ECLI:NL:TADRARL:2018:66 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-354

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:66
Datum uitspraak: 03-04-2018
Datum publicatie: 04-04-2018
Zaaknummer(s): 17-354
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster die langdurig ziek was is in een arbeidsgeschil verwikkeld geraakt met haar werkgever, cliënte van verweerder. De vraag die tuchtrechtelijk ter beoordeling voor lag is of verweerster, ongeacht wat het UWV daarover heeft geschreven, zich er zelf van had moeten vergewissen of zij de door haar ontvangen medische en daarmee privacygevoelige gegevens van klaagster in de bezwaarprocedure bij het UWV wel mocht gebruiken en als producties mocht overleggen bij het verweerschrift in de andere procedure – arbeidsgeschil - tussen partijen bij het gerechtshof. De raad beantwoordt dit bevestigend. Klaagster heeft daarvoor geen toestemming gegeven. Weliswaar heeft verweerster kort daarna de bewuste producties alsnog teruggetrokken, maar tijdens de zitting bij het hof heeft verweerster, zoals blijkt uit haar pleitnota, naar het oordeel van de raad te veel informatie over de medische situatie van klaagster met het hof gedeeld, daarmee haar – door de deken geadviseerde - terugtrekking van de gewraakte bijlagen weer ontkrachtend. Daarnaast wordt verweerster tuchtrechtelijk verweten dat zij in de procedure bij het hof feitelijke onwaarheden heeft geponeerd over de ziekte van klaagster. Het standpunt daarover in deze procedure van verweerster valt niet te rijmen met het door haar in de procedure bij het hof ingenomen standpunt. Klachten in zoverre gegrond. Maatregel van waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 3 april 2018

in de zaak 17-354

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 29 augustus 2016, aangevuld bij brief van 17 november 2016, heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland  (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 8 mei 2017met kenmerk 16-0236/NJ/sd, door de raad ontvangen op 9 mei 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 oktober 2017 in aanwezigheid van klaagster, ter zitting bijgestaan door de heer [naam], en verweerster, ter zitting bijgestaan door mr. [naam], kantoorgenoot. Van de behandeling is proces verbaal opgemaakt. Daaraan is aangehecht de pleitnota van klaagster.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief, met 2 bijlagen, van 28 september 2017 van verweerster, ter griffie ontvangen op 29 september 2017.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster is verwikkeld in een langdurig geschil met haar (inmiddels ex-)werkgever (hierna verder: de werkgever), wier belangen door verweerster worden behartigd.

2.2    Bij beslissing van 15 maart 2016, hersteld bij beslissing van 12 april 2016, heeft het UWV aan klaagster meegedeeld dat zij vanaf 18 april 2018 geen WIA-uitkering meer zal ontvangen, omdat zij per 25 februari 2016 niet meer arbeidsongeschikt wordt beschouwd. Het UWV heeft een kopie van deze beslissing, zonder de bijlagen waaronder het rapport van de verzekeringsarts, aan de werkgever van klaagster gestuurd.

2.3    Bij brief van 19 april 2016 heeft het UWV aan klaagster bericht dat haar werkgever - als belanghebbende - bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing van 15 maart 2016 over de herbeoordeling van de WIA-uitkering van klaagster, dat het bezwaarschrift nog niet compleet is en dat klaagster op de hoogte zal worden gehouden over het vervolg van de bezwaarprocedure. Voorts heeft het UWV gemeld:

“medische gegevens

Belanghebbenden mogen de stukken inzien die van belang zijn in deze procedure. Ze kunnen ook een kopie van de stukken opvragen. Dit geldt dus ook voor uw (ex-) werkgever. Eventuele medische gegevens sturen wij alleen naar de (ex-) werkgever als u ons daarvoor toestemming geeft. Op het bijgevoegde formulier kunt u toestemming geven om de medische gegevens door te sturen. Krijgen wij geen toestemming, dan kunnen wij de medische gegevens wel sturen naar een gemachtigde van de werkgever als deze arts of professioneel rechtshulpverlener is. Hij mag deze gegevens niet laten zien aan de (ex-) werkgever.”

Op dezelfde datum heeft verweerster een brief van het UWV ontvangen met daarin, voor zover relevant:

“Belanghebbenden mogen de stukken inzien die van belang zijn in deze procedure. Omdat u professioneel hulpverlener bent, mag u ook de stukken met medische gegevens inzien. U mag deze gegevens niet zonder toestemming van de (ex )werknemer laten zien aan de (ex-)werkgever.”

2.4    Op 25 april 2016 heeft klaagster het formulier van het UWV “Toestemming verstrekken medische gegevens aan (ex-)werkgever” ingevuld. Daarin heeft zij aangegeven geen toestemming voor het verstrekken van gegevens aan haar werkgever te verlenen, maar heeft zij wél de volgende opmerking op het formulier geplaatst:

Ik zie graag dat de gegevens alleen belanden in de handen van een medicus (gemachtigde van de werkgever) en niet bij een advocaat. Ik vrees misbruik van deze gegevens.

2.5    Op 3 juni 2016 heeft het UWV een beslissing op het bezwaarschrift genomen zoals dat was ingediend door verweerster namens de werkgever van klaagster. Daarin is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet aan de wettelijke eisen voldeed.

2.6    Per e-mail van 4 augustus 2016 heeft de advocaat van klaagster aan verweerster verzocht om het door verweerster in het kader van de UWV bezwaarprocedure ontvangen medisch dossier binnen één week aan klaagster te retourneren. Voorts is verweerster verzocht om binnen diezelfde termijn aan de advocaat van klaagster te bevestigen dat geen informatie uit het medische dossier van klaagster met de werkgever of andere partijen is gecommuniceerd en voorts dat in de hogerberoepprocedure door verweerster geen documenten zullen worden ingebracht of zal worden gerefereerd aan gegevens uit het medische dossier van klaagster.

2.7    Bij het verweerschrift in hoger beroep tevens houdende incidenteel appel van 11 augustus 2016 is door verweerster namens de werkgever, in het arbeidsgeschil, als bijlagen A tot en met D het medisch dossier van klaagster overgelegd, zoals dat door verweerster is ontvangen in het kader van de hiervoor vermelde UWV bezwaarprocedure.

2.8    Per e-mail van 18 augustus 2016 heeft verweerster na terugkeer van vakantie gereageerd op eerdere correspondentie van (de advocaat van) klaagster en, voor zover relevant in deze procedure, aan de advocaat van klaagster bericht:

“Ik vermeen niet in te zien waarom ik dit dossier aan uw cliënte zou moeten zenden. Immers, het betreffende dossier is mij door het UWV rechtmatig toegezonden in het kader van de bezwarenprocedure en ik vermeen niet in te zien waarom ik het volledige dossier niet onder mij zou mogen houden en te zijner tijd in ons archief zou mogen bewaren. Meer in het bijzonder is er mijns inziens geen wettelijke basis voor uw vordering. (…)

Het spreekt voor zich dat ik het medisch dossier niet met mijn cliënte heb gedeeld. Ik heb dit dossier immers onder medische geheimhouding ontvangen. Ik vermeen echter niet in te zien waarom ik het betreffende dossier niet zou mogen gebruiken in de hoger beroepsprocedure. De betreffende stukken weerleggen immers het standpunt van uw cliënte. Zoals u inmiddels bekend zal zijn heb ik een deel van de stukken al ingebracht in de hoger beroepsprocedure. Wellicht ten overvloede: mijn cliënte heeft een exemplaar van het verweerschrift zonder de medische stukken ontvangen.

Ook acht ik mij vrij om wel degelijk, ook tijdens de zitting, doch ook in andere gevallen, te refereren aan gegevens uit het betreffende medische dossier ter weerlegging van de stellingen van de zijde van uw cliënte. (…)”

2.9    Per e-mail van 22 augustus 2016 heeft de advocaat van klaagster onder meer aan verweerster laten weten dat

-    het betreffende medische dossier van klaagster alleen voor de bezwarenprocedure bij het UWV aan verweerster ter beschikking is gesteld, niet voor andere doeleinden,

-    klaagster ook alleen daarvoor haar toestemming heeft verleend aan het UWV, en

-    het gebruik van het medisch dossier door verweerster als een ernstige inbreuk op de privacy van klaagster wordt beschouwd.

De advocaat van klaagster heeft verweerster daarbij opnieuw verzocht, waar nodig gesommeerd, om het medische dossier terstond aan (de advocaat van) klaagster te retourneren en tevens  om aan het gerechtshof te berichten dat de bijlagen A tot en met D bij het verweerschrift van verweerster worden ingetrokken.

2.10    Per e-mail van 29 augustus 2016 heeft verweerster aan de advocaat van klaagster laten weten dat zij voornemens was om de kwestie over de medische stukken van klaagster aan de deken voor te leggen. Daarbij heeft zij haar conceptbrief aan de deken gevoegd en de advocaat van klaagster gevraagd om uiterlijk 2 september 2016 te reageren, waarna verweerster de brief met de reactie van de advocaat van klaagster aan de deken zou sturen.

2.11    Per e-mail van 30 augustus 2016 aan de deken heeft de advocaat van klaagster rechtstreeks bij de deken gereageerd op de e-mail van 29 augustus 2016 van verweerster en zijn standpunt over de kwestie van de medische stukken van klaagster toegelicht.

2.12    Per e-mail van 5 september 2016 heeft verweerster de deken om advies gevraagd of zij 1) tijdens de procedure bij het gerechtshof, of in enige andere procedure, gebruik mag maken van de medische stukken van klaagster zoals door haar verkregen in de bezwarenprocedure bij het UWV, nodig om daarmee de standpunten van klaagster te weerleggen, en 2) of het haar is toegestaan het medisch dossier van klaagster onder zich te houden totdat alle procedures tussen haar cliënte en klaagster zijn afgerond, waarna het medisch dossier zal worden vernietigd. Deze brief aan de deken is door verweerster op 29 augustus 2016 in concept aan de advocaat van klaagster gestuurd.

2.13    Per faxbericht van diezelfde dag heeft verweerster het gerechtshof, met gelijktijdig bericht aan de advocaat van klaagster, meegedeeld:

“Vooruitlopend op de mondelinge behandeling van a.s. woensdag om 14.00 uur bericht ik u hierbij naar aanleiding van een door mij aan de Deken gevraagd advies dat ik de als bijlagen A,B, C, en D bij het verweerschrift overgelegde stukken terugtrek. Ter zitting zal ik hierop nog nader terugkomen.”

2.14    Op 28 september 2016 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij het gerechtshof in het arbeidsrechtelijke geschil tussen klaagster en haar (ex-) werkgever. Verweerster heeft namens haar cliënte een pleitnota voorgedragen. Voor zover relevant in deze procedure, is in de pleitnota het volgende vermeld:

11. De Deken heeft mij op 26 september jl. geadviseerd de betreffende stukken niet te gebruiken omdat het privacygevoelige informatie betreft die is opgevraagd in een andere procedure. Om deze reden heb ik u dan ook bericht dat ik de betreffende stukken terug trek. Echter, ik ben van oordeel dat de betreffende stukken wel degelijk door uw Hof bij de beoordeling van de zaak betrokken moeten worden omdat [klaagster] zich ten onrechte op het standpunt stelt dat zij sinds eind februari 2016 arbeidsgeschikt te achten zou zijn geweest voor het verrichten van haar eigen werkzaamheden. Om die reden geef ik u dan ook in overweging de betreffende stukken bij [klaagster] zelf op te vragen.

25. Ik zeg met opzet “vermeende PTSS” omdat tot op heden door [klaagster] op geen enkele wijze is aangetoond dat daadwerkelijk sprake is geweest van PTSS. Noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep heeft [klaagster] namelijk medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat inderdaad sprake is geweest van PTSS. Ook in de WIA-procedure heb ik geen medische stukken gezien waarin werd onderbouwd c.q. bewezen dat sprake is geweest van PTSS en zelfs de aansprakelijkheidsassuradeur van [cliënte] vraagt tot op heden tevergeefs om bewijs c.q. medische onderbouwing van de PTSS. [afkortingen-raad]

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    medische stukken van klaagster in een andere procedure tegen klaagster in het geding te brengen dan waarvoor verweerster die stukken tot haar beschikking heeft gekregen;

b)    die medische stukken onder zich te houden en die niet feitelijk te vernietigen na schending van de privacy van klaagster;

c)    na terugtrekking van die medische stukken van klaagster in de procedure in hoger beroep, daarover alsnog inhoudelijk te spreken in de procedure;

d)    essentiële informatie achter te houden, onjuiste informatie te verschaffen dan wel onwaarheid te spreken.

4    VERWEER

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.1    Verweerster stelt zich op het standpunt dat het haar vrij stond om de door het UWV ter beschikking gestelde stukken in de bezwaarprocedure van haar cliënte met betrekking tot klaagster te gebruiken in de hogerberoepprocedure in het arbeidsgeschil tussen haar cliënte en klaagster. Aan het enige voorbehoud van het UWV, beschreven in de brief van 19 april 2016, dat die medische stukken van klaagster niet ter kennis mochten worden gebracht van haar cliënte, heeft verweerster zich gehouden. Zij heeft de inhoud daarvan niet met haar cliënte besproken en de gewraakte bijlagen A-D bij haar verweerschrift in hoger beroep alleen naar het gerechtshof gestuurd, niet naar haar cliënte.

4.2    Op 26 september 2016 heeft verweerster, de dag nadat zij het daarop betrekking hebbende advies van de deken heeft ontvangen, het gerechtshof en gelijktijdig de advocaat van klaagster schriftelijk laten weten de bewuste medische stukken van klaagster (bijlagen A-D) terug te trekken. Meteen daarna zijn de bewuste stukken door haar secretaresse vernietigd, zoals door klaagster was verzocht. Dat is wel aan de advocaat van klaagster maar niet aan het gerechtshof gemeld omdat dat voor het gerechtshof niet relevant was. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook in de gegeven omstandigheden geen sprake geweest, aldus verweerster.

Ad klachtonderdelen c) en d)

4.3    Tijdens de mondelinge behandeling bij het gerechtshof op 26 september 2016 heeft verweerster haar pleitnota voorgedragen. Daarin heeft verweerster de door haar cliënte genoemde feiten en standpunten verwoord, hetgeen zij als partijdig advocaat ook dient te doen. Het stond haar daarbij vrij, zo had de deken haar ook laten weten, tijdens die behandeling de gang van zaken rondom de door haar teruggetrokken stukken te memoreren en het gerechtshof te vragen om in overweging te nemen om de medische stukken van klaagster alsnog op te vragen. Na een schorsing heeft het gerechtshof daarop besloten dat het gerechtshof op dat moment geen aanleiding zag om het medische dossier bij klaagster op te vragen.

4.4    De door haar gemaakte opmerkingen, weergegeven in de pleitnota in randnummers 11 en 25, waren in het belang van haar cliënte noodzakelijk om daarmee het standpunt van klaagster, dat er een verband bestond tussen de door haar ontvangen WIA-uitkering en een PTSS die aan haar werkgeefster te wijten zou zijn, te betwisten. Terecht heeft zij namens haar cliënte dan ook het standpunt ingenomen dat de geschiktheid van klaagster voor haar eigen werkzaamheden niet zo ver strekte dat klaagster bij de cliënte van verweerster met haar eigen werk weer aan de slag zou kunnen; wel bij een andere werkgever. Zowel voor de kantonrechter als het gerechtshof is de verstoorde arbeidsrelatie reden voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen klaagster en haar cliënte geweest. Met de uitlatingen van verweerster over de medische situatie van klaagster is daarbij geen rekening gehouden, zodat van enige benadeling van klaagster geen sprake is geweest.

4.5    Verweerster betwist dat zij onnodig grievende of feitelijk onjuiste uitlatingen heeft gedaan of bewust informatie heeft achtergehouden. Evenmin is sprake geweest van misbruik van haar positie doordat zij, als gemachtigde van haar cliënte, in die hoedanigheid in de bezwaarprocedure bij het UWV de medische stukken van klaagster mocht opvragen.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdelen a), b) en c)

5.2    De raad ziet aanleiding om deze klachtonderdelen, gelet op de samenhang, gezamenlijk te beoordelen.

5.3    Klaagster verwijt verweerster dat zij haar privacy heeft geschonden door haar medische gegevens, verkregen door verweerster namens haar cliënte in de bezwaarprocedure bij het UWV, te gebruiken in de arbeidsrechtelijke procedure tussen dezelfde partijen bij het gerechtshof. Volgens klaagster heeft zij daarvoor uitdrukkelijk geen toestemming gegeven, zoals blijkt uit het door haar ingevulde toestemmingsformulier voor het UWV met daarop haar handgeschreven opmerkingen. Verweerster heeft ter zitting verklaard dat zij met die beperkte toestemming niet bekend was omdat zij dat formulier van klaagster niet van het UWV heeft ontvangen. Volgens verweerster heeft zij zich gehouden aan de enige door het UWV gestelde voorwaarde dat zij de medische gegevens van klaagster niet mocht laten zien aan haar cliënte, zoals ook beschreven in de brief van 19 april 2016 van het UWV aan klaagster en aan verweerster. Daarom stond het haar vrij om de bewuste medische gegevens van klaagster uit de ene procedure in te brengen in de andere procedure. Daarbij heeft zij de privacy van klaagster niet geschonden, aldus verweerster.

5.4    Ter tuchtrechtelijke beoordeling ligt de vraag voor of verweerster, ongeacht wat het UWV daarover heeft geschreven, zich er zelf van had moeten vergewissen of zij de door haar ontvangen medische en daarmee privacygevoelige gegevens van klaagster in de bezwaarprocedure wel mocht gebruiken in de andere procedure tussen partijen bij het gerechtshof. De raad overweegt daarover als volgt.

5.5    Uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting is de raad gebleken dat namens verweerster, die toen op vakantie was, het verweerschrift bij het gerechtshof is ingediend met daarbij de door klaagster gewraakte bijlagen A tot en met D. Naar het oordeel van de raad had verweerster op voorhand moeten realiseren dat het overleggen van dergelijke privacygevoelige medische gegevens van klaagster bij het verweerschrift niet zonder meer kon. Door die gegevens van klaagster wel in de procedure te overleggen, zonder dat daarvoor toestemming door klaagster is gegeven, heeft verweerster klachtwaardig gehandeld. De raad is voorts gebleken dat verweerster meteen na terugkeer van haar vakantie aan de advocaat van klaagster heeft uitgelegd  waarom zij geen aanleiding zag om de bewuste medische gegevens van klaagster te retourneren en waarom zij geen reden zag om die stukken niet te gebruiken in de procedure bij het gerechtshof. In reactie op de e-mail van 22 augustus 2016 van de advocaat van klaagster, heeft verweerster per e-mail van 29 augustus 2016 aan de advocaat van klaagster laten weten dat zij de kwestie van een voortgezet gebruik van het medisch dossier van klaagster aan de deken wilde voorleggen. Zij heeft daarbij haar brief van 29 augustus 2016 aan de deken in concept gevoegd en de advocaat van klaagster gevraagd om daarop snel te reageren, waarna zij de brief aan de deken zou sturen. Dat klaagster diezelfde dag een klacht jegens haar heeft ingediend en de advocaat van klaagster op 30 augustus 2016 zich rechtstreeks tot de deken heeft gewend, kan verweerster niet worden verweten. Zij heeft correct gewacht op de reactietermijn van de advocaat van klaagster en vervolgens op 5 september 2016 de brief aan de deken toegestuurd. Na ontvangst van het dekenadvies op 26 september 2017 heeft verweerster naar het oordeel van de raad ook op juiste wijze gehandeld door in haar fax van 26 september 2016 aan het gerechtshof, gelijktijdig verstuurd aan de advocaat van klaagster, te berichten dat de bijlagen A tot en met D bij het verweerschrift werden teruggetrokken. Dat daarbij de deken op zich liet wachten, kan verweerster niet worden verweten, temeer daar de advocaat van klaagster ermee bekend was dat een dekenadvies was gevraagd door verweerster.

5.6    Tijdens de daaropvolgende mondelinge behandeling bij het gerechtshof op 26 september 2016 heeft verweerster haar pleitnota integraal voorgedragen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster met de haar door klaagster verweten citaten, genoemd onder de randnummers 11 en 25, tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster gehandeld. Met die citaten heeft verweerster te veel informatie over de medische situatie van klaagster met het gerechtshof gedeeld, daarmee haar eerdere - door de deken geadviseerde - terugtrekking van de bijlagen A tot en met D bij het verweerschrift weer ontkrachtend. Verweerster heeft in dit kader ter zitting verklaard dat de deken haar had voorgesteld het gerechtshof te vragen om klaagster die medische stukken alsnog te laten overleggen, zoals zij dat heeft gedaan, maar in feite is zij daarop, nog voordat het gerechtshof daarop kon beslissen, al vooruitgelopen door direct al naar de inhoud van die medische stukken te verwijzen. Door aldus te handelen heeft verweerster naar het oordeel van de raad bij de behartiging van de belangen van haar cliënte de belangen van klaagster bij bescherming c.q. geheimhouding van haar medische gegevens onevenredig geschaad. Met het op voorhand refereren aan de inhoud van het medisch dossier was geen in redelijkheid te respecteren doel  gediend. Verweerster heeft hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Verweerster stelt dat zij de betreffende gegevens direct na de ontvangst van het dekenadvies op 26 november 2016 heeft vernietigd. Klaagster heeft dat niet gemotiveerd bestreden zodat de raad daarvan zal uitgaan.

5.7    Op grond van het voorgaande worden klachtonderdelen a) en c) gegrond en klachtonderdeel b) ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel d)

5.8    Het verwijt dat verweerster essentiële informatie heeft achtergehouden, onjuiste informatie heeft verschaft dan wel onwaarheid heeft gesproken, is verdeeld over vier subklachten.

5.9    Ten eerste verwijt (sub 1) klaagster verweerster bewust essentiële informatie te hebben achtergehouden door niet spontaan aan (de advocaat van) klaagster mee te delen dat de bewuste medische stukken van klaagster direct na ontvangst van het dekenadvies daadwerkelijk waren vernietigd. De raad volgt klaagster niet in dit verwijt. Blijkens het faxbericht van 26 september 2016 aan de advocaat van klaagster heeft verweerster aangekondigd dat zij de stukken zoals ontvangen van het UWV ‘zal laten vernietigen’. Niet is gebleken dat verweerster dat vervolgens niet heeft laten doen. Daarmee oordeelt de raad klachtonderdeel d) sub 1 ongegrond.

5.10    Daarnaast (sub 2) verwijt klaagster verweerster dat zij in de procedure bij het gerechtshof onwaarheden heeft gedebiteerd, zoals over de oorzaak en het gevolg van de ziekte van klaagster (PTSS) en dat zij dat heeft gedaan in afwijking van wat in het UWV-dossier van klaagster daarover werd gesteld. Dat klaagster PTSS had was een feit en niet een standpunt van klaagster, aldus klaagster. Verweerster betwist dit en stelt dat zij zich in de procedure bij het gerechtshof op het standpunt heeft gesteld dat naar het oordeel van haar cliënte geen sprake was van PTSS bij klaagster, dan wel dat er geen sprake was van enig verband tussen de WIA-uitkering en de PTSS van klaagster in relatie tot haar werk bij haar werkgever. Tijdens de zitting bij de raad heeft verweerster nog toegelicht dat klaagster haar vermeende PTSS niet had aangetoond. Dat sprake was van PTSS bij klaagster heeft verweerster destijds ook niet geconcludeerd uit de medische stukken van het UWV, hetgeen toen ook door een medisch deskundige werd bevestigd. Volgens verweerster heeft zij niet in de procedure bij het hof gezegd dat geen sprake was van PTSS bij klaagster, maar dat die er niet was in relatie tot haar werk bij haar werkgever.

5.11    Dit standpunt van verweerster valt echter niet te rijmen met hetgeen verweerster volgens randnummer 25 in haar pleitnota van de mondelinge behandeling op 26 september 2016 heeft betoogd ten overstaan van het gerechtshof. Daaruit volgt immers dat verweerster zelf van mening was dat klaagster geen PTSS had omdat haar dat niet uit de medische stukken in de WIA-procedure was gebleken. Nu klaagster echter onbetwist heeft gesteld dat die diagnose uit de bewuste medische stukken kenbaar kon zijn, houdt de raad het ervoor dat verweerster een feit heeft geponeerd waarvan zij wist, dan wel had kunnen weten, dat dat in strijd met de waarheid was. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster, zodat de raad klachtonderdeel d) sub 2 gegrond zal verklaren.

5.12    De juistheid van het derde (sub)verwijt dat verweerster onjuiste informatie heeft gegeven aan de deken over de reden voor de schorsing van de mondelinge behandeling op 26 september 2016 kan de raad, tegenover de betwisting daarvan door verweerster dat de mondelinge behandeling geschorst was voor het beproeven van een minnelijke regeling èn voor intern overleg door het gerechtshof over het al dan niet opvragen van de medische stukken van klaagster, niet vaststellen. Nu een feitelijke grondslag voor dit verwijt ontbreekt, is van klachtwaardig handelen door verweerster geen sprake. Daarmee oordeelt de raad klachtonderdeel d) sub 3 ongegrond.

5.13    Het vierde (sub)verwijt dat klaagster zich in strijd met de waarheid heeft uitgelaten over klaagster en zich daarmee onnodig grievend jegens klaagster heeft uitgelaten is gemotiveerd door verweerster weerlegd, zich daarbij beroepend op de vrijheid die haar toekomt als partijdige advocaat van de wederpartij van klaagster en de informatie die verweerster van haar cliënte heeft gekregen. Nu klaagster de door haar gemaakte verwijten onvoldoende nader heeft onderbouwd, is de juistheid van dit verwijt niet vast te stellen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster is op dit onderdeel dan ook geen sprake. Ook klachtonderdeel d) sub 4 is daarmee ongegrond.

6    MAATREGEL

Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat na te melden aan verweerster op te leggen maatregel passend en geboden is.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster, gelet op artikel 48ac lid 1 onder a van de Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,- aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klaagster aan verweerster opgegeven rekeningnummer.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster gelet op artikel 48ac lid 1 onder b van de Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,-. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer 17-354.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen a), c) en d) sub 2 gegrond;

-    verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de (forfaitaire) reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2 bepaald;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald.

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. A.T. Bolt,  K.F. Leenhouts, C.W.J. Okkerse, E.J. Verster, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 april 2018.

Griffier                                                         Voorzitter

Verzonden d.d. 3 april 2018