ECLI:NL:TADRARL:2018:56 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-699

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:56
Datum uitspraak: 03-04-2018
Datum publicatie: 04-04-2018
Zaaknummer(s): 17-699
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij ongegrond. Hoewel verweerder ook had kunnen volstaan met een enkele mededeling aan de bindend adviseur dat en wanneer het kort geding precies plaats zou vinden, kan niet worden gezegd dat verweerder door de toezending (in cc) van de dagvaarding aan de bindend adviseur de grenzen van de hem toekomende ruime vrijheid als advocaat van de wederpartij heeft overschreden.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 3 april 2018

in de zaak 17-699

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 15 januari 2017 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 15 augustus 2017 met kenmerk K 17/09, door de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 januari 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief van klager van 24 december 2017 met twee bijlagen, door de raad ontvangen op 29 december 2017;

-    de faxbrief van (de gemachtigde ter zitting van) verweerder van 4 januari 2018 met een bijlage, door de raad op dezelfde dag ontvangen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager heeft tot (enig moment in) 2008 een affectieve relatie gehad met mevrouw C.

2.2    Tussen klager en mevrouw C. heeft ook een zakelijke verwevenheid bestaan, ter beëindiging waarvan meerdere gerechtelijke procedures zijn gevoerd. Mevrouw C. heeft zich laten bijstaan door verweerder.

2.3    Tijdens een zitting op 6 december 2011 zijn partijen overeengekomen dat zij gezamenlijk opdracht zullen geven aan een registeraccountant om bindend te adviseren over de vorderingen die partijen over een weer op elkaar hebben. De afspraken zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Betaling van de accountant (hierna: de bindend adviseur) zou plaatsvinden uit aan partijen toekomende gelden die zich in een depot bij een notaris bevinden.

2.4    In november 2016 heeft verweerder klager verzocht de notaris opdracht te geven tot betaling van de tweede voorschotnota van de bindend adviseur. Klager heeft hier geen gehoor aan gegeven.

2.5    Op 9 december 2016 heeft verweerder klager in kort geding gedagvaard teneinde medewerking van klager af te dwingen.

2.6    Op 13 december 2016 heeft verweerder het volgende per e-mail aan klager bericht, en dit bericht (met bijlage) in cc aan de bindend adviseur en de notaris verstuurd:

“Zoals eerder door mij aangekondigd heb ik (…) een kortgeding procedure aanhangig gemaakt om te bewerkstelligen dat de bindend adviseur (…) conform afspraak vanuit het depot worden betaald. De zitting vindt plaats op 16 januari 2017 bij de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch.

Bijgaand treft u de dagvaarding aan zoals die aan u is betekend (…).”

2.7    Daags voor de zitting heeft klager de betalingsopdracht aan de notaris verstrekt.

2.8    Bij brief van 15 januari 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder de dagvaarding – die hoofdzakelijk onwaarheden, stemmingmakerij en uit verband getrokken beschuldigingen bevat – naar de bindend adviseur en de notaris heeft gestuurd.

3.2    Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Het toesturen van de dagvaarding diende geen voor de wederpartij gerechtvaardigd belang, terwijl klager hierdoor in zijn belangen is geschaad. Er is sprake van smaad. Klager heeft geen mogelijkheid gehad om zich tegenover de bindend adviseur en de notaris te verdedigen. Door aldus te handelen heeft verweerder geprobeerd de bindend adviseur te beïnvloeden. De notaris had geen bemoeienis met de zaak of belang bij het ontvangen van de dagvaarding. Onjuist is dat klager de totstandkoming van het bindend advies zou hebben gefrustreerd. Klager heeft gegronde redenen gehad om nog niet tot betaling over te gaan. Klager vordert rectificatie jegens de bindend adviseur en de notaris alsmede een vergoeding van de opgelopen reputatieschade.

4    VERWEER

4.1    Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld. Klager heeft vanaf het begin de totstandkoming van het bindend advies gefrustreerd. Klager is zonder goede gronden niet tot betaling overgegaan. De bindend adviseur heeft aangekondigd zich mogelijk als adviseur te zullen terugtrekken als betaling uitbleef. Dit zou zeer nadelige gevolgen hebben voor de cliënt van verweerder, temeer nu dit al de tweede bindend adviseur was (omdat klager zich niet met de eerste bindend adviseur kon verenigen) en al de nodige tijd en geld verloren was gegaan. Daarom was het belangrijk dat de bindend adviseur op de hoogte was van de maatregelen die de cliënt van verweerder ondernam om betaling te bewerkstelligen. Enkel om die reden heeft verweerder de bindend adviseur een afschrift van de dagvaarding gestuurd. De notaris heeft een afschrift ontvangen omdat betaling vanuit het door hem beheerde depot diende plaats te vinden. Verweerder heeft in de dagvaarding de standpunten van zijn cliënt gemotiveerd weergegeven en de relevante feiten genoemd. In de kortgedingdagvaarding is niet inhoudelijk ingegaan op de vorderingen waarover de bindend adviseur een oordeel dient te geven. Verweerder betwist (opzettelijk) een onjuist beeld te hebben gegeven van de feiten. De belangen van klager zijn niet onnodig geschaad door de inhoud van de dagvaarding.

5    BEOORDELING

5.1    Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.2    De raad overweegt allereerst dat niet is komen vast te staan dat verweerder bewust onwaarheden heeft verkondigd in de dagvaarding. De door verweerder namens zijn cliënt ingenomen stellingen behelzen niet meer of minder dan in redelijkheid in te nemen partijstandpunten. Dat klager zich daarin (als wederpartij) niet kan vinden kan zo zijn, maar dit kan niet de conclusie dragen dat verweerder met zijn stellingen de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. Ook het verwijt dat sprake is van stemmingmakerij of smaad wordt verworpen. Die verwijten zijn onvoldoende gesteld en concreet onderbouwd waardoor een feitelijke grondslag ontbreekt.

5.3    Wat betreft het verwijt dat verweerder de dagvaarding aan de bindend adviseur en de notaris heeft gestuurd, geldt het volgende.

5.4    Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat en waarom het in zijn ogen nodig was om de bindend adviseur te informeren over de aanstaande kortgedingprocedure. (De cliënt van) verweerder vreesde immers voor terugtrekking van de bindend adviseur als betaling uit zou blijven en – zo leest de raad het verweer – voor het daardoor wederom vertragen van de zaak. Bij e-mail van 27 oktober 2016 heeft verweerder de bindend adviseur verzocht de uitkomst van het kort geding af te wachten. De bindend adviseur was dus al op de hoogte van de aanhangig te maken kortgedingprocedure, toen verweerder de bewuste e mail van 13 december 2016 heeft verstuurd. Hoewel de raad meent dat verweerder ook had kunnen volstaan met een enkele mededeling aan de bindend adviseur dat en wanneer het kort geding precies plaats zou vinden, kan niet worden gezegd dat verweerder door de toezending (in cc) van de dagvaarding aan de bindend adviseur de grenzen van de hem toekomende ruime vrijheid als advocaat van de wederpartij heeft overschreden. In dat kader is van belang dat de raad niet is gebleken van een oneigenlijke poging tot beïnvloeding door verweerder van de bindend adviseur. Dat verweerder in de kortgedingdagvaarding op ontoelaatbare wijze inhoudelijk is ingegaan op de vorderingen waarover de bindend adviseur diende te oordelen, heeft de raad niet kunnen vaststellen. Ook is de raad niet gebleken dat de door verweerder in de dagvaarding ingenomen stellingen niet al bekend waren bij de bindend adviseur in het kader van het bindendadviestraject. Daarnaast liep de bindendadviesprocedure nog. Aldus kan evenmin gezegd worden dat klager niet meer de mogelijkheid heeft (gehad) om zijn visie over het voetlicht te brengen en te reageren op de stellingen van de wederpartij.

5.5    Dat mogelijk sprake is geweest van enige mate van beïnvloeding door verweerder, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het is immers de taak van de advocaat als partijdig belangenbehartiger om de standpunten van zijn cliënt op derden over te brengen. Pas als sprake is van een ongeoorloofde wijze van beïnvloeding, kan de advocaat een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Daarvan is de raad hier niet gebleken.

5.6    Ten aanzien van de notaris geldt dat deze wel een rol heeft (gehad) in de afwikkeling van een betaling uit het depot maar dat hij geen partij is geweest in de procedure. De notaris heeft geen oordelende of beslissende functie gehad en heeft daarmee dus ook geen invloed gehad op de uitkomst van de procedures of het bindend advies. Aldus kan niet gezegd worden dat verweerder door zijn handelen de notaris ten nadele van klager heeft beïnvloed.

5.7    Op grond van het voorgaande komt de raad tot het oordeel dat verweerder met zijn handelen de belangen van klager niet onevenredig heeft geschaad. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake.

5.8    Ten slotte wordt nog opgemerkt dat van enige rectificatie of schadevergoeding, zoals klager heeft verzocht, binnen het advocatentuchtrecht geen plaats is. De raad gaat hieraan dus voorbij.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, A.D.G. Bakker, M.L.C.M. van Kalmthout, A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 april 2018.

Griffier                                              Voorzitter

Verzonden d.d. 3 april 2018.