ECLI:NL:TADRARL:2018:72 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-208

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:72
Datum uitspraak: 21-03-2018
Datum publicatie: 09-04-2018
Zaaknummer(s): 18-208
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wraking van de voorzitter van de raad vlak voor de zitting. Verzoekster heeft verweerder voor de tweede keer gewraakt nadat verweerder het verzoek van verzoekster om zich ter zitting te verschonen (na afwijzing van de eerste wraking) heeft afgewezen. Wraking kennelijk niet-ontvankelijk en kennelijk ongegrond. Geen schending hoor en wederhoor, geen (schijn van) rechterlijke partijdigheid doordat verweerder ook rechter-commissaris is. Volgend verzoek om wraking wordt niet in behandeling genomen.

Beslissing van de wrakingskamer van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 21 maart 2018

in de zaak 18-208

naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen tuchtrechter van de raad, ingediend door

verzoekster

tegen

voorzitter in de samenstelling van de raad van 23 maart 2018

mr. A.E. Zweers

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de raad is een klacht van [verzoekster] aanhangig met zaaknummer 17-266.

1.2    Verzoekster heeft verweerder in genoemde klachtzaak bij brief van 8 november 2017 gewraakt. Verweerder heeft bij brief van 14 november 2017 laten weten niet in de wraking te berusten De wrakingskamer van de raad heeft bij beslissing van 4 december 2017 en met zaaknummer 17-925 het wrakingsverzoek van verzoekster – kort gezegd –  zonder zitting afgewezen op grond van artikel 4 van het wrakingsprotocol van de raden van discipline.

1.3    In de klachtzaak met zaaknummer 17-266 staat thans op 23 maart 2018 een mondelinge behandeling gepland. Voorzitter in de samenstelling van de raad van 23 maart 2018 is (wederom) verweerder.

1.4    Bij brief van 8 maart 2018 heeft verzoekster verweerder verzocht zich te verschonen nu zij zich – kort gezegd – niet kan verenigen met de wrakingsbeslissing van 4 december 2017 en de gronden waarop de beslissing berust. Verweerder heeft bij brief van 14 maart 2018 laten weten geen redenen voor verschoning te zien. Dit bericht is op 15 maart 2018 door de raad aan verzoekster verstuurd.

1.5    Bij brief van 19 maart 2018, door de raad ontvangen op 20 maart 2018, heeft verzoekster verweerder wederom gewraakt. De raad constateert dat het wrakingsverzoek enkel door mevrouw [W.] is ondertekend. De raad leest het wrakingsverzoek zo dat de wraking door [verzoekster] wordt verzocht. Immers, enkel [verzoekster] is klaagster in de zaak met zaaknummer 17-266. Daarmee wordt het wrakingsverzoek dus ook geacht te zijn gedaan door de heer [B.], die [verzoekster], naast mevrouw [W.], ook vertegenwoordigt.

1.6    Verweerder heeft bij verweerschrift van 20 maart 2018 laten weten niet in de wraking te berusten.

2    BEOORDELING VAN HET WRAKINGSVERZOEK

2.1    Ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de tuchtrechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering zijn ingevolge artikel 47 Advocatenwet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tuchtrechters van de raad.

2.2    Verzoekster heeft in het verzoekschrift de gronden voor wraking van verweerder weergegeven. Deze gronden komen in de kern op het volgende neer:

a)    de raad van discipline is in de aangekondigde samenstelling met verweerder als voorzitter onvoldoende onafhankelijk in de zin van artikel 6 en 13 EVRM en 47-53 Handvest van de Europese Grondrechten, nu verweerder ook rechter-commissaris is bij de rechtbank Overijssel, locatie Almelo;

b)    het ‘achteraf’ gedane beroep door de wrakingskamer op artikel 4 van het wrakingsprotocol, onder toezending van het verweerschrift van verweerder van 14 november 2017, is strijdig met het beginsel van hoor en wederhoor en de fundamentele rechtsbeginselen;

c)    verweerder is in zijn brief van 14 maart 2018, waarin hij aangeeft zich niet te zullen verschonen, uitgegaan van een onjuiste interpretatie en onjuiste visie.

2.3    Verzoekster heeft het wrakingsverzoek als volgt nader toegelicht. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 14 november 2017 naar aanleiding van de eerste wraking (met zaaknummer 17-925) bevestigd dat hij rechter-commissaris is (geweest) in een faillissement waarbij mr. [N.] of mr. [B.] tot curator is benoemd en dat sprake is (geweest) van toezicht. Vaststaat dat mr. [N.] curator is en dat verweerder en mr. [N.] elkaar kennen. Reeds daardoor is de schijn van partijdigheid gewekt. Niet alleen de onpartijdigheid van verweerder als voorzitter van de raad van discipline maar ook de onpartijdigheid van verweerder als rechter-commissaris is in het geding. Het benoemingsbeleid van curatoren is niet transparant. Aldus steeds verzoekster.

2.4    Het verweer van verweerder luidt dat het thans voorliggende wrakingsverzoek geen relevante feiten of omstandigheden bevat die niet aan de orde zijn gekomen in de wrakingszaak met zaaknummer 17-925. Voor zover nodig verwijst verweerder naar zijn eerdere verweerschrift van 14 november 2017. Verweerder betwist dat sprake is van vooringenomenheid of (schijn van) partijdigheid.

2.5    Volgens vaste rechtspraak staat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter voorop, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. Hof van Discipline 18-05-2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:146).

Ad wrakingsgrond a)

2.6    De raad constateert dat de door verzoekster aangevoerde gronden in de kern een herhaling vormen van het eerdere wrakingsverzoek van verzoekster en op welk verzoek de wrakingskamer van de raad bij beslissing van 4 december 2017 reeds (afwijzend) heeft beslist. Het betreft hier dus een volgend verzoek om wraking van dezelfde tuchtrechter zonder dat nieuwe feiten en omstandigheden zijn voorgedragen. Op grond hiervan oordeelt de wrakingskamer deze wrakingsgrond kennelijk niet-ontvankelijk.

Ad wrakingsgrond b)

2.7    De door verzoekster op dit punt aangevoerde gronden betreffen geen feiten en omstandigheden die de persoon van verweerder betreffen. Los van de vraag of het door verzoekster gestelde juist is, kan hieruit dus niet worden afgeleid dat de rechterlijke onpartijdigheid van verweerder schade zou kunnen leiden. Daarnaast richt dit bezwaar zich op de beslissing van de (eerste) wrakingskamer waartoe een wrakingsprocedure als de onderhavige niet is bedoeld. Het door verzoekster aangevoerde bezwaar is daarmee naar het oordeel van de wrakingskamer kennelijk ongegrond.

Ad wrakingsgrond c)

2.8    Verweerder heeft in zijn brief van 14 maart 2018 gemotiveerd toegelicht dat en waarom hij geen gronden ziet om zich te verschonen, zoals verzoekster heeft verzocht. Dat verzoekster de visie en/of interpretatie van verweerder in dat kader niet deelt, kan zo zijn maar is geen grond voor wraking. Bovendien geldt ook hier dat de eerdere wrakingskamer van de raad reeds heeft beslist op de stelling van verzoekster dat verweerder vanwege zijn functie als rechter-commissaris in faillissementszaken in deze klachtzaak onvoldoende onpartijdig zou zijn. Daarnaast is de raad niet bevoegd te oordelen over de vermeende onpartijdigheid van verweerder als rechter-commissaris. De raad oordeelt verzoekster in deze wrakingsgrond eveneens kennelijk niet-ontvankelijk.

2.9    De overige door verzoekster genoemde argumenten hebben geen betrekking op de persoon en onafhankelijkheid van verweerder maar komen kennelijk voort uit een onvrede van verzoekster over de handelwijze van andere instanties. Dit kan echter geen grond zijn voor wraking. Het verzoek tot wraking behelst ook voor het overige geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van verweerder schade zou kunnen lijden.

2.10    Gelet op het hiervoor overwogene moet het wrakingsverzoek worden afgewezen.

3    MISBRUIK VAN RECHT

3.1    De raad is van oordeel dat verzoekster de bevoegdheid om wrakingsverzoeken in te dienen misbruikt door thans voor de tweede maal en kort voor de zitting dezelfde tuchtrechter te wraken, kennelijk met het doel om de mondelinge behandeling te frustreren en/of verweerder als voorzitter van de samenstelling van de raad te laten vervangen terwijl daarover reeds inhoudelijk door een wrakingskamer van de raad is beslist. De raad zal daarom op de voet van artikel 47 lid 2 Advocatenwet en artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in de zaak met zaaknummer 17-226 niet meer in behandeling wordt genomen.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    wijst het verzoek tot wraking af.

-    bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter en mrs. P.J.F.M. de Kerf, N.H.M. Poort, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Roorda als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2018.

griffier                                                          voorzitter

Verzonden d.d. 21 maart 2018