverd aan de opvolgende advocaat. Bovendien beschikten klagers zelf ook over het volledige dossier.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    De raad heeft te beoordelen of verweerder heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door voldoende met klagers te communiceren over de strategie en aanpak van het burengeschil. De raad overweegt daartoe dat vaststaat dat er op 3 maart 2015 een bespreking geweest met klagers over hun zaak. Vervolgens is de dagvaarding in de periode van 1 mei 2015 tot 20 mei 2015 tot drie keer toe vooraf in concept aan klagers gestuurd, die daarop commentaar hebben kunnen geven en ook hebben gegeven, welk commentaar geheel of gedeeltelijk is verwerkt. In die omstandigheden is het onwaarschijnlijk dat het voor klagers niet duidelijk was welke aanpak en strategie verweerder voorstelde en dat daarbij niet gesproken is over de aard van de procedure, te weten een kort geding dan wel een bodemprocedure dan wel beide. Het voorgaande wordt mede bevestigd door de inhoud van de e-mail van 19 mei 2015 van verweerder aan klagers. Daarin wordt kenbaar gemaakt dat de mogelijkheden van een kort geding beperkt zijn. Verder blijkt uit de correspondentie tussen de DAS en de buren, die door verweerder als bijlage bij zijn brief van 31 januari 2018 is gevoegd, dat er een kort geding zal worden aangespannen. Daaruit mag worden afgeleid dat dit onderwerp ook al met de DAS medewerker is besproken. Verweerder is, naar het oordeel van de raad, dan ook niet tekortgeschoten in de uitleg over de aanpak van de zaak. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.2    De vraag moet beoordeeld worden of verweerder een verkeerde procedure is gestart door een kort geding aanhangig te maken, waardoor hij niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. De raad overweegt dat het feit dat niet alle vorderingen in kort geding aanhangig konden worden gemaakt, niet betekent dat de keuze voor een kort geding betreffende een deel van de vorderingen onjuist was. De mail van verweerder van 19 mei 2016 aan klagers ondersteunt de stelling van klagers niet. Daarin wordt enkel aangegeven dat niet alle vorderingen (zoals immateriële schadevergoeding) zich lenen voor een kortgedingprocedure. Verder heeft verweerder gemotiveerd aangevoerd dat er sprake was van spoedeisendheid omdat de gezondheid van klager sub1 ernstig leed onder het burengeschil en dat een kort geding bovendien wellicht tot een integrale minnelijke oplossing zou kunnen leiden. Klagers hebben geen bezwaar gemaakt tegen een dergelijke procedure. Bovendien is het de taak van de advocaat om hierover te adviseren, terwijl aan de raad niet gebleken is dat het advies tot een kort geding in deze zaak als onjuist moet worden gekwalificeerd. De raad volgt verweerder in zijn standpunt dat zeker niet ongebruikelijk is dat een kort geding ertoe leidt dat een zaak alsnog geschikt kan worden. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.3     Onbetwist staat vast dat verweerder een onjuiste naam heeft gemeld in één of meer concepten. Verweerder heeft erkend dat zulks niet gewenst is, maar heeft de fout hersteld. Het betreft hier naar het oordeel van de raad niet een  zodanige tekortkoming dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kan worden gesproken. De overige fouten/onjuistheden worden door verweerder ontkend. Dat in een vrij ingewikkelde zaak, waarin de cliënt als geen ander op de hoogte is van de feiten en omstandigheden, aanpassingen van en aanvullingen op de tekst van een processtuk moeten plaatsvinden gedurende het proces van het opstellen van een eerste concept tot een definitieve versie, is een gang van zaken die niet kan worden bestempeld als kwalitatief slecht werk. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.4    Verweerder zou klagers niet op de hoogte hebben gehouden van de stand van zaken. Ter adstructie voeren klagers aan dat zij drie mailberichten hebben gestuurd waarin zij naar de stand van zaken informeren. Twee daarvan zijn op twee opeenvolgende dagen gestuurd. In het algemeen hoeft van verweerder niet verwacht te worden dat hij per omgaande reageert, tenzij het een bijzondere situatie betreft, maar daarvan is in dit geval niet gebleken. Het feit dat klagers een paar maal zelf hebben geïnformeerd wil nog niet zeggen dat verweerder tekort is geschoten in de informatievoorziening. De raad is dan ook van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en oordeelt de klacht ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.5    Ook het verwijt dat verweerder -kort samengevat- te weinig kennis had van de zaak, waarmee niet zou zijn voldaan aan de kwaliteitseis die aan een advocaat mag worden gesteld, is niet komen vast te staan. Klagers baseren dit verwijt onder meer op de stelling dat hun dochter uitvoerig het woord heeft gevoerd in de rechtszaal. Wat daar van zij, dit betekent naar het oordeel van de raad echter geenszins dat verweerder juridisch onvoldoende kennis van zaken had. Immers niet gebleken is dat de dochter de juridische merites van de zaak heeft moeten toelichten. Een aanvulling op de feitelijke situatie, zoals verweerder heeft gesteld, kan juist wenselijk zijn omdat partijen zelf immers de feitelijke situatie het beste kennen. In dit geval was de dochter kennelijk goed op de hoogte van de feiten. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.6    Verweerder heeft het vonnis van de voorzieningenrechter zonder schriftelijk commentaar en advies per e-mail van 30 juni 2015 aan klagers gestuurd. Daarmee zou verweerder, volgens klagers, niet hebben gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De raad volgt klagers niet. De raad stelt vast dat verweerder in dezelfde mail klagers heeft uitgenodigd om een afspraak te maken om het vonnis te bespreken. Dit is geen verwijtbare gang van zaken. De raad is het met verweerder eens dat een mondelinge bespreking  van het vonnis wenselijk kan zijn, omdat dan alle aspecten aan de orde kunnen komen en direct gereageerd kan worden op vragen die bij de cliënt leven, waarbij ook de verdere aanpak van de zaak kan worden besproken. Dit onderdeel is eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel g) en h)

5.7    De raad ziet aanleiding deze klachtonderdelen tezamen te behandelen. Beide hebben betrekking op het al dan niet te laat toezenden van brieven/stukken. Allereerst overweegt de raad dat het aanbeveling verdient brieven en belangrijke stukken zo spoedig mogelijk naar de cliënt te sturen. Als dat niet per omgaande gebeurt, is dat niet zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat is mede afhankelijk van de vraag wat de inhoud van die stukken is. In dit geval ging het om een brief van de advocaat van de wederpartij, die een arbitrageprocedure voorstelde, waarop binnen 14 dagen diende te worden gereageerd. Onweersproken heeft verweerder aangevoerd dat klagers hem hadden laten weten beslist geen arbitrageprocedure te willen, zodat klagers geen nadeel hebben ondervonden van de late toezending van de litigieuze brief. Ten aanzien van de toezending van de dagvaarding is de raad van oordeel dat dit evenmin klachtwaardig is. Vaststaat dat verweerder de concept-dagvaarding steeds heeft afgestemd met klagers, zodat zij met de inhoud bekend waren. Dat het definitieve exemplaar een paar dagen later is verstuurd, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook deze klachtonderdelen treffen geen doel.

Ad klachtonderdeel i) en j)

5.8    Ook deze beide klachtonderdelen behandelt de raad tezamen. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat klagers geen belang hebben bij de financiële gang van zaken omdat zijn werkzaamheden zijn betaald door de DAS, met welke bedrijf hij financiële afspraken heeft gemaakt, onder meer inhoudend betaling tegen een vast tarief. De raad deelt het standpunt van verweerder niet. Klagers hebben ook bij de financiële kant van de zaak belang, omdat de DAS  - in dit geval - slechts dekking geeft tot een maximum van € 12.500,-, zodat de hoogte van de declaraties voor hen van belang is, omdat zij bij overschrijding van het maximum het meerdere zelf moeten betalen. Klagers zijn derhalve ontvankelijk.

5.9    Wat betreft de inhoud van de klachtonderdelen oordeelt de raad als volgt. De raad is niet bevoegd te oordelen over declaratiegeschillen, maar enkel over de vraag of sprake is van excessief declareren. Beide klachtonderdelen zien op bezwaren tegen het urenoverzicht. Verweerder zou teveel uren hebben opgevoerd. Verweerder heeft weliswaar een urenoverzicht overgelegd, maar verweerder wordt niet per uur betaald door de DAS, maar werkte tegen een vast, door de DAS te betalen, tarief. Daarbij is het aantal gewerkte uren niet van belang, behalve indien er overschrijding plaatsvindt van een bepaald urenaantal, zoals in dit geval bij 30 uur. Uit het urenoverzicht en de aard van het burengeschil en de overgelegde stukken kan de raad niet concluderen dat er sprake is geweest van excessief declareren. Hetzelfde geldt ten aanzien van de declaratie in de zaak tegen de gemeente B. Daar ging het blijkbaar om een misverstand; verweerder verkeerde in de veronderstelling dat hij op de gebruikelijke wijze opdracht had om die zaak voor klagers te behandelen. Toen bleek dat dat niet het geval was, heeft hij de reeds betaalde nota gecrediteerd. Deze handelwijze is niet onbehoorlijk. Ook deze klachtonderdelen zijn ongegrond.

Ad klachtonderdeel k)

5.10    Vaststaat dat verweerder digitaal het dossier heeft doen toekomen aan de opvolgend advocaat, terwijl tevens vaststaat dat klagers zelf ook over het dossier beschikten, zodat ook hier geen sprake is van onbehoorlijk handelen van verweerder.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond;

Aldus gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. F. Klemann en M.J.J.M. van Roosmalen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 april 2018.

Griffier                                                          Voorzitter

Verzonden d.d. 16 april 2018.