ECLI:NL:TADRARL:2018:70 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-702

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:70
Datum uitspraak: 09-04-2018
Datum publicatie: 09-04-2018
Zaaknummer(s): 17-702
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat ongegrond. Niet gebleken dat verweerder al bij de intake heeft toegezegd bepaalde werkzaamheden te zullen verrichten. Na bestudering van de stukken heeft verweerder de klager voorgestane procedure niet haalbaar geacht hetgeen kennelijk voor klager aanleiding is geweest om de opdracht aan verweerder stop te zetten. Dat verweerder onjuist heeft geadviseerd en dat hij zich (eerder) aan de zaak had moeten onttrekken, heeft de raad niet kunnen vaststellen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 9 april 2018

in de zaak 17-702

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 25 januari 2017 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 24 augustus 2017 met kenmerk 17-0029/MV, door de raad ontvangen op 25 augustus 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 januari 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager heeft in 2016 problemen ervaren met de gezinsvoogdijinstelling die de ondertoezichtstelling over zijn minderjarige dochter uitvoerde.

2.2    In april 2016 heeft klager zich gewend tot mr. M. voor rechtsbijstand in een door klager aanhangig te maken procedure tot ‘vervanging gezinsvoogdijinstelling’. Mr. M. (hierna: de ‘voormalig advocaat’) heeft een toevoeging aangevraagd maar de werkzaamheden niet uitgevoerd, aldus klager.

2.3    In oktober 2016 heeft klager zich gewend tot verweerder als opvolgend advocaat en zijn wens overgebracht om via de rechter de gezinsvoogdijinstelling te laten vervangen.

2.4    Op 1 november 2016 heeft een intakegesprek plaatsgevonden bij verweerder op kantoor. Bij brief van 2 november 2016 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd. In de opdrachtbevestiging heeft verweerder onder meer gemeld dat hij de ontvangen en nog te ontvangen stukken van klager eerst diende te bestuderen, dat hij klager heeft gewezen op een andere (snellere) procedurele optie, dat hij hoopte zo snel mogelijk te komen tot een brief aan de gezinsvoogd en dat klager mogelijk een dubbele eigen bijdrage door de Raad voor Rechtsbijstand opgelegd zou krijgen nu dat de regel is bij voortzetting van de zaak door een tweede advocaat.

2.5    Bij brief van 15 november 2016 heeft verweerder klager bericht het dossier te hebben bestudeerd en – kort gezegd – dat hij geen aanleiding ziet om een verzoekschrift tot wijziging van de gezinsvoogdijinstelling in te dienen. Verweerder heeft gemeld dat een dergelijk verzoek op grond van het dossier volgens hem ‘als bij voorbaat kansloos is te beschouwen’.

2.6    Klager heeft bij brief van 16 november 2016 laten weten zich niet in de brief en het advies van verweerder te kunnen vinden. Klager heeft zijn brief afgesloten met de opmerking dat als verweerder klager niet wil bijstaan zoals volgens klager is afgesproken, hun wegen beter kunnen scheiden. In zijn e-mail van later die dag heeft klager verweerder gemeld dat verweerder geen toestemming heeft om met de gezinsvoogd contact op te nemen en dat dit alleen anders is als verweerder bereid is om de gemaakte afspraken na te komen.

2.7    Verweerder heeft per e-mail van 17 november 2016 zijn conclusie uit zijn brief van 15 november 2016 herhaald en daaraan toegevoegd dat hij wél kan proberen de gezinsvoogd ertoe te bewegen om slagvaardiger te handelen. Daarnaast heeft verweerder gemeld:

“Mijn brief is dus bedoeld als advies aan u voor een aanpak, die meer kans maakt op een resultaat, dat in belang van uw dochter is, dan voortzetting van de aanpak, die u tot nu toe volgt. Dit mede gebaseerd op de constatering, dat een wijziging van gezinsvoogdijinstelling niet haalbaar is. Wat dat betreft heb ik niets met u afgesproken. Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid om u zo goed mogelijk te adviseren over een aanpak die ergens toe leidt, ook als dat iets anders betekent dan u in gedachten had.”

2.8    Bij brief van 20 november 2016 heeft klager geconcludeerd dat hij met verweerder een fors verschil van inzicht heeft over de wijze waarop het intakegesprek is verlopen en over de gemaakte afspraken en aanpak van de zaak. Klager heeft zijn brief als volgt afgesloten:

Kennelijk ligt uw beoordeling over deze zaak, en de mijne mijlenver uit elkaar, en ik verwacht geen wijziging. Zodra ik met een advocaat moet gaan strijden over de aanpak, is de uitkomst al bepaald. Volgens mij is nu Gedragsregel 9 van de Gedragsregels 1992 advocatuur van toepassing, en doe daar nu een beroep op (lid 2). E.e.a. zodat ik een andere advocaat kan kiezen.

Op 1-11-2016 heb ik u dossierstukken overhandigd. Graag verneem ik van u wanneer ik deze bij u kan komen ophalen.”

2.9    Op 21 november 2016 heeft verweerder per e-mail aan klager bevestigd dat klager de samenwerking heeft beëindigd en dat verweerder geen werkzaamheden meer voor klager zal verrichten.

2.10    Bij brief van 2 december 2016 heeft verweerder klager een gecorrigeerde toevoeging toegestuurd, naar aanleiding van een administratieve correctie door de Raad voor Rechtsbijstand, waardoor klager tweemaal een eigen bijdrage verschuldigd is. Bij brief van 23 januari 2017 heeft verweerder klager herinnerd aan de twee nog openstaande eigen bijdrages van elk € 196,-.

2.11    Bij brief van 25 januari 2017 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a)    zijn toezegging om een brief naar de gezinsvoogd te sturen niet is nagekomen;

b)    zijn toezegging om een verzoekschrift vervangende gezinsvoogdijinstelling in te dienen niet is nagekomen;

c)    na een onoverkomelijk meningsverschil over de wijze van aanpak een schriftelijke strijd is aangegaan in plaats van zich terug te trekken;

d)    de zaak feitelijk heeft neergelegd maar wel de toevoeging op zijn naam heeft laten zetten en tweemaal een eigen bijdrage in rekening heeft gebracht;

e)    de toevoeging op 20 november 2016 heeft laten overzetten en uren heeft gedeclareerd nadat hij bij brief van 15 november 2016 heeft gemeld af te zien van de zaak;

f)    gesteld heeft dat de zaak van klager kansloos is terwijl het Advies en Klachtbureau Jeugdzorg (hierna: ‘AKJ’) en de adviesdienst van de Raad voor de Kinderbescherming klager juist hebben geadviseerd om over te gaan tot vervanging gezinsvoogdijinstelling;

Toelichting

3.2    Verweerder heeft tijdens het intakegesprek voorgesteld om de hulpverlening voor de dochter van klager af te dwingen door het indienen van een verzoekschrift vervanging gezinsvoogdijinstelling bij de rechtbank. Verweerder zou eerst een brief naar de gezinsvoogd te sturen en haar een week responstijd geven. Daarna zou verweerder een verzoekschrift wijziging gezinsvoogdijinstelling indienen. Klager heeft met verweerder afgesproken dat dit de aanpak zou worden. Verweerder is de tijdens het intakegesprek gemaakte afspraken niet nagekomen. Verweerder heeft nagelaten klager bij te staan. Daarnaast heeft verweerder klager klem gezet door de toevoeging te muteren waardoor klager niet voor een derde keer recht had op een toevoeging en dus geen nieuwe (derde) advocaat heeft kunnen zoeken.

4    VERWEER

4.1    Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2    Tijdens de intake zijn geen concrete afspraken gemaakt over de aanpak van de zaak. Dat kon ook niet omdat verweerder toen nog beperkt inzicht had in de stukken. Verweerder heeft tijdens de intake genoteerd wat klager wilde waarna verweerder heeft gemeld dat een wijziging gezinsvoogdijinstelling in het algemeen een moeilijke zaak is. Verweerder heeft geen brief naar de gezinsvoogd gestuurd omdat klager hem daartoe geen kans heeft gegeven. Na zijn brief van 15 november 2016 heeft verweerder niets meer in de zaak van klager kunnen en mogen doen. Met klager was immers geen overeenstemming bereikt over de aanpak van de zaak. Verweerder betwist te hebben toegezegd om een verzoekschrift in te dienen. Integendeel, tijdens de intake heeft verweerder gemeld dat dit lastig zou zijn en dat een andere aanpak wellicht beter zou werken.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Klager heeft verweerder na zijn brief van 15 november 2016 alleen laten weten dat hij het niet eens was met het advies. Daarna heeft klager de samenwerking geblokkeerd. Klager heeft zelf de samenwerking beëindigd in zijn brief van 20 november 2016 zodat verweerder zich niet meer hoefde terug te trekken.

Ad klachtonderdeel d en e)

4.4    Klager was de eigen bijdrage al verschuldigd aan de voormalig advocaat, maar deze was nog niet geïnd. Omdat klager zich daarna tot verweerder heeft gewend, was klager ook aan verweerder een eigen bijdrage verschuldigd. De Raad voor Rechtsbijstand legt bij opvolging namelijk een tweede eigen bijdrage op. Verweerder heeft klager hierop gewezen in zijn brief van 2 november 2016. Klager heeft de eigen bijdragen niet betaald. De mutatie van de toevoeging van de voormalig advocaat op verweerder is een logisch gevolg van het feit dat klager verweerder als opvolgend advocaat heeft ingeschakeld. Verweerder heeft (nog) niet gedeclareerd onder de toevoeging.

Ad klachtonderdeel f)

4.5    De door klager genoemde adviezen van de AKJ en de Raad voor de Kinderbescherming kent verweerder niet. Deze bevinden zich niet in het dossier van verweerder.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt vast dat het een klacht tegen de eigen advocaat betreft. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, rekening houdende met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes– zoals over procesrisico en kostenrisico –  waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Ad klachtonderdelen a) en b) 

5.2    Vanwege de onderlinge samenhang worden de klachtonderdelen a en b gezamenlijk behandeld en beoordeeld. De kern van deze klachtonderdelen is dat verweerder zijn toezegging op twee fronten niet zou zijn nagekomen.

5.3    Dat verweerder onmiskenbaar heeft toegezegd een brief aan de gezinsvoogd te zullen sturen en een verzoekschrift vervangende gezinsvoogdijinstelling in te zullen dienen, heeft de raad niet kunnen vaststellen. Een dergelijke toezegging volgt niet uit de opdrachtbevestiging en is door verweerder ook betwist. Verweerder heeft toegelicht dat hij (nog) niets kon toezeggen omdat hij tijdens het intakegesprek en daarna nog stukken van klager heeft ontvangen die hij eerst moest bestuderen. Deze stelling vindt steun in de opdrachtbevestigingsbrief waarin verweerder expliciet aangeeft eerst de stukken te zullen bestuderen. Dat verweerder in zijn opdrachtbevestigingsbrief wel spreekt over een brief aan de gezinsvoogd en een verzoek tot wijziging van de gezinsvoogdijinstelling, doet aan het voorgaande niet af. De opdrachtbevestigingsbrief kan niet zo worden gelezen dat sprake is geweest van een ongeclausuleerde toezegging door verweerder. Voorop blijft staan dat verweerder eerst de stukken diende te bestuderen alvorens een definitieve aanpak en de inhoud van bijvoorbeeld de brief aan de gezinsvoogd te kunnen bepalen. Daarbij komt dat verweerder na zijn brief van 15 november 2016 van klager niet (meer) de ruimte heeft gekregen om nog iets in het dossier te doen. In zijn brief van 16 november 2016 heeft klager verweerder zelfs expliciet zijn toestemming geweigerd om een brief aan de gezinsvoogd op te stellen. Nu van enige toezegging niet is gebleken, oordeelt de raad de klachtonderdelen a en b ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.4    Van een onoverkomelijk meningsverschil over de wijze van aanpak aan de zijde van verweerder is de raad niet gebleken. Uit de stukken volgt dat verweerder wel verder wilde met de zaak maar dat klager zich kennelijk niet kon verenigen met de door verweerder – na bestudering van de stukken – voorgestelde aanpak die afweek van de door klager voorgestane aanpak. Naar het oordeel van de raad was sprake van een verschil van inzicht over de te volgen route waarbij verweerder getracht heeft klager te overtuigen van zijn visie. Dat is niet klachtwaardig. Sterker nog, tot de hiervoor genoemde professionele standaard van de advocaat behoort ook het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover, ook als dit anders is dan de cliënt voor ogen heeft (gehad). Door de stellingen in te nemen zoals verweerder heeft gedaan heeft hij uitvoering gegeven aan de eigen verantwoordelijkheid van de advocaat. Van een schriftelijke strijd door verweerder is de raad niets gebleken. Verweerder heeft zijn visie op een nette wijze verwoord. Evenmin kan worden gezegd dat verweerder zich had moeten onttrekken als advocaat. Ook niet op grond van Gedragsregel 9 lid 2 (Gedragsregels 1992), zoals klager heeft gesteld, nu er voor verweerder op dat moment onvoldoende aanleiding was om te veronderstellen dat het verschil van mening niet in onderling overleg kon worden opgelost. Daartoe is relevant dat verweerder nog open stond voor overleg en verdere behandeling van de zaak maar dat klager verweerder die kans niet heeft gegeven door binnen enkele dagen (na de brief van verweerder van 15 november 2016) de opdracht aan verweerder te beëindigen, althans zo leest de raad het bericht van klager van 20 november 2016. Niet valt in te zien dat en waarom verweerder hier een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De raad oordeelt klachtonderdeel c ongegrond.

Ad klachtonderdelen d) en e)

5.5    Vaststaat dat verweerder door de stukken te bestuderen en te adviseren werk voor klager heeft verricht. Er is dus sprake geweest van rechtsbijstand en daarom was het verweerder toegestaan om de toevoeging te laten muteren en op zijn naam te laten zetten. Dat verweerder de zaak niet heeft kunnen afmaken en de toevoeging ‘pas’ op of omstreeks 20 november 2016 heeft laten muteren, is daarbij niet relevant. Voorop blijft staan dat verweerder recht heeft op betaling van zijn werkzaamheden onder de toevoeging. In dat kader is ook niet van belang of verweerder wel of niet onder de toevoeging heeft gedeclareerd, hetgeen de raad overigens niet heeft kunnen vaststellen nu verweerder dit heeft betwist.

5.6    Verder heeft klager zich nog beklaagd over het feit dat hij is geconfronteerd met een dubbele eigen bijdrage. De raad stelt vast dat verweerder klager op deze mogelijkheid heeft gewezen tijdens de intake, althans, in de opdrachtbevestigingsbrief en later nog bij brief van 30 november 2016. Klager kon hiermee dus bekend zijn. Bovendien is het opleggen van een dubbele eigen bijdrage een gebruikelijke gang van zaken bij toevoegingen wanneer men overstapt naar een andere (opvolgend) advocaat. Verweerder kan hiervan geen verwijt worden gemaakt. Het is de Raad voor Rechtsbijstand die de (hoogte van en het aantal) eigen bijdragen en toevoegingen vaststelt. Daar heeft de advocaat geen invloed op. Dat de Raad voor Rechtsbijstand door toedoen van verweerder alsnog de eerste eigen bijdrage heeft opgelegd, heeft de raad niet kunnen vaststellen. Daarvan is de raad niets gebleken. De raad oordeelt de klachtonderdelen d en e ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.7    Klager verwijt verweerder dat laatstgenoemde heeft gesteld dat sprake was van een kansloze zaak terwijl er andersluidende adviezen lagen van de AKJ en de Raad voor de Kinderbescherming. Niet gebleken is dat het advies van verweerder juridisch inhoudelijk onjuist was. Dat de rechtbank het nadien door klager zelf ingediende verzoek tot vervanging van de gezinsvoogdijinstelling begin 2018 heeft gehonoreerd, zoals klager ter zitting van de raad heeft toegelicht, kan zo zijn, maar ook daaruit volgt niet dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door destijds anders te adviseren. Daartoe is van belang dat zich in de tussentijd mogelijk wijzigingen hebben voorgedaan die van invloed zijn geweest op het oordeel van de rechtbank, alsmede dat de raad geen kennis heeft kunnen nemen van de door klager genoemde adviezen en deze dus niet op inhoud heeft kunnen toetsen. Daarnaast is onvoldoende gesteld en gebleken dat verweerder destijds wel (tijdig) van (de inhoud van) deze adviezen kennis heeft gehad of kon hebben. De raad ziet onvoldoende grond om te kunnen oordelen dat verweerder anders had moeten adviseren dan hij thans heeft gedaan. Klachtonderdeel f is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. R.P.F. van der Mark, P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 april 2018.

Griffier                                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 9 april 2018.