ECLI:NL:TADRARL:2018:126 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-947

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:126
Datum uitspraak: 11-06-2018
Datum publicatie: 15-06-2018
Zaaknummer(s): 17-947
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht over optreden van de advocaat van de wederpartij en dekenbezwaar. Verweerder heeft zich onnodig grievend uitgelaten over klaagster door beschuldigingen aan het adres van klaagster die hij poneert als zijn eigen opvatting. Verweerder had in de emotioneel beladen zaak zich enigszins terughoudend dienen op te stellen. Bovendien had verweerder nader onderzoek moeten doen naar de informatie van zijn cliënt gelet op de inhoud daarvan. Verweerder heeft gesteld dat hij nader onderzoek heeft gedaan, maar heeft niet kunnen toelichten wat dat onderzoek inhield. Het feit dat verweerder klaagster een sommatiebrief heeft gezonden is niet klachtwaardig. Verweerder behartigde de belangen van zijn cliënt en in dat kader mag verweerder klaagster een sommatiebrief sturen. Niet gebleken is dat verweerder daarbij de belangen van klaagster onnodig of onevenredig, zonder enig doel, heeft geschaad. De klacht is deels gegrond, deels ongegrond. Ten aanzien van het dekenbezwaar heeft de raad geoordeeld dat verweerder geen ongeoorloofde druk heeft uitgeoefend door middel van zijn sommatiebrieven. Wel heeft verweerder onvoldoende afstand genomen van het standpunt van zijn cliënt. Hij heeft daarmee zijn onafhankelijke rol als advocaat miskend. Het dekenbezwaar is deels gegrond, deels ongegrond. Ten aanzien van de gegrond geoordeelde klachtonderdelen in beide zaken is een waarschuwing opgelegd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 11 juni 2018

in de zaken 17-946 en 17-947

naar aanleiding van de klacht van:

(17-946)

klager

tegen

verweerder

en

(17-947)

deken

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

in beide zaken

1.1    Bij brief van 21 mei 2017 heeft klaagster in de zaak 17-946 bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 13 november 2017 (met kenmerk 2017 KNN095/ 2017 KNN165, door de raad ontvangen op 15 november 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht en ook zelf in zijn hoedanigheid van deken een klacht ingediend over verweerder.

1.3    De klachten zijn behandeld ter zitting van de raad van 13 april 2018 in aanwezigheid van klaagster in de zaak 17-946, de deken en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een brief van de gemachtigde van verweerder van 31 januari 2018 met de daarin genoemde productie, die per e-mail op 1 februari 2018 aan de raad is verzonden;

-    een per e-mail op 27 maart 2018 verzonden brief van klaagster in de zaak 17-946 met de daarin genoemde bijlagen.

2    FEITEN

in beide zaken

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Mr. M. is als advocaat werkzaam geweest, laatstelijk bij diens onderneming, M. B.V. Mr. M. heeft zich per 16 september 2016 op eigen verzoek als advocaat laten schrappen van het tableau.

2.3    Verweerder heeft mr. M. bijgestaan in een tweetal klachtzaken, een klacht van S., voormalig juridisch medewerker van mr. M, en een dekenbezwaar.

2.4    Bij brief van 5 januari 2017 heeft verweerder, namens mr. M en diens onderneming, S. en diens partner (klaagster in de zaak 17-946) aansprakelijk gesteld wegens vermeend onrechtmatig handelen op of omstreeks 11 september 2016 en schadevergoeding geëist.

2.5    Beide klachtzaken zijn op 9 juni 2017 op een zitting van de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden behandeld en op 8 augustus 2017 heeft een getuigenverhoor plaatsgevonden. De raad heeft inmiddels in beide zaken uitspraak gedaan.

2.6    Tussen klaagster in de zaak 17-946 en verweerder heeft enige correspondentie plaatsgevonden waaronder genoemde brief van 5 januari 2017 aan klaagster en een brief van 8 mei 2017 eveneens aan klaagster.

2.7    Mr. M. was verdachte in een strafzaak in verband met verboden wapenbezit. De zitting in die zaak heeft plaatsgevonden op 26 april 2017. Mr. M is vervolgens veroordeeld.

3    KLACHT

in de zaak 17-946

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in zijn brieven van 5 januari 2017 en 8 mei 2017

a)    zich zonder enige onderbouwing insinuerend uitlaat over de persoon van klaagster, wat klaagster als onnodig grievend heeft ervaren;

Toelichting

Klaagster heeft inhoudelijk niets te maken met de klacht die haar partner, S., op 11 september 2016 heeft ingediend tegen mr. M. Klaagster verwijst voor dit klachtonderdeel onder meer naar een passage uit de brief van verweerder van 8 mei 2017, waarin hij schrijft

“Het is dan ook des te vreemder dat u met naam en toenaam genoemd wordt in de klachten die uw partner notabene heeft ingediend, waarbij u een “psychologisch profiel” hebt opgesteld waarbij er notabene een zeer schadelijk profiel van [mr. M.-raad] is opgesteld. Wilt u derhalve nu stellen dat uw visie (die u vast en zeker met uw partner heeft gedeeld) door uw partner is misbruikt?”

In de stukken in de klachtzaak van de partner van klaagster tegen mr. M. wordt klaagster nergens met naam en toenaam genoemd.

Verder stelt verweerder in dezelfde brief:

“(…) waarbij u (tevens aan de hand van nader overleg c.q. second opinion van de GGZ) (…)”

“Een en ander staat na het nadere onderzoek vast”;

“Ook uit de behandeling in de strafzaak is gebleken dat de rechter uw handelen heeft doorzien, waarbij de strafmaat aanzienlijk lager is uitgevallen dan de eis,(…)”;

“U heeft uw partner instrument gemaakt van uw onprofessionele en incorrecte meningen,(…)”;

“(…) en heeft een actieve rol gespeeld bij het -misselijkmakend- doel, te weten de poging tot vernietiging van de carrière van cliënt en het bedrijf van cliënt”.

Dit zijn blinde aannames en niet gemotiveerde claims.

Verder insinueert verweerder dat klaagster bij de strafrechtelijke procedure tegen mr. M. betrokken is geweest:

“Overigens heeft cliënt ook eerst de behandeling van de strafzaak willen afwachten, welke als rechtstreeks gevolg van uw handelen is aangespannen tegen cliënt”.

Klaagster heeft echter niets met de strafrechtelijk procedure tegen mr. M. te maken gehad.

b)    zonder feitelijke onderbouwing of voorafgaand nader onderzoek uitgaat van onjuiste informatie die zijn cliënt hem heeft verschaft en stellingen poneert met betrekking tot het vermeend stellen van een psychologische diagnose door klaagster, waarvan hij wist dat die niet bestaat noch juist is.

Toelichting

Voor zover er sprake is van een psychologische profilering, is die niet afkomstig van klaagster, maar van de partner van mr. M. en heeft klaagster daar niets mee te maken. Verweerder heeft kennis genomen van deze psychologische profilering via de e-mailcorrespondentie van mr. M en zijn partner die is ingebracht in de klachtprocedure van de partner van klaagster en mr. M.  

c)    zonder enige aanleiding met een aansprakelijkstelling dreigt, waarbij in de brief van 8 mei 2017 het bedrag is verdubbeld tot € 50,000,- terwijl bij niet tijdige betaling tevens gedreigd wordt met een civiele procedure en met indiening van een klacht tegen klaagster bij het Medisch Tuchtcollege, met kennelijk geen ander doel dan klaagster te intimideren en beschadigen.

Toelichting

De brieven van 5 januari 2017 en 8 mei 2017 van verweerder hebben, gelet op hun inhoud slechts tot doel te intimideren en te dreigen. Verweerder poneert stellingen waarvan hij weet dat ze onjuist zijn. Hij heeft daardoor de belangen van klaagster onevenredig geschaad.

4    VERWEER

in de zaak 17-946

4.1    Verweerder beroept zich op de jurisprudentie van het Hof van Discipline dat over het handelen van de advocaat van de wederpartij heeft bepaald dat deze advocaat een grote mate van vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid wordt beperkt in die zin dat de advocaat a) zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, b) geen feiten mag poneren waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen dan wel c) bij het behartigen van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    De inhoud en strekking van de brieven van 5 januari 2017 en 8 mei 2017 kunnen niet als onnodig grievend worden aangemerkt.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    De advocaat dient de belangen van zijn/haar cliënt te behartigen aan de hand van het   feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en mag in het algemeen afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en is slechts in uitzonderingsgevallen gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. Van een dergelijke uitzondering is in dit geval geen sprake. Verweerder heeft zich voor zijn stellingen gebaseerd op de informatie van zijn cliënt en op de informatie uit de klachtzaak van S. tegen mr. M., meer in het bijzonder een e-mail van 13 september 2016 van S., waarin deze letterlijk schrijft:

“Op dit moment zit ik ondergedoken op een voor D. onbekend adres omdat met name mijn partner doodsbang is voor D. omdat zij als Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige (SPV’er) D. als iemand ziet die lijdt aan een Narcistisch Persoonlijkheidsstoornis en daarom de mensen om hem heen als werktuigen ziet en ze ook als zodanig misbruikt.” [afkortingen-raad]

4.4    Op basis van deze passage komt mr. M. tot de conclusie dat klaagster die medische beroepsbeoefenaar is, kennelijk een diagnose heeft gesteld. Verweerder ziet niet in dat die conclusie onjuist zou zijn en tot een nader onderzoek noopte.

4.5    Verder is voor verweerder van belang

-    de verhouding tussen klaagster en S. is als “twee handen op één buik”

-    de inhoud van de klacht van S. betreft onmiskenbaar privéaangelegenheden van S.;

-    de verklaringen in het proces-verbaal in de strafzaak tegen mr. M., waarvan de politierechter constateerde dat die met een flinke korrel zout moesten worden genomen;

-    het feit dat klaagster in haar schriftelijke reactie de verwijten aan haar adres niet ontkent;

4.6    Op grond van bovenstaande hoefde verweerder geen nader onderzoek te doen naar de feiten en omstandigheden waarop mr. M. zijn vordering baseert.

4.7    Naar aanleiding van een verzoek van de deken om een nadere toelichting en toezending van het forensisch onderzoek en het proces-verbaal van de strafzitting heeft de gemachtigde van verweerder aangevoerd:

-    Een schriftelijke rapportage is niet opgesteld. Ten behoeve van de strafzitting zijn twee getuigen gehoord. Het is de gemachtigde van verweerder niet toegestaan deze verklaringen van 29 en 30 maart 2017 over te leggen.

-    De verklaringen van mr. M. worden ondersteund door de verklaring van S. in diens klachtdossier over de herkomst van de beweringen over het karakter van mr. M., een tweetal getuigenverklaringen in de strafzaak waaruit blijkt dat klaagster samen met S. optrekt en daarin een eigen aandeel heeft en de brief van 18 april 2016 van de advocaat van mr. M. in de strafzaak aan de politierechter.

Ad klachtonderdeel c)

4.8    De belangen van klaagster zijn door de handelwijze van verweerder niet geschaad. Klaagster stelt dat zij zich bedreigd voelt en psychische schade zou lijden, maar uit de stukken blijkt daarvan niets. In de brieven zijn klaagster voorstellen gedaan voor een minnelijke regeling. Er zijn geen rechtsmaatregelen getroffen. Voorts blijkt noch uit de brieven noch uit het overige optreden van verweerder dat deze zich heeft vereenzelvigd met zijn cliënt.

5    BEOORDELING

in beide zaken

5.1    De raad stelt voorop dat de klachtonderdelen, in beide zaken, niet afzonderlijk van elkaar kunnen worden gezien. Verweerder heeft, zoals hierna bij de beoordeling van de afzonderlijke klachtonderdelen zal worden toegelicht, aan klaagster brieven gezonden in een periode dat nog twee tuchtzaken tegen de cliënt van verweerder, mr. M, aanhangig waren. In deze door de partner van klaagster geïnitieerde zaken ging het om ernstige feiten, waarvan een aantal uiteindelijk tot de schorsing van mr. M heeft geleid. Het ging om zeer beladen zaken, waarin betrokkenen, niet in de laatste plaats mr. M, zich in felle bewoordingen hebben geuit. De partner van klaagster was werkzaam voor het kantoor van mr. M. De tegen mr. M ingediende klachten en/of bezwaren hadden ten tijde van de brieven van verweerder al aanleiding gegeven voor een beëindiging van diens arbeidsrelatie en/of het neerleggen van diens werkzaamheden. Het is tegen deze achtergrond – twee beladen tuchtklachten tegen mr. M die nog in behandeling waren, met (potentieel) grote gevolgen voor betrokkenen –  dat de inhoud, de toonzetting en de strekking van de twee brieven van verweerder aan klaagster worden beoordeeld.    

in de zaak 17-946

5.2    Allereerst stelt de raad vast dat verweerder het juiste toetsingskader heeft aangegeven dat in  deze zaak van toepassing is. Derhalve moet worden beoordeeld of

-    verweerder zich onnodig grievend heeft uitgelaten (klachtonderdeel a)

-    verweerder feiten heeft geponeerd waarvan hij weet of redelijkerwijs kon weten dat ze in strijd met de waarheid zijn (klachtonderdeel b). Daarbij moet in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt behartigt aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

-    verweerder (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij (klaagster) onnodig of onevenredig heeft geschaad, zonder dat daarmee een redelijk doel is gediend (klachtonderdeel c).

5.3    Ten aanzien van de klachtonderdelen oordeelt de raad als volgt.

Ad klachtonderdeel a)

5.4    De raad dient te beoordelen of verweerder zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klaagster in  de door klaagster genoemde passages uit de brieven van 5 januari 2017 en 8 mei 2017. De raad beantwoordt die vraag bevestigend. Verweerder treedt weliswaar op namens zijn cliënt en verwoordt diens standpunt, maar in deze zaak poneert verweerder de stellingen van zijn cliënt als de zijne en niet als die van zijn cliënt. Zo schrijft verweerder onder meer over klaagster

“Het is dan ook des te vreemder dat u met naam en toenaam genoemd wordt in de klachten die uw partner notabene heeft ingediend, waarbij u een “psychologisch profiel” hebt opgesteld waarbij er notabene een zeer schadelijk profiel van [mr. M.-raad] is opgesteld. Wilt u derhalve nu stellen dat uw visie (die u vast en zeker met uw partner heeft gedeeld) door uw partner is misbruikt?”

en verder

“U heeft uw partner instrument gemaakt van uw onprofessionele en incorrecte meningen,(…)”;

“(…) en heeft een actieve rol gespeeld bij het -misselijkmakend- doel, te weten de poging tot vernietiging van de carrière van cliënt en het bedrijf van cliënt”.

5.5    Kort samengevat verwijt verweerder klaagster dat zij misbruik heeft gemaakt van haar beroepsmatige kennis in haar oordeel over mr. M., Dit zijn ernstige beschuldigingen aan het adres van klaagster, waarbij kwalificaties als “misselijkmakend” niet worden geschuwd.  Klaagster heeft echter niets met de strafrechtelijk procedure tegen mr. M. te maken gehad. Verweerder beroept zich weliswaar op stukken uit de klachtzaak van S. tegen mr. M., waaruit de betrokkenheid van klaagster zou blijken, maar die zijn niet aan de raad overgelegd, terwijl klaagster de juistheid daarvan ontkent. Nu een nadere feitelijke onderbouwing van deze beschuldigingen ontbreekt, zijn deze, naar het oordeel van de raad, als onnodig grievend aan te merken. Verweerder had kunnen volstaan met een simpele aansprakelijkstelling zonder de kwalificaties die hij nu gebruikt. Hoewel de raad begrijpt dat in deze zaak de emoties hoog opliepen, was het juist de taak van verweerder om zich daarin terughoudend op te stellen. Dat heeft hij niet gedaan. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.6    5.2  Verweerder stelt dat hij op de informatie van zijn cliënt mocht afgaan, die hem heeft meegedeeld dat klaagster een psychologisch profiel van M. heeft opgesteld en dat zij dat zou hebben gedaan vanwege het conflict tussen haar partner, S., en mr. M. Volgens verweerder heeft S. zich op deze psychologische diagnose beroepen in de klachtzaak tussen mr. M. en S. Verder beschikte verweerder over een tweetal getuigenverklaringen van 29 maart 2017 en 30 maart 2017 die in de strafzaak tegen mr. M. zijn overgelegd en die aanvankelijk niet, maar eerst bij brief van 31 januari 2018 door de gemachtigde van verweerder ook in deze klachtzaak zijn overgelegd. Daarin zou steun te vinden zijn voor de stelling dat klaagster een psychologisch profiel van mr. M. heeft opgesteld.

5.7    Klaagster ontkent dat zij een dergelijke analyse heeft opgesteld en is van mening dat verweerder feiten poneert die onjuist zijn en waarnaar hij nader onderzoek had moeten doen. Klaagster stelt dat zij met de klachtzaak niets te maken heeft gehad.

5.8    De raad is van oordeel dat verweerder in deze omstandigheden niet zonder meer mocht afgaan op de juistheid van de beweringen van zijn cliënt en overweegt daaromtrent als volgt. Omdat de stukken uit de klachtzaak van S. tegen mr. M. ontbreken kan niet worden vastgesteld wat daarin staat, terwijl klaagster ontkent een psychologische diagnose te hebben opgesteld. Ten aanzien van de twee getuigenverklaringen is de raad van oordeel dat het hier gaat om de visie van twee personen die emotioneel zeer nauw betrokken zijn bij de zaak van mr. M. en S., zoals ook uit de verklaringen blijkt. De objectiviteit van die verklaringen kan niet worden vastgesteld. In die omstandigheden is de raad van oordeel dat die verklaringen niet kunnen dienen als bewijs dat  klaagster een psychologische diagnose van mr. M., heeft opgesteld. Onderzoek was temeer geboden omdat de aansprakelijkstelling voor een belangrijk deel op deze vermeende psychologische diagnose berustte. Daar komt nog bij dat de cliënt van verweerder in een zeer emotionele situatie verkeerde, die voor hem persoonlijk grote gevolgen had. Ook daar had verweerder rekening mee moeten houden bij de afweging of nader onderzoek al dan niet geboden was. Nu heeft verweerder zonder nadere onderbouwing een forse schadevergoeding gevorderd, terwijl hij dat bedrag binnen vier maanden weer zonder enige onderbouwing heeft verdubbeld. Alvorens klaagster te betichten van het opstellen van een psychologische diagnose had het op de weg van verweerder gelegen daar enig onderzoek naar te doen en niet slechts af te gaan op de stellingen van zijn cliënt. Het verweer dat hij mocht afgaan op de mededelingen van zijn cliënt hieromtrent  is niet voldoende.

5.9    Daar komt nog bij dat verweerder heeft gesteld dat de psychologisch diagnose, die klaagster zou hebben opgesteld “na nader onderzoek” vaststaat (brief van verweerder van 8 mei 2017). De raad stelt vast dat verweerder niet heeft aangetoond, zelfs niet heeft toegelicht, dat er nader onderzoek heeft plaatsgevonden en wat dat inhield. Derhalve concludeert de raad dat verweerder hier een onjuist feit poneert. Ook dit klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.10    Kort samengevat is klaagster van mening dat verweerder met zijn brieven van 5 januari 2017 en 8 mei 2017 heeft geprobeerd haar te intimideren doordat hij haar daarin aansprakelijk stelt en met een civiele en klachtprocedure dreigt. De raad oordeelt dit klachtonderdeel ongegrond. De advocaat is de belangenbehartiger van zijn cliënt en verwoordt diens standpunt. In dat kader schrijft en sommeert de advocaat de wederpartij van zijn cliënt en geeft aan dat zo nodig rechtsmaatregelen zullen worden genomen tegen de wederpartij, als geen gehoor wordt gegeven aan de eisen van de cliënt. Dat is niet klachtwaardig maar behoort tot de taak van de advocaat. Deze vrijheid is echter beperkt in die zin dat de advocaat niet de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. In dit geval is daarvan niet gebleken.  De cliënt van verweerder, mr. M., was van mening dat klaagster onrechtmatig jegens hem handelde en dat hij daardoor schade leed. Daartoe heeft verweerder klaagster aansprakelijk gesteld. Dat is zijn taak als belangenbehartiger van zijn cliënt en tuchtrechtelijk niet verwijtbaar. Of klaagster inderdaad aansprakelijk is, is aan de civiele rechter ter beoordeling en niet aan de tuchtrechter. 

6    DEKENBEZWAAR

in de zaak 17-947

6.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat :

Klachtonderdeel I      

6.2    Verweerder heeft gedreigd met rechtsmaatregelen tegen klaagster in de zaak 17-946 met kennelijk geen ander doel dan druk op haar uit te oefenen. Daarmee is sprake van een ongeoorloofd pressiemiddel. Het betaamt een advocaat niet om ook maar enige druk op de partner van de cliënt van de wederpartij uit te oefenen.

Toelichting

Verweerder handelde in de wetenschap dat de klachtzaken van S. tegen mr. M. nog behandeld moesten worden en dat S. gebukt ging onder de hiermee gepaard gaande spanningen. Ook wist hij dat een voormalige medewerker van het kantoor van mr. M. nog als getuige kon worden gehoord, wat daarna ook is gebeurd. Een in dit stadium premature aansprakelijkstelling is bijzonder intimiderend voor alle betrokkenen die zich slachtoffer voelen van de bejegening door mr. M. Inmiddels heeft de raad van discipline een hard oordeel geveld over de handelwijze van mr. M. In dat perspectief valt het verweerder te verwijten dat hij in zo’n vroeg stadium is overgegaan tot verzending van de brieven van 5 januari 2017 en 8 mei 2017 aan klaagster in de zaak 17-946.

Klachtonderdeel II       

Verweerder heeft onvoldoende afstand genomen van de stellingen van zijn cliënt en niet  gehandeld zoals een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Het doorgeven van dreigementen en daar ook nog een zelfstandig verwijt aan koppelen met een aansprakelijkstelling, is laakbaar. Deze handelwijze is strijdbaar met de in art. 10a Advocatenwet neergelegde kernwaarden integriteit en vertrouwen en art. 46 Advocatenwet.

7    VERWEER

7.1    Het verweer van verweerder in de zaak 17-946 heeft ook hier te gelden.

8    BEOORDELING

in de zaak 17-947

Ad klachtonderdeel I)

8.1    Dit klachtonderdeel oordeelt de raad ongegrond. Van ongeoorloofde druk is niet gebleken. Het is de taak van de advocaat om in het kader van rechtsbijstand het standpunt van zijn cliënt, onderbouwd met feiten en argumenten, weer te geven en te sommeren aan de eisen van de cliënt te voldoen en, als dat niet gebeurt, rechtsmaatregelen te nemen. Het is begrijpelijk dat de wederpartij dat als onplezierig ervaart maar in tuchtrechtelijke zin valt de advocaat hiervan geen verwijt te maken. Zo ook in dit geval. Niet gebleken is dat verweerder met zijn litigieuze brieven geen ander doel heeft gehad dan om druk uit te oefenen op klaagster. Eerst als iedere juridische grondslag voor de vordering ontbreekt, kan sprake zijn van ongeoorloofde druk. In dit geval is daarvan niet gebleken. Verweerder heeft op de gebruikelijke manier klaagster aansprakelijk gesteld wegens onrechtmatig handelen en namens zijn cliënt schadevergoeding gevorderd. Daarmee heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Het feit dat de aansprakelijkstelling in een vroeg stadium heeft plaats gevonden, maakt dit oordeel niet anders. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel II)

8.2    De raad is van oordeel dat verweerder onvoldoende afstand heeft genomen tot het standpunt van zijn cliënt door diens standpunt tot het zijne te maken, zoals onder meer blijkt uit de litigieuze passages als vermeld onder 3.1 onder klachtonderdeel a in die zaak. Verweerder heeft onvoldoende tot uitdrukking gebracht dat het gaat om het standpunt van zijn cliënt. Hij heeft hiermee onvoldoende afstand bewaard tot het door zijn cliënt ingenomen standpunt en daarmee zijn onafhankelijke rol als advocaat miskend. Daarmee handelt verweerder niet zoals een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel is gegrond.

9    MAATREGEL

in de zaak 17-946

9.1    Gelet op de ernst van de verwijten, het feit dat verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld en de omstandigheden van het geval, zoals de houding van verweerder ter zitting, waar hij heeft aangegeven lering te hebben getrokken uit deze zaak, is de raad van oordeel dat onderstaande maatregel passend en geboden is.

in de zaak 17-947

9.2    Nu één van de klachtonderdelen gegrond is en dit gegronde klachtonderdeel nauw samenhangt met de gegronde klachtonderdelen in de zaak 17-946 ziet de raad aanleiding om in deze zaak geen maatregel op te leggen.

10    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

in de zaak 17-946

10.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.

10.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

-    € 25,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klaagster. Verweerder dient dit bedrag binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klaagster. Klaagster dient tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door te geven aan verweerder.

in beide zaken

-    € 1000,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

10.3    Verweerder dient het bedrag van € 1000,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 17-946 en 17-947.

BESLISSING

in de zaak 17-946

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a en b gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel c ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,00 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 10.2;

in de zaak 17-947

-    verklaart klachtonderdeel I ongegrond;

-    verklaart klachtonderdeel II gegrond;

in beide zaken

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 10.3;    

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. N.H.M. Poort, A.H. Lanting, H.Q.N. Renon, P.S. van Zandbergen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2018.

Griffier                                                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 11 juni 2018