ECLI:NL:TADRARL:2018:62 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-936

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:62
Datum uitspraak: 12-03-2018
Datum publicatie: 04-04-2018
Zaaknummer(s): 17-936
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Geldboete
Inhoudsindicatie: Het dekenbezwaar tegen verweerder is gegrond verklaard. Verweerder zei zijn cliënte toe werkzaamheden voor haar te zullen verrichte op basis van een toevoeging. De toevoeging werd aanvankelijk geweigerd. Daarom sloot verweerder met zijn cliënte een overeenkomst op grond waarvan zij moest betalen voor verweerders werkzaamheden. Verweerder zond een nota voor die werkzaamheden die door zijn cliënte betaald werd. Achteraf werd er toch een toevoeging met terugwerkende kracht aan de cliënte afgegeven. Zij vroeg toen om terugbetaling van het door haar betaalde bedrag. Verweerder weigerde dat met onder andere het argument dat hij geen partij was bij het aanvragen en toekennen van de toevoeging. Die aanvraag/toekenning heeft naar de mening van verweerder geen verandering gebracht in de civiele relatie die hij met zijn cliënte had. De cliënte riep de bemiddeling van de deken in. Deze diende over verweerders weigering een dekenbezwaar in. De raad acht het bezwaar gegrond en legt een voorwaardelijke boete op met als doel terugbetaling van het betaalde honorarium te bewerkstelligen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 12 maart 2018

in de zaak 17-936

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

deken

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 9 november 2017 met kenmerk 2017 KNN171, door de raad ontvangen op 10 november 2017 heeft de deken een bezwaar bij de raad ingediend tegen verweerder.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 januari 2018 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    [de advocaat] in dienst bij verweerder, heeft vanaf mei 2015 rechtsbijstand verleend aan [cliënte] in verband met het beëindigen van haar relatie en het vaststellen van een omgangsregeling.

2.2    Bij de aanvang van de werkzaamheden is voor [cliënte] een toevoeging aangevraagd. Deze aanvraag is afgewezen in verband met een te hoog inkomen over het peiljaar 2013. Vervolgens zijn verweerder en [cliënte] overeengekomen dat zij de werkzaamheden van [de advocaat] zal betalen op basis van een uurtarief.

2.3    Vanaf september 2016 is [de advocaat] niet langer werkzaam bij verweerder en is zij een eigen kantoor begonnen. Van daaruit heeft zij [cliënte] verder bijgestaan.

2.4    Bij beschikking van 25 mei 2017 heeft de Raad voor Rechtsbijstand op verzoek van [cliënte] haar beslissing herzien en haar alsnog een toevoeging toegekend.

2.5    [cliënte] heeft bij brief van 29 mei 2017 verweerder verzocht het door haar inmiddels betaalde bedrag van € 8.431,73 terug te betalen. Dit bedrag is exclusief de eigen bijdrage van € 796,00 en de griffiekosten. Verweerder heeft dit geweigerd.

2.6    [cliënte] heeft [de advocaat] eveneens verzocht de aan haar betaalde factuurbedragen terug te betalen hetgeen is gebeurd.

2.7    Verweerder heeft per 1 juli 2017 de praktijk neergelegd.

2.8    Naar aanleiding van een verzoek van [cliënte] om te bemiddelen heeft de deken verweerder benaderd en hem te kennen gegeven van mening te zijn dat het genoemde bedrag door verweerder dient te worden terugbetaald. Omdat verweerder dat weigert heeft de deken een dekenbezwaar ingediend.

3    DEKENBEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij weigert het ten onrechte ontvangen bedrag van € 8.431,73 terug te betalen. Doordat [cliënte] alsnog in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp heeft verweerder geen recht op betaling van de verrichte werkzaamheden door [cliënte].

4    VERWEER

4.1    Omdat verweerder zich op eigen verzoek heeft laten schrappen van het tableau is de raad niet bevoegd van het dekenbezwaar kennis te nemen.

4.2    Nadat het verzoek om toekenning van een toevoeging was afgewezen is er een overeenkomst met [cliënte] gesloten dat zij verweerder op basis van een uurtarief diende te betalen voor de voor haar te verrichten werkzaamheden. De gedane betalingen waren daarom geheel verschuldigd. De bestuursrechtelijke beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand tot het alsnog verlenen van een toevoeging brengt geen zodanige wijziging in de civielrechtelijke relatie tussen verweerder en [cliënte] dat hij haar zou moeten terugbetalen.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder heeft tijdens de zitting zijn verweer dat de raad niet bevoegd zou zijn, ingetrokken.

5.2    Verweerder heeft er blijk van gegeven bereid te zijn geweest aan [cliënte] gefinancierde rechtsbijstand te verlenen. Verweerder is op de hoogte van het feit dat de Raad voor Rechtsbijstand een afwijzende beslissing op een verzoek tot verlenen van een toevoeging, later kan herzien. De strekking van Gedragsregel 24 is dat een advocaat telkens wanneer mogelijk moet trachten voor zijn cliënt aanspraak te maken op door de overheid gefinancierde rechtshulp. De stelling van verweerder dat de bestuursrechtelijke beslissing van de raad voor rechtsbijstand geen wijziging zou aanbrengen in de civielrechtelijk relatie tussen [cliënte] en verweerder staat – wat daar ook van zij – niet in de weg aan de hier op zichzelf staande tuchtrechtelijke beoordeling in de klachtzaak. De raad is van oordeel dat de weigering van verweerder om het reeds door [cliënte] betaalde bedrag aan honorarium terug te betalen in strijd met de zorg die hij behoort te betrachten bij de behartiging van haar belangen.

5.3    Nu de raad van oordeel is dat verweerder – naar achteraf is vastgesteld - ten onrechte van [cliënte] gelden heeft ontvangen, dient de op te leggen maatregel mede te bewerkstelligen dat de gevolgen van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen worden rechtgezet. De raad heeft hierbij acht geslagen op de uitspraak van het Hof van Discipline van 10 juli 2017 (ECLI:NL:TAHVD:2017:151).

5.4    Hetgeen hiervoor is overwogen leidt voor de raad tot de conclusie dat het dekenbezwaar gegrond is.

6    MAATREGEL

6.1    De raad legt verweerder een voorwaardelijke boete op van € 10.000,00. De voorwaarde luidt dat verweerder binnen 4 weken na het onherroepelijk worden van de uitspraak in de zaak een bedrag van € 8.431,73 voldoet aan [cliënte] verweerder dient binnen diezelfde termijn een bewijs van zijn betaling te zenden aan de deken.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    De raad ziet aanleiding om verweerder gelet op artikel 48ac lid 1 onder b van de Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer 17-936.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het dekenbezwaar gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel op van een geldboete van € 10.000,00 waarbij de raad bepaalt dat de maatregel van geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;

-    stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder vier weken na heden een bedrag van

€ 8.431,73 aan de [cliënte] dient over te maken op het bankrekeningnummer van [cliënte] met nummer NL80ABNA0588385891;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7 bepaald.

Aldus gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. F. Klemann, J.A. Holsbrink, H.J.P. Robers, G.J. van der Veer, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2018.

Griffier               Voorzitter

Verzonden d.d. 12 maart 2018