ECLI:NL:TADRARL:2018:86 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-1063

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:86
Datum uitspraak: 11-04-2018
Datum publicatie: 16-04-2018
Zaaknummer(s): 17-1063
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing: advocaat wederpartij; de voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder tijdens zijn pleidooi of in zijn pleitnota onwaarheden heeft geschreven of heeft geuit. Verweerder mocht afgaan op informatie van cliënte en op basis daarvan het partijdige standpunt innemen als door hem is gedaan onder meer over de gang van zaken bij de notaris. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem - Leeuwarden

van 11 april 2018

in de zaak 17-1063

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 29 december 2017 met kenmerk K 17/41, door de raad kort daarna ontvangen, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    De cliënte van verweerder is de wederpartij van klager in een civiele procedure betreffende de overname van aandelen in de onderneming [R] B.V. (hierna: [R]).

1.2    Op 16 juni 2016 hebben de cliënte van verweerder en klager ten overstaan van de notaris een koopoptie-overeenkomst ondertekend op grond waarvan klager het recht van koop heeft op de helft van de aandelen van de cliënte van verweerder in [R]. De aandelen dienden na het inroepen van dit recht door klager binnen een maand aan hem te worden overgedragen. Bij brieven van 29 november 2016 en 13 januari 2017 heeft klager de aandelen van de cliënte van verweerder in [R] verzocht en opgeëist. Bij brief van 20 januari 2017 heeft de cliënte van verweerder geweigerd de aandelen te leveren. Ter zitting van 3 maart 2017 in kort geding heeft klager bij de voorzieningenrechter de levering van de aandelen uit [R] gevorderd.

1.3    Verweerder heeft tijdens die zitting van 3 maart 2017 namens zijn cliënte onder meer aangevoerd dat de overeenkomst van 16 juni 2016 nietig is door de gebrekkige wijze waarop de notaris zijn cliënte zou hebben voorgelicht en dat de inhoud van de overeenkomst niet overeenstemt met haar wil. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft verweerder ter zitting van 3 maart 2017 onder andere als volgt uit zijn pleitnota voorgedragen:

“Overigens heeft de notaris ook erkend dat hij de betekenis van de overeenkomst niet aan [de cliënte van verweerder] heeft uitgelegd en dat hij heeft nagelaten om [de cliënte van verweerder] te wijzen op de consequenties van de overeenkomst”.

1.4    Bij e-mail van 3 maart 2017 heeft de advocaat  van klager de notaris gevraagd of hij de onder 1.3 door verweerder geuite erkenning daadwerkelijk heeft gedaan. Bij e-mail van 6 maart 2017 heeft de notaris onder meer als volgt gereageerd: “De passage in de bijlage ad 10 is pertinent onjuist”.

1.5    Bij vonnis van 21 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter de vordering van klager afgewezen.

1.6    Bij e-mail van 15 mei 2017 heeft de advocaat van klager verweerder en zijn kantoor aansprakelijk gesteld voor de schade die voortvloeit uit voornoemd handelen door verweerder.

1.7    Bij brief van 25 april 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Bij ongedateerde brief, ontvangen op 6 juni 2017, en bij brieven van 19 juni 2017, 5 juli 2017 en 2 augustus 2017 heeft klager bij de deken voormelde klacht over verweerder aangevuld.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij ter zitting van 3 maart 2017 tijdens zijn pleidooi en in zijn pleitnota onjuiste informatie heeft verstrekt aan de voorzieningenrechter over uitspraken van de notaris, zonder nadere onderbouwing. Verweerder wist of had redelijkerwijs kunnen weten dat deze informatie onwaar was door navraag te doen bij de notaris. Mede op basis van deze onjuiste informatie van verweerder heeft de voorzieningenrechter in kort geding de vordering van klager afgewezen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2    De voorzitter is - anders dan klager - van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder ter zitting van 3 maart 2017 tijdens zijn pleidooi of in zijn pleitnota onwaarheden heeft geschreven of geuit, en ook niet dat verweerder dat wist of had kunnen weten. Verweerder heeft gemotiveerd aangevoerd dat hij enkel namens zijn cliënte stelling heeft genomen en dat hij bij het verwoorden en juridisch duiden van zijn standpunt omtrent de gang van zaken bij de notaris, welke gang van zaken uiteindelijk heeft geresulteerd in een door partijen ondertekende koopoptie-overeenkomst, is uitgegaan van de verklaringen die zijn cliënte aan hem heeft gedaan. Zoals hiervoor in 4.1 is overwogen, mocht verweerder afgaan op de juistheid van de informatie die zijn cliënte hem heeft verstrekt en behoefde hij die informatie slechts in een uitzonderingsgeval te verifiëren. Van een dergelijk uitzonderingsgeval is niet gebleken. Bovendien is de voorzitter uit het klachtdossier gebleken dat het door verweerder gestelde omtrent het handelen/nalaten van de notaris door een derde wordt bevestigd. Gelet op het voorgaande kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt en is de klacht kennelijk ongegrond. Dat de vordering van klager in kort geding uiteindelijk is afgewezen, maakt dat niet anders, aangezien de (bewijsrechtelijke) waardering van de in dat verband door verweerder gepresenteerde stellingen/informatie is voorbehouden aan de civiele rechter.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 11 april 2018.

griffier                                                     voorzitter

Verzonden d.d. 11 april 2018.