ECLI:NL:TADRARL:2018:132 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-683

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:132
Datum uitspraak: 11-06-2018
Datum publicatie: 18-06-2018
Zaaknummer(s): 17-683
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft de kantonrechter in zijn fax onjuist geïnformeerd door daarin te stellen dat hij namens zijn cliënte een tegenaanbod heeft gedaan aan klaagster om de zaak op de rol te laten doorhalen tegen vergoeding van het liquidatietarief, terwijl van een dergelijk aanbod tot dat moment feitelijk geen sprake is geweest. Daarmee heeft verweerder de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid, overschreden jegens klaagster en tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Gedragsregel 30 (oud). Voorwaardelijke schorsing voor drie maanden, mede vanwege bekendheid van de raad met acht gelijktijdig lopende klachtzaken jegens deze verweerder met hetzelfde patroon, waarvan 7 eveneens op 11 juni 2018 (grotendeels) gegrond zijn geoordeeld.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 11 juni 2018

in de zaak 17-683

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 13 maart 2017 heeft de gemachtigde namens klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 9 augustus 2017 met kenmerk 2017 KNN047, door de raad ontvangen op 10 augustus 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 februari 2018 in aanwezigheid van de gemachtigde namens klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    In verband met een geschil over het paard ‘[D]’ heeft verweerder omstreeks 2016 op verzoek van zijn cliënte klaagster gedagvaard voor de kantonrechter, waarbij klaagster werd bijgestaan door haar gemachtigde en/of door diens kantoorgenoot, mr. L.

2.3    In die procedure heeft de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant , locatie Bergen op Zoom, bij tussenvonnis van 29 juni 2016 een comparitie van partijen gelast op 12 september 2016.

2.4    Per faxbericht van 8 september 2016 heeft verweerder namens zijn cliënte aan de kantonrechter laten weten dat op korte termijn een akte van afstand van instantie tegemoet kon worden gezien en de comparitie van partijen daardoor geen doorgang zou vinden.

2.5    Bij faxbericht van 9 september 2016 heeft mr. L per faxbericht aan verweerder laten weten dat zijn cliënte niet meer in de mogelijkheid verkeerde om afstand van instantie te doen, maar dat haar cliënte niettemin bereid was om de procedure door te laten halen onder de voorwaarde dat de cliënte van verweerder de door klaagster gemaakte kosten voor rechtsbijstand ter hoogte van in totaal € 3.955,39  uiterlijk maandag 12 september 2016 voor 10.00 uur zou vergoeden en partijen elkaar daarbij finale kwijting zouden verlenen. En voorts:

Enkel in geval uw cliënte voor tijdige en volledige betaling heeft zorggedragen zullen cliënten instemmen met doorhaling van de procedure, bij gebreke waarvan cliënten ervan uitgaan dat de comparitie van maandag 12 september a.s. zal doorgaan”.

2.6    Namens verweerder is hierop gereageerd bij faxbericht van 9 september 2016 en is aan mr. L ter kennisgeving zijn faxbericht van diezelfde datum aan de kantonrechter gestuurd. In dat faxbericht heeft verweerder onder meer geschreven:

“ Het schrijven van gisteren over afstand van instantie dient als niet verzonden beschouwd te worden. … Cliënte wenst dan ook onderhavige procedure met onmiddellijke ingang te stoppen. Zij heeft zich reeds bereid verklaard om in het kader van een kostenveroordeling het liquidatietarief …van [klaagster] te vergoeden. Gedaagden gaan hiermee niet akkoord en dan rest cliënte niets anders dan u te verzoeken om de zaak op de rol te zetten voor eindvonnis en de geplande comparitie af te gelasten. …”

2.7    Mr. L heeft daarna per faxbericht van 9 september 2016 onder meer aan de kantonrechter laten weten:

“Namens cliënten merk ik uitdrukkelijk op dat anders dan eiseres beweert zij zich geenszins bereid heeft verklaard om conform liquidatietarief een vergoeding aan cliënten te voldoen. Laat staan dat mijn cliënten zich hier niet mee akkoord zouden hebben verklaard. De mededeling van eiseres aan Uw Rechtbank dienaangaande is dan ook onjuist!”

2.8    Bij vonnis van 21 september 2016 heeft de kantonrechter de cliënte van verweerder niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen jegens klaagster met veroordeling in de kosten van het geding.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

het onjuist informeren van de kantonrechter met betrekking tot een voorwaarde voor doorhaling van de procedure op de rol, waarmee hij klaagster bij de rechter in een verkeerd daglicht heeft geplaatst.

4    VERWEER

4.1    Verweerder betwist dat hem enig tuchtrechtelijk verwijt treft. Uit proceseconomische overwegingen heeft hij, in overleg met zijn cliënte, gekozen voor een nieuwe dagvaardingsprocedure waarbij alle mogelijke partijen alsnog betrokken konden worden. Abusievelijk heeft verweerder op 8 september 2016 aan de kantonrechter laten weten dat zijn cliënte afstand van instantie wilde doen, terwijl dat toen feitelijk niet meer kon.

4.2    In reactie op dat faxbericht van 8 september 2016 aan de kantonrechter heeft mr. L namens klaagster in haar - eerste - fax van 9 september 2016 aan hem laten weten dat klaagster bereid was om de zaak te laten doorhalen enkel en alleen indien de cliënte van verweerder bereid zou zijn om de volledige kosten van rechtsbijstand van circa € 4.000,- van de procedure aan klaagster te vergoeden. Uit dat faxbericht van mr. L heeft verweerder afgeleid, en mòcht hij gelet op de evidente woordkeuze ook afleiden, dat klaagster dus niet akkoord ging met een vergoeding door zijn cliënte op basis van het liquidatietarief. De door hem vervolgens daarover gedane mededeling in zijn faxbericht van 9 september 2016 aan de kantonrechter was dan ook naar waarheid. Bovendien heeft mr. L namens klaagster haar standpunt over het al dan niet intrekken van de procedure in haar - laatste - faxbericht van 9 september 2016 aan de kantonrechter genoegzaam kenbaar gemaakt, zodat klaagster ook niet in haar belangen is geschaad, aldus verweerder.

5    BEOORDELING

5.1    Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.2    Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij namens zijn cliënte geen tegenaanbod heeft gedaan aan klaagster om de zaak op de rol te laten doorhalen tegen vergoeding van het liquidatietarief, maar dat hij dat uit de correspondentie met mr. L zo heeft mogen begrijpen. Uit deze verklaring van verweerder volgt reeds naar het oordeel van de raad dat verweerder in zijn faxbericht van 9 september 2016 de kantonrechter feitelijk onjuist heeft geïnformeerd en de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden jegens klaagster. In bedoeld faxbericht heeft verweerder immers de suggestie gewekt dat zijn cliënte zich reeds bereid had verklaard om in het kader van de kostenveroordeling het liquidatietarief aan klaagster te vergoeden, terwijl van een dergelijk aanbod namens zijn cliënte tot dat moment geen sprake is geweest. Door verstrekking van deze feitelijk onjuiste informatie aan de kantonrechter heeft verweerder dan ook tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster gehandeld. Wat er verder ook zij van de mededeling van mr. L in haar faxbericht van 9 september 2016 aan verweerder dat ‘enkel in geval uw cliënte voor tijdige en volledige betaling heeft zorggedragen cliënten [zullen] instemmen met doorhaling van de procedure’, dat betekent naar het oordeel van de raad niet dat verweerder namens zijn cliënte aan klaagster een tegenaanbod heeft gedaan. Het verweer van verweerder faalt dan ook.

5.3    Op grond van vorenstaande is de raad van oordeel van verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zodat de klacht gegrond zal worden verklaard.

6   MAATREGEL

6.1    Uit het voorgaande volgt dat de klacht grotendeels gegrond is. De raad stelt vast dat  deze klacht niet op zichzelf staat. De raad is ermee bekend dat gelijktijdig ook klachten van klagers in de zaken 17-248, 17-594, 17-682, 17-684, 17-685, 17-686, 17 687 en 17 688  tegen verweerder bij deze raad aanhangig zijn. Op al deze klachten wordt ook heden beslist. Met uitzondering van klachtzaak 17-684 heeft de raad de andere acht klachten (grotendeels) gegrond verklaard.

6.2    Uit alle acht gegronde klachtzaken rijst onder meer het beeld op dat verweerder in elk geval vanaf 2015 structureel niet of niet tijdig (proces)stukken aan de wederpartij stuurt, hij zich daarbij verschuilt achter een vergissing van een medewerker, dat hij zich soms in processtukken of tijdens zittingen in strijd met de waarheid uitlaat en zich niet erg welwillend opstelt ten opzichte van collega-advocaten.

6.3    Het is de raad ook opgevallen dat verweerder gemaakte fouten soms wel erkent, maar dat hij zich niet daarbij bewust toont van zijn eigen verantwoordelijkheid daarin door daarvoor een externe rechtvaardiging te zoeken. Gelet op deze houding van verweerder in de acht gegronde klachtzaken, is de raad bezorgd of verweerder zijn laakbare handelwijze jegens advocaten en jegens wederpartijen in de toekomst zodanig zal veranderen dat hij de zich zal gedragen zoals van een behoorlijk advocaat verwacht mag worden. Voor zover de kantoororganisatie (mede) debet zou zijn geweest aan een aantal problemen, dient  verweerder zijn kantoororganisatie daarop zodanig aan te passen, dat problemen van deze aard zich in de toekomst niet meer zullen voordoen.

6.4    Het is de raad ook opgevallen dat verweerder gemaakte fouten soms wel erkent, maar dat hij zich niet daarbij bewust toont van zijn eigen verantwoordelijkheid daarin door daarvoor een externe rechtvaardiging te zoeken. Gelet op deze houding van verweerder in de acht gegronde klachtzaken, is de raad bezorgd of verweerder zijn laakbare handelwijze jegens advocaten en jegens wederpartijen in de toekomst zodanig zal veranderen dat hij zich zal gedragen zoals van een behoorlijk advocaat verwacht mag worden. Voor zover de kantoororganisatie (mede) debet zou zijn geweest aan een aantal problemen, heeft verweerder tevens de gelegenheid zijn kantoororganisatie daarop zodanig aan te passen, dat problemen van deze aard zich in de toekomst niet meer zullen voordoen.

6.5    Gelet op het voorgaande heeft de raad besloten om in deze klachtzaak, alsmede in de zeven hiervoor genoemde gegrond verklaarde klachtzaken, aan verweerder een voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van drie maanden op te leggen met een proeftijd van twee jaar. In die proeftijd kan verweerder laten zien dat hij zich aan de ook voor hem geldende (gedrags)regels houdt.

6.6    Mocht verweerder zich in de proeftijd schuldig maken aan schending van artikel 46 van de Advocatenwet, dan kan door de raad tot tenuitvoerlegging van de aan verweerder opgelegde maatregel worden besloten. Deze raad heeft op dit moment voor ogen dat bij een eventuele tenuitvoerlegging slechts eenmaal de voorwaardelijke schorsing van drie maanden in dat geval jegens verweerder ten uitvoer wordt gelegd en niet (maximaal) achtmaal achter elkaar, bijzondere omstandigheden daargelaten.

7    GRIFFIERECHT

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

    € 1.000,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 1.000,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 17-683.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden, een en ander zoals hiervoor onder 6. is overwogen;

-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;

-     stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, H.J.P. Robers, B.E.J.M. Tomlow, P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2018.

Griffier                                                                                                      Voorzitter

Verzonden d.d. 11 juni 2018.