ECLI:NL:TADRARL:2018:69 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-1065

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:69
Datum uitspraak: 09-04-2018
Datum publicatie: 09-04-2018
Zaaknummer(s): 17-1065
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Het stond verweerder vrij om een procedure (voorlopige voorzieningen) te starten. Niet gebleken dat verweerder niet vooraf tot overleg bereid is geweest.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem - Leeuwarden

van 9 april 2018

in de zaak 17-1065

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 21 december 2017 met kenmerk 51/17/046, door de raad ontvangen op 27 december 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager en zijn echtgenote (hierna: de vrouw) zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. In die procedure staat verweerder de vrouw bij op basis van gefinancierde rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand.

1.2    Het geschil tussen klager en de vrouw spitst zich toe op het hoofdverblijf van en de zorgregeling over hun minderjarige kinderen. Klager en de vrouw hebben zich in dat verband aangemeld voor het traject “Ouderschap Blijft” bij de Stichting Jeugdformaat.

1.3    Op 22 mei 2017 heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met klager teneinde afspraken te maken over de kinderen voor de duur van de echtscheidingsprocedure. Klager kon verweerder toen niet te woord staan. Klager heeft vervolgens niet gereageerd op het verzoek van verweerder om hem te laten weten wanneer klager wel bereikbaar was. Verweerder heeft klager daarop bij e-mail van 23 mei 2017 onder meer geschreven:

“Cliënte heeft te kennen gegeven de gevolgen van de echtscheiding zoveel mogelijk in onderling overleg te willen regelen. In verband hiermee heb ik op 22 mei jl. rond 17:30 uur geprobeerd om telefonisch contact met u op te nemen (…) teneinde te inventariseren of het mogelijk is om tot nadere afspraken te komen voor de duur van de echtscheidingsprocedure. U liet mij per sms-bericht weten mij op dat moment niet te woord te kunnen staan, waarop ik u -eveneens per sms-bericht- heb gevraagd om aan te geven wanneer ik u het beste zou kunnen bellen. Hierop mocht ik geen reactie ontvangen. Hedenochtend heb ik om 9:00 uur en 9:30 uur opnieuw tevergeefs geprobeerd om u te bellen.

Ik betreur het zeer dat er op dit moment geen overleg mogelijk is.

Gelet op het vorenstaande blijft mij -mede gelet op het spoedeisende karakter van deze zaak- niets anders dan een verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen voor de duur van de echtscheidingsprocedure in te dienen (…)”

1.4    Klager heeft naar aanleiding van voornoemde e-mail op 23 mei 2017 telefonisch contact opgenomen met verweerder. Klager en verweerder hebben in dat gesprek geen afspraken over de kinderen kunnen maken. Verweerder heeft vervolgens namens de vrouw een verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen bij de rechtbank ingediend.

1.5    Bij brief van 1 juni 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij niet heeft getracht met klager in overleg te treden om tot een minnelijke regeling te komen alvorens een procedure te starten, terwijl de Raad voor Rechtsbijstand dit wel voorschrijft.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

4.1    Voorop gesteld wordt dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of evenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2    In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken dat – zeker als er belangen van een minderjarig kind in het spel zijn – de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier blijkt dat de vrouw verweerder heeft meegedeeld dat het niet is gelukt om met klager tot overeenstemming te komen over (onder meer) de hoofdverblijfplaats van en de zorgregeling over de kinderen. Daarop heeft verweerder telefonisch contact met klager opgenomen, maar tot een constructief gesprek tussen klager en verweerder is het niet gekomen. Vervolgens heeft verweerder namens de vrouw een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen bij de rechtbank ingediend. De voorzitter is van oordeel dat verweerder hiermee de grenzen van de aan hem toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Verweerder heeft het verzoek ingediend in het belang van zijn cliënte, die op korte termijn een (tijdelijke) regeling vastgelegd wilde hebben in afwachting van definitieve afspraken. Dat is haar goed recht en de mogelijkheid om bij de rechtbank voorlopige voorzieningen te laten vastleggen is ook juist bedoeld voor de situatie waarin partijen er niet (op korte termijn) samen uit kunnen komen.

4.4    De voorzitter overweegt verder dat het beleid van de Raad voor Rechtsbijstand dat erop is gericht dat advocaten in het geval van een echtscheidingsprocedure te allen tijde een minnelijke oplossing dienen na te streven, een algemeen uitgangspunt is dat weliswaar navolging verdient, maar waar klager geen specifieke rechten aan kan ontlenen nu dit uitgangspunt niet in het bijzonder is geschreven ter bescherming van een rechtzoekende. Klager kan zich derhalve in het kader van zijn klacht over verweerder niet als zodanig op (schending van) voornoemd uitgangspunt beroepen. Overigens heeft verweerder wel degelijk geprobeerd om met klager in overleg te treden alvorens hij een procedure is gestart.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 9 april 2018.

griffier                                            voorzitter

Verzonden d.d. 9 april 2018