ECLI:NL:TADRARL:2018:53 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-1046

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:53
Datum uitspraak: 03-04-2018
Datum publicatie: 04-04-2018
Zaaknummer(s): 17-1046
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing: klacht tegen eigen advocaat. Klacht deels niet-ontvankelijk nu daarover al eerder en onherroepelijk door de raad is beslist. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond wegens het ontbreken van een feitelijke grondslag.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 3 april 2018

in de zaak 17-1046

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 14 december 2017 met kenmerk K17/49, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster heeft zich laten adviseren op juridisch gebied door de heer G. nadat zij een aantal teleurstellende ervaringen heeft met rechtshulpverleners, waaronder mr. T.

1.2    In 2013 heeft Nationale Nederlanden (hierna: NN) klaagster gedagvaard tot betaling van zo’n € 30.000,-.

1.3    Klaagster heeft zich vervolgens tot verweerder gewend met een verzoek om rechtsbijstand. Op 8 juli 2013 heeft een intakegesprek plaatsgevonden waarbij klaagster werd vergezeld door de heer G.

1.4    Nadat verweerder een toevoeging heeft aangevraagd heeft hij klaagster verzocht de door de Raad voor Rechtsbijstand vastgestelde eigen bijdrage van € 744,- aan zijn kantoor te voldoen.

1.5    Klaagster heeft de nota van verweerder ter zake van de eigen bijdrage niet voldaan waarna verweerder een incassoprocedure tegen klaagster heeft opgestart. De rechtbank heeft klaagster veroordeeld tot betaling.

1.6    De rechtbank heeft de vordering van NN jegens klaagster afgewezen. Verweerder heeft in deze zaak de stukken uit het dossier verstrekt aan de heer G.

1.7    Klaagster heeft bij brief van 21 mei 2015 een klacht ingediend tegen verweerder. De Raad van Discipline heeft deze klacht op 5 september 2016 (deels) gegrond geoordeeld en verweerder een waarschuwing opgelegd. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld.

1.8    Bij brief van 15 mei 2017 heeft klaagster een tweede klacht ingediend tegen verweerder bij de deken.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet zoals hierna omschreven:

a)    klaagster heeft onlangs meerdere anonieme telefoontjes gehad over gedragingen van verweerder;

b)    verweerder heeft enkel met de vertegenwoordiger van klaagster, de heer G., gecommuniceerd en klaagster daarnaast niet gemeld dat hij dossiers van de vorige advocaat van klaagster, mr. T, heeft ontvangen;

c)    verweerder heeft van klaagster een eigen bijdrage gevraagd terwijl zij die al bij vorige advocaten heeft betaald en verweerder heeft vervolgens geweigerd een betalingsregeling te treffen;

d)    verweerder heeft uit wraak een incassoprocedure aanhangig gemaakt waardoor klaagster op kosten is gejaagd;

e)    verweerder heeft met de vorige advocaat van klaagster, mr. T., afgesproken om de zaken van klaagster en de heer G. te vertragen in ruil voor het doorschuiven van werk.

2.2    Klaagster heeft haar klacht als volgt nader toegelicht. De anonieme telefoontjes over verweerder zijn bevestigd door een oud-griffier van de rechtbank Roermond. Omdat verweerder alleen met de heer G. heeft gecommuniceerd heeft de Raad van Discipline verweerder een waarschuwing en proceskostenveroordeling opgelegd. Uit de onlangs door klaagster ontvangen informatie volgt dat verweerder al in 2013 dossiers overhandigd heeft gekregen. Klaagster heeft deze dossiers pas in 2015 van verweerder ontvangen. Klaagster heeft verweerder gevraagd de zaak minnelijk te regelen ter voorkoming van hogere kosten. Verweerder heeft daarmee niet willen instemmen en klaagster gedagvaard. De door verweerder ingeschakelde deurwaarder ging wel met een betalingsregeling akkoord. Hoewel de kantonrechter verweerder in de incassoprocedure in het gelijk heeft gesteld, heeft de president van de rechtbank zijn excuses aan klaagster aangeboden voor de gang van zaken en klaagster geadviseerd om beroep in te stellen. Uit de door klaagster onlangs ontvangen informatie blijkt dat verweerder afspraken had met mr. T. Klaagster heeft verweerder geen toestemming gegeven om te corresponderen met mr. T.

3    VERWEER

3.1    Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.2    Klaagster is niet-ontvankelijk in haar klacht omdat ze a) de klacht niet heeft willen voorleggen aan de interne klachtencommissie van het kantoor van verweerder, b) er drie jaren zijn verstreken sinds het moment dat ze kennis heeft genomen van de gedragingen waarover ze nu klaagt en c) omdat over de klachten al eerder is geoordeeld door de Raad van Discipline in de beslissing van 5 september 2016.

3.3    Voor zover klaagster wel ontvankelijk zou zijn dan geldt dat verweerder een eigen bijdrage in rekening mocht brengen en dat hij niet verplicht is deze bijdrage te matigen. Omdat klaagster niet betaalde heeft verweerder een incassoprocedure aanhangig gemaakt. Omdat een betaling in der minne niet werd ontvangen heeft verweerder het vonnis door de deurwaarder laten betekenen en is verweerder – na overleg daartoe met de deurwaarder – akkoord gegaan met een betalingsregeling.

3.4    Verweerder heeft geen afspraken gemaakt om zaken van klaagster en de heer G. te vertragen. Evenmin heeft verweerder dossiers ontvangen van mr. T. waarover hij klaagster had moeten informeren.

4    BEOORDELING

Niet-ontvankelijkheidsverweer

4.1    Het meest verstrekkende verweer van verweerder is dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht. Verweerder heeft hiervoor drie gronden aangevoerd. De voorzitter zal dit verweer eerst beoordelen.

4.2    Verweerder doet eerst een beroep op de niet-ontvankelijkheid van klaagster omdat zij de weg van de interne klachten- en geschillenregeling niet heeft gevolgd. Dit verweer faalt. Het bestaan van deze mogelijkheid voor geschillenbeslechting staat niet aan een procedure bij de tuchtrechter in de weg, reeds omdat het doel en de strekking van de tuchtprocedure een andere is dan die van andere vormen van geschillenbeslechting. Alleen de tuchtrechter kan immers een maatregel opleggen. Dit zou mogelijk anders kunnen zijn voor een declaratiegeschil als bedoeld in artikel 46g lid 3 sub b Advocatenwet, maar weer niet voor zover wordt geklaagd over excessief declareren dat een eigen tuchtrechtelijke lading heeft. De hoogte van een declaratie - gebaseerd op gewerkte uren - staat hier niet ter discussie, zodat deze situatie zich hier niet voordoet.

4.3    De tweede niet-ontvankelijkheidsgrond van verweerder ziet op het verstrijken van de driejaarstermijn, zoals genoemd in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet. Verweerder heeft onvoldoende toegelicht dat en op welke punten klaagster de klacht eerder had kunnen en moeten indienen. Het ontvankelijkheidsverweer wordt op dit punt dan ook gepasseerd, ook nu de voorzitter ambtshalve niet heeft kunnen vaststellen dat sprake is van het verstrijken van genoemde driejaarstermijn.

4.4    Als derde niet-ontvankelijkheidsgrond heeft verweerder gewezen op het eerdere oordeel van de Raad van Discipline van 5 september 2016. De voorzitter overweegt als volgt. Ook in tuchtrechtelijke procedures geldt het zogenaamde ne bis in idem-beginsel. Dat betekent dat dezelfde klacht niet tweemaal ter beslissing kan worden voorgelegd (artikel 47b Advocatenwet). De huidige klacht is voor een deel inhoudelijk gelijk aan de eerdere klacht van klaagster, namelijk voor zover de huidige klacht ziet op – kort gezegd – de communicatie van verweerder met enkel de heer G. Die klacht is in de beslissing van 5 september 2016 immers reeds inhoudelijk beoordeeld (en gegrond verklaard). Er zijn geen feiten gesteld of gebleken die nopen tot afwijking van het ne bis in idem-beginsel in dit geval. Klaagster is derhalve niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b) voor zover dit ziet op voornoemde communicatie met de heer G.

4.5    De voorzitter oordeelt klaagster in alle overige aspecten van de klacht wel-ontvankelijk. De voorzitter komt hierna toe aan de inhoudelijke beoordeling hiervan.

Ad klachtonderdeel a)

4.6    Het is de voorzitter niet helder welk verwijt klaagster verweerder nou eigenlijk maakt. Dat klaagster onlangs meerdere anonieme telefoontjes heeft gehad over ‘gedragingen’ van verweerder is onvoldoende concreet. Dat verweerder niet weet waartegen hij zich dient te verweren is om die reden begrijpelijk. Het is aan klaagster om haar klacht helder te formuleren en concreet (met stukken) te onderbouwen. Nu klaagster niet aan haar stelplicht heeft voldaan, wordt dit klachtonderdeel wegens het ontbreken van een feitelijke grondslag als kennelijk ongegrond geoordeeld.

Ad klachtonderdeel b)

4.7    Dat verweerder in 2013 dossiers van een vorige advocaat heeft ontvangen zonder hiervan melding te maken aan klaagster, heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen. Verweerder heeft betwist dat hiervan sprake is geweest. Klaagster heeft haar stelling op dit punt onvoldoende onderbouwd zodat een kale stelling resteert. De voorzitter oordeelt klachtonderdeel b kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.8    De voorzitter begrijpt de klacht van klaagster zo dat verweerder verweten wordt dat hij niet bereid is geweest om een minnelijke (betalings)regeling met klaagster te treffen ter voorkoming van een incassoprocedure met alle meerkosten van dien. Vaststaat dat klaagster de eigen bijdrage niet (tijdig) heeft voldaan. Dat verweerder vervolgens niet heeft ingestemd met een minnelijke regeling of ‘matiging’ van de eigen bijdrage kan verweerder niet worden verweten. Het staat een advocaat vrij om incassomaatregelen te treffen als (tijdige) betaling door de cliënt achterwege blijft. Dat de vordering van verweerder terecht is ingesteld volgt ook uit het toewijzende vonnis van de rechtbank. Dat klaagster zich kennelijk nadien bij (het bestuur van) de rechtbank heeft beklaagd over de wijze waarop de procedure gevoerd is, kan zo zijn, maar niet gesteld of gebleken is dat verweerder hiervan enig tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en/of dat dit het toewijzende oordeel van de rechtbank anders heeft gemaakt.

4.9    Indien en voor zover klaagster bedoeld heeft te klagen over het opleggen en het in rekening brengen van de eigen bijdrage door verweerder, dan geldt dat die klacht – voor zover niet verjaard – eveneens kennelijk ongegrond is. Niet verweerder maar de Raad voor Rechtsbijstand bepaalt immers de hoogte van de eigen bijdrage bij het verlenen van een toevoeging. Dat verweerder een te hoge eigen bijdrage bij klaagster in rekening heeft gebracht is gesteld noch gebleken.

4.10    Klachtonderdeel c wordt eveneens kennelijk ongegrond geoordeeld.

Ad klachtonderdelen d) en e)

4.11    Uit niets is de voorzitter gebleken dat verweerder de incassoprocedure uit wraak heeft geëntameerd of dat verweerder de procedures van klaagster op grond van afspraken met anderen heeft geprobeerd te vertragen. De enkele vermoedens van klaagster daartoe zijn – naast de expliciete betwisting door verweerder op deze punten – onvoldoende om tot een ander oordeel te kunnen komen. De klachtonderdelen d en e zijn kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdeel b, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk voor zover dit ziet op de communicatie van verweerder met de heer G.;

-    de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 3 april 2018.

griffier                                  voorzitter

Verzonden d.d. 3 april 2018.