ECLI:NL:TADRARL:2018:59 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-392

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:59
Datum uitspraak: 15-01-2018
Datum publicatie: 04-04-2018
Zaaknummer(s): 17-392
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerder heeft tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door zijn berichten aan de rechtbank niet ook in kopie en per gelijke post aan de gemachtigde van klaagster te richten, nu hem bekend kon zijn dat klaagster zich door een gemachtigde liet bijstaan. Daarnaast heeft verweerder nagelaten om in het verzoekschrift te vermelden dat klaagster werd bijgestaan door een gemachtigde. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 15 januari 2018

in de zaak 17-392

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 16 januari 2017 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 19 mei 2017 met kenmerk 17-0011/NL/sd, door de raad ontvangen op 22 mei 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 november 2017 in aanwezigheid van verweerder. Klaagster is met kennisgeving vooraf niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster heeft op 10 oktober 2016 een werkneemster op staande voet ontslagen.

2.2    Verweerder heeft deze werkneemster rechtsbijstand verleend en namens haar geageerd tegen het gegeven ontslag.

2.3    Bij e-mail van 2 december 2016 heeft mr. [B.] zich namens klaagster bij verweerder geïntroduceerd en onder meer aan verweerder bericht:

“Cliënte, [naam klaagster], heeft mij verzocht namens haar te reageren op uw brief van 27 november 2016 waarin u (nogmaals) verzoekt om het aan uw cliënte op 10 oktober 2016 gegeven ontslag op staande voet in te trekken en het salaris vanaf die datum te betalen. (…)

Als u een voorlopige voorziening zou starten verzoek ik u met klem mij eerst om verhinderdata te vragen.

Ik zal namens cliënte niet meer reageren op uw brieven over het ontslag op staande voet. Cliënte houdt vast aan haar standpunt.” [afkorting-raad]

2.4    Op 9 december 2016 heeft verweerder een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland tot vernietiging van het ontslag. In het verzoekschrift is niet vermeld dat klaagster zich laat bijstaan door een gemachtigde en ook  is de naam van mr. [B.] (hierna: de ‘gemachtigde’ van klaagster) niet genoemd.

2.5    Per e-mail van 12 december 2016 heeft verweerder de gemachtigde van klaagster bericht dat hij namens zijn cliënte een verzoekschrift heeft ingediend en heeft hij de verhinderdata van de gemachtigde van klaagster opgevraagd. De gemachtigde van klaagster heeft per e-mail van diezelfde dag haar verhinderdata aan verweerder opgegeven en gevraagd om een afschrift van het door verweerder ingediende verzoekschrift.

2.6    Bij brief van 13 december 2016 heeft de rechtbank de oproepingsbrief voor de mondelinge behandeling op 23 december 2016 aan verweerder en rechtstreeks aan klaagster verstuurd (en niet aan haar gemachtigde).

2.7    Op 20 december 2016 heeft verweerder per e-mail een kopie van het verzoekschrift gestuurd aan de gemachtigde van klaagster.

2.8    Bij e-mail van 21 december 2016 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder gevraagd haar een kopie van de aanbiedingsbrief aan de rechtbank toe te sturen.

2.9    Op 23 december 2016 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Klaagster noch haar gemachtigde is ter zitting verschenen.

2.10    Bij beschikking van 2 januari 2017 heeft de rechtbank – kort samengevat – het verzoek van de cliënte van verweerder toegewezen en het ontslag op staande voet vernietigd.

2.11    Bij brief van 16 januari 2017 heeft klaagster een klacht ingediend over verweerder bij de deken.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a)    geen kopie van de brieven aan de rechtbank aan de gemachtigde van klaagster heeft gestuurd;

b)    niet aan de rechtbank heeft gemeld dat klaagster door een gemachtigde werd vertegenwoordigd;

c)    de rechter in strijd met de waarheid heeft gemeld dat de gemachtigde van klaagster op de hoogte had moeten zijn van de mondelinge behandeling.

Toelichting

3.2    Klachtonderdeel a: De brieven van 3, 9, 12, 19 en 21 december 2016 die verweerder stelt te hebben gestuurd naar klaagster dan wel haar gemachtigde, zijn nooit ontvangen en hebben zij ook niet eerder gezien. Klaagster twijfelt aan de echtheid van deze brieven. Tussen verweerder en de gemachtigde van klaagster is steeds en enkel per e-mail gecorrespondeerd. Dit bevestigt de onaannemelijkheid van de vermeend per post verstuurde brieven. Verweerder heeft in zijn e-mails aan de gemachtigde van klaagster ook niet naar deze brieven verwezen. Dat deze brieven zijn gestuurd is volgens klaagster ook niet goed te rijmen met de diverse verzoeken om informatie van haar gemachtigde aan verweerder.

3.3    Klachtonderdeel b: Verweerder wist vanaf 2 december 2016 dat klaagster werd bijgestaan door een gemachtigde. Verweerder heeft ook verzocht om toezending van de verhinderdata van de gemachtigde van klaagster en deze blijkbaar - die brief heeft klaagster nooit ontvangen - aan de rechtbank toegezonden. Verweerder heeft nagelaten de rechtbank te melden dat klaagster een gemachtigde had. Dat het verweerder niet duidelijk was dat de gemachtigde namens klaagster zou optreden, staat haaks op zijn handelen. Het gevolg hiervan is dat de rechtbank de oproepingsbrief voor de mondelinge behandeling op 23 december 2016 rechtstreeks aan klaagster en niet aan haar gemachtigde heeft gestuurd.

3.4    Klachtonderdeel c: Volgens (rechtsoverweging 3.2 van) de beschikking van de rechtbank heeft verweerder ter zitting verklaard dat hij aan de gemachtigde van klaagster ook rechtstreeks een afschrift van het verzoekschrift heeft gestuurd. Dat deed verweerder pas op 20 december 2016, zonder de aanbiedingsbrief mee te sturen en zonder te vermelden dat de mondelinge behandeling op 23 december 2016 was bepaald terwijl dit toen al wel bij verweerder bekend was. De oproepingsbrief die de rechtbank rechtstreeks aan klaagster heeft verstuurd is niet tijdig op de juiste afdeling terechtgekomen zodat klaagster niet afwist van de mondelinge behandeling. Klaagster heeft thans geen verweer kunnen voeren, met alle gevolgen van dien.

4    VERWEER

4.1    Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    De gemachtigde van klaagster heeft in haar bericht van 2 december 2016 gemeld niet meer te zullen reageren op correspondentie in deze zaak. Het was verweerder niet duidelijk dat zij nog als gemachtigde voor klaagster zou optreden. Op zijn verzoek bij brief van 3 december 2016 om toezending van stukken en de opgave van verhinderdata in verband met de indiening van het verzoekschrift, heeft de gemachtigde van klaagster niet gereageerd. Verweerder heeft een afschrift van het verzoekschrift bij brief van 9 december 2016 aan klaagster toegestuurd. Vanwege een langdurige ICT-storing op zijn kantoor heeft verweerder gecorrespondeerd per post en niet per e-mail. Van gefabriceerd tegenbewijs is geen sprake.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Nu het verweerder niet duidelijk was dat de gemachtigde van klaagster nog als zodanig zou optreden, ging verweerder ervan uit dat klaagster zichzelf zou vertegenwoordigen.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Verweerder heeft het verzoekschrift en de begeleidende brief met verhinderdata aan zowel de gemachtigde als klaagster zelf gezonden. Op 19 december 2016 heeft verweerder de brief van de rechtbank van 13 december 2016 met de zittingsdatum ontvangen en deze per brief  aangeboden aan de gemachtigde van klaagster en klaagster zelf en verzocht om een kopie van het verweerschrift. Ook hierop heeft verweerder geen reactie ontvangen. Bij brief van 21 december 2016 heeft verweerder de gemachtigde gemeld het niet op prijs te stellen niets van haar te horen en dat zij elkaar op 23 december 2016 zouden ontmoeten in de rechtszaal. Klaagster had zelf bij de griffie informatie kunnen inwinnen over de zittingsdatum nu zij wist dat er een zitting ophanden was. Verweerder heeft de door hem genoemde brieven wel degelijk verstuurd. Zoals gezegd was verzending per e-mail onmogelijk in verband met internetproblemen op zijn kantoor.

5    BEOORDELING

5.1    Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdelen a en b)

5.2    Vanwege de onderlinge samenhang worden de klachtonderdelen a en b gezamenlijk behandeld.

5.3    Het e-mailbericht van de gemachtigde van klaagster van 2 december 2016 aan verweerder moet zo worden gelezen dat de gemachtigde zich namens klaagster heeft gesteld en zich als zodanig bij verweerder heeft geïntroduceerd. Op 2 december 2016 wist verweerder dus dat klaagster zich door een gemachtigde liet bijstaan. Uit voornoemd bericht volgt niet dat de gemachtigde op geen enkel bericht van verweerder meer zou reageren, zoals verweerder heeft gesteld. Dat volgt al uit haar dringende verzoek om rekening te houden met haar verhinderdata als een voorlopige voorziening zou worden gevraagd. Uit dit dringende verzoek had verweerder ook kunnen en moeten afleiden dat de gemachtigde bij het starten van een gerechtelijke procedure nog steeds als gemachtigde voor klaagster zou optreden. Het verweer van verweerder dat hij niet wist dat de gemachtigde nog steeds voor klaagster optrad, of dat dit onduidelijk was, wordt derhalve gepasseerd en kan verweerder niet baten. Dat de gemachtigde van klaagster niet gereageerd heeft op de brieven van verweerder, maakt dit in dit geval niet anders. Gezien de expliciete en gemotiveerde betwisting door klaagster dat deze brieven, wat daar verder ook van zij, niet door haar of haar gemachtigde zijn ontvangen, kan de raad niet vaststellen dat deze brieven daadwerkelijk door verweerder zijn verstuurd, ook al omdat verweerder in zijn e-mailberichten niet naar deze correspondentie heeft verwezen en, bij het uitblijven van een reactie, niet heeft nagebeld of gecontroleerd of deze brieven door klaagster en/of haar gemachtigde wel waren ontvangen. Dat verweerder problemen ondervond met internet, komt voor zijn rekening en kan klaagster uiteraard niet worden tegengeworpen. Daarnaast heeft de gemachtigde op het verzoek van verweerder per e mail van 12 december 2016 per omgaande haar verhinderdata verstrekt en om nadere stukken verzocht. Ook hieruit had verweerder kunnen en moeten afleiden dat de gemachtigde nog steeds voor klaagster optrad. Aldus heeft verweerder tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door zijn berichten aan de rechtbank niet ook in kopie en per gelijke post aan de gemachtigde van klaagster te richten.

5.4    Daarnaast heeft verweerder nagelaten om in het verzoekschrift te vermelden dat klaagster werd bijgestaan door een gemachtigde. Nu het verweerder toch in elk geval op 12 december 2016 (opgave verhinderdata gemachtigde) helder had moeten zijn dat klaagster door een gemachtigde werd bijgestaan, had verweerder daarvan toen ook nog melding kunnen en moeten maken bij de rechtbank. Ook dat heeft verweerder nagelaten. Kennelijk was de rechtbank er niet mee bekend dat er een gemachtigde was aan de zijde van klaagster, reden waarom de oproepingsbrief niet aan de gemachtigde is verstuurd.

5.5    Door voornoemd handelen heeft verweerder niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Klachtonderdelen a en b zijn gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.6    Klachtonderdeel c is ongegrond. Dat verweerder de rechter in strijd met de waarheid heeft gemeld dat de gemachtigde van klaagster op de hoogte had moeten zijn van de mondelinge behandeling, volgt niet uit de beschikking. Uit de beschikking volgt dat verweerder heeft verklaard dat hij aan de gemachtigde van klaagster ook rechtstreeks een afschrift van het verzoekschrift heeft verstuurd. Dat is correct, getuige zijn bericht aan de gemachtigde van 20 december 2016.

6    MAATREGEL

6.1    Nu klachtonderdelen a en b gegrond zijn acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden. De raad heeft daarbij rekening gehouden met het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a Advocatenwet, te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,- aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klaagster aan verweerder opgegeven rekeningnummer.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,-. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a en b gegrond;

-    verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, R.P.F. van der Mark, P.P. Verdoorn, A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2018.

Griffier                                                                       Voorzitter

Verzonden d.d. 15 januari 2018.