ECLI:NL:TADRARL:2018:57 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-492

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:57
Datum uitspraak: 15-01-2018
Datum publicatie: 04-04-2018
Zaaknummer(s): 17-492
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Klager is niet-ontvankelijk voor zover hij het bestaan van een rechtsgeldige opdracht van de wedepartij aan verweerster betwist. Klager heeft daarbij onvoldoende persoonlijk belang. Daarnaast is niet gebleken dat verweerster onwaarheden heeft verkondigd of klager heeft aangezet tot fiscale fraude door het doen van bepaalde voorstellen tijdens de onderhandelingen. Klacht in zoverre ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 15 januari 2018

in de zaak 17-492

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 20 januari 2017 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 27 juni 2017 met kenmerk K 17/10, door de raad digitaal ontvangen op 27 juni 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 november 2017 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief van verweerster met een (1) bijlage van 19 oktober 2017, door de raad ontvangen op 20 oktober 2017;

-    de brief van klager met een (1) bijlage van 20 oktober 2017, door de raad ontvangen op 24 oktober 2017.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Verweerster heeft de belangen behartigd van de ex-vrouw van klager in de echtscheidingsprocedure en aanverwante procedures.

2.2    Op enig moment heeft klager de moeder van zijn ex-vrouw (hierna: de ‘schoonmoeder’) verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte, poging tot oplichting en verduistering. Bij brief van 17 januari 2016 heeft klager zich tot de schoonmoeder gewend om, zo heeft klager gesteld, een oplossing te vinden voor het geschil.

2.3    Bij brief van 28 januari 2016 heeft verweerster klager bericht dat zij (ook) de belangen van de schoonmoeder behartigt. In de brief heeft verweerster klager onder meer bericht:

“Namens mijn cliënte verzoek ik u en zover nodig sommeer ik u, uw onjuiste uitlatingen jegens mijn cliënte te staken. (…)

Bovendien heeft mijn cliënte mij uitdrukkelijk aangegeven dat zij geen rechtstreeks contact met u wenst te hebben. Dat betekent dat mijn cliënte geen correspondentie van u wenst te ontvangen, noch telefonisch of op een andere manier rechtstreeks met u wenst te communiceren. U kunt in het vervolg uw correspondentie richten aan de dochter van mijn cliënte, [naam en adresgegevens van de ex-vrouw van klager].” [afkorting raad]

2.4    Begin 2016 heeft klager jegens de ex-vrouw een kort geding aanhangig gemaakt om een oplossing te vinden voor de situatie dat hij zijn deel van de hypothecaire last niet meer kon betalen. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 mei 2016 heeft de rechter de zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen tot een minnelijke regeling te komen. Partijen zijn hierin niet geslaagd. De voorzieningenrechter heeft de vordering van klager afgewezen.

2.5    In e-mailberichten van 16 en 17 september 2016 heeft klager verweerster gevraagd of zij nog voor de schoonmoeder optreedt. Op 7 oktober 2016 heeft verweerster klager per e-mail laten weten dat hij de schoonmoeder rechtstreeks kan benaderen.

2.6    Op enig moment heeft klager een procedure aanhangig gemaakt tegen de schoonmoeder.

2.7    Bij brief van 20 januari 2017 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerster bij de deken.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerster zich ten onrechte heeft uitgegeven als de belangenbehartiger van de schoonmoeder;

b)    verweerster in strijd met de waarheid heeft verkondigd dat de schoonmoeder ontoerekeningsvatbaar is;

c)    verweerster klager heeft aangezet tot fiscale fraude.

Toelichting

3.2    Wat betreft klachtonderdeel a: De schoonmoeder heeft klager gezegd nooit contact te hebben gehad met verweerster en nooit opdracht te hebben gegeven haar belangen te vertegenwoordigen. Klager verwijst naar de door hem overgelegde conclusie van antwoord van de schoonmoeder in de door klager jegens haar aanhangig gemaakte procedure, waarin dit namens haar bevestigd wordt. De datum van de door verweerster genoemde opdrachtbevestiging (28 juli 2016) doet vermoeden dat sprake is van een achteraf geproduceerd stuk. Verweerster heeft de communicatie van klager met de schoonmoeder over een minnelijke regeling met driekwart jaar vertraagd. Vanwege de slechte relatie tussen de ex-vrouw en de schoonmoeder is het ondenkbaar dat de schoonmoeder verweerster heeft gevraagd om de communicatie met klager enkel nog via haar dochter (de ex-vrouw) te laten verlopen. Klager vermoedt dat verweerster de brief op verzoek van de ex-vrouw heeft verstuurd. Dit vermoeden wordt gesterkt doordat verweerster eerder in strijd met de waarheid uitlatingen heeft gedaan over de gezondheidstoestand van de schoonmoeder.

3.3    Wat betreft klachtonderdeel b: Verweerster heeft ter zitting bij het gerechtshof gesteld dat de schoonmoeder na het overlijden van haar man ernstig ziek is, medicijnen slikt en ontoerekeningsvatbaar is. Wat betreft klachtonderdeel c: Tijdens de schorsing van de zitting heeft verweerster voorgesteld dat klager zich, in strijd met de feitelijke woonsituatie, zou inschrijven op het adres van de echtelijke woning en dat de ex-vrouw zich zou inschrijven op het adres van de huurwoning van klager. Dit zou fiscale fraude betekenen en voor klager, die werkzaam is bij de Belastingdienst, reden kunnen zijn voor ontslag. Verweerster heeft een oplossing voorgesteld in strijd met de wet. Na de schorsing heeft verweerster een onjuist beeld geschetst door de rechter te melden dat partijen ondanks haar voorstel er niet uit zijn gekomen. Daardoor heeft de rechter het verzoek van klager afgewezen.

4    VERWEER

4.1    Verweerster betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Verweerster heeft wel degelijk in opdracht van de schoonmoeder gehandeld. Verweerster heeft de opdracht bij brief van 28 januari 2016 bevestigd en deze brief aan de deken getoond. Per abuis heeft verweerster in haar brief van 5 april 2017 een verkeerde datum genoemd. Verweerster begrijpt niet waarom de schoonmoeder thans aangeeft verweerster niet gesproken te hebben of haar geen opdracht te hebben verstrekt. Dit is onjuist. Verweerster betwist dat haar bijstand aan de schoonmoeder tot de door klager genoemde vertraging heeft geleid. Het heeft klager steeds vrijgestaan om de schoonmoeder in rechte te betrekken, zoals hij uiteindelijk ook heeft gedaan.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Verweerster betwist onjuistheden te hebben verkondigd over de gezondheidstoestand van de schoonmoeder. Dit blijkt ook niet uit het proces-verbaal van de zitting bij het gerechtshof. Verweerster heeft enkel de visie van haar cliënte verwoord.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Tijdens de schorsing van de zitting hebben partijen met hun advocaten op een open wijze van gedachten gewisseld over mogelijke, al dan niet tijdelijke, oplossingen. Deze brainstormsessie heeft niet tot concrete voorstellen geleid. Het noemen van opties is niet het aanzetten tot het plegen van een strafbaar feit. Klager heeft het voorstel van verweerster meteen van tafel geveegd zodat klager niet in zijn belangen is geschaad. Niet verweerster maar de advocaat van klager heeft de rechter verteld dat partijen niet tot een regeling waren gekomen. De rechter heeft een afweging gemaakt op de naar voren gebrachte standpunten. Dat klager in het ongelijk is gesteld, kan verweerster niet worden verweten.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    De raad overweegt dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor eenieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

5.2    Naar het oordeel van de raad heeft klager geen toereikend rechtstreeks (eigen) belang bij dit klachtonderdeel. Het is namelijk niet aan klager als wederpartij van de schoonmoeder  - respectievelijk de cliënte van verweerster - om te klagen over het al dan niet bestaan van een  opdracht van de schoonmoeder aan verweerster. Het is aan de schoonmoeder als ‘cliënte’ om zich daarover desgewenst jegens verweerster te beklagen. De enkele omstandigheid dat verweerster zich als advocaat van de schoonmoeder aan klager gepresenteerd heeft is, wat daar verder ook van zij, onvoldoende om daaruit een afgeleid klachtrecht voor klager jegens verweerster te construeren. Op grond van het bepaalde in artikel 46j lid 1 sub b van de Advocatenwet oordeelt de raad klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a.

5.3    Zelfs als klager wel zou kunnen worden ontvangen in zijn klacht, geldt dat niet gebleken is van enige (noemenswaardige) vertraging door het versturen van de enkele brief door verweerster namens de schoonmoeder. Het heeft klager steeds vrijgestaan om de schoonmoeder in rechte te betrekken. De brief van verweerster heeft daaraan niet in de weg gestaan.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    In klachtonderdeel b (en c) beklaagt klager zich over het handelen van verweerster als advocaat van de wederpartij. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerster aan deze norm toetsen.

5.5    Het verwijt dat verweerster onwaarheden heeft verkondigd, kan  niet slagen. Hiervoor ontbreekt een feitelijke grondslag. Immers, het verwijt van klager over de uitlating van verweerster tijdens de zitting in hoger beroep vindt geen steun in het overgelegde proces-verbaal van die zitting. Dat er mogelijk meer is gezegd dan uit het proces-verbaal volgt, kan zo zijn, maar door klager is tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerster op dit punt niet onderbouwd gesteld welke onware uitlatingen verweerster dan zou hebben gedaan.

Ad klachtonderdeel c)

5.6    Verweerster heeft genoegzaam toegelicht dat het gesprek tussen partijen tijdens de schorsing van de zitting in haar beleving de vorm had van een brainstormsessie en dat zij in dat kader een aantal al dan niet tijdelijke scenario’s op tafel heeft gelegd. Verweerster heeft in het belang van haar cliënt, dus als partijdig advocaat, gezocht naar oplossingen. Dat zij met voornoemd voorstel de aan haar toekomende ruime vrijheid als advocaat van de wederpartij heeft overschreden, heeft de raad niet kunnen vaststellen. Daaraan doet niet af dat deze optie voor klager onbespreekbaar en ondenkbaar was. Van belang is dat klager zich tijdens de onderhandelingen heeft laten bijstaan en adviseren door een advocaat en dat de genoemde optie door verweerster, wat daar verder ook van zij, tot niets heeft geleid. In zoverre valt dus ook niet in te zien in welk belang klager is geschaad. Het verwijt dat de rechter de vordering van klager heeft afgewezen door mededelingen van verweerster na de schorsing, strandt eveneens. Uit het proces-verbaal van de zitting van 10 mei 2016 volgt, anders dan klager stelt, dat de advocaat van klager (en niet verweerster) de rechter heeft gemeld dat partijen niet tot een minnelijke regeling zijn gekomen. Een feitelijke grondslag ontbreekt. Klachtonderdeel c is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

-    verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gewezen door :  mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, R.P.F. van der Mark, P.P. Verdoorrn, A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2018.

Griffier                                                      Voorzitter

Verzonden d.d. 15 januari 2018.