ECLI:NL:TADRARL:2018:123 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-162

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:123
Datum uitspraak: 04-06-2018
Datum publicatie: 11-06-2018
Zaaknummer(s): 18-162
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Rechtsmaatregelen binnen de sommatietermijn
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Dat verweerder getuigen aan de zijde van klager rechtstreeks heeft benaderd of heeft aangezet tot het doen van een valse aangifte, heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen. Van rauwelijkse beslaglegging en executie door verweerder is evenmin gebleken.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 4 juni 2018

in de zaak 18-162

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 20 februari 2018 met kenmerk 2017 KNN166, door de raad ontvangen op 21 februari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de raad kennis genomen van het e-mailbericht van klager van 24 februari 2018 en de reactie daarop van verweerder bij e-mailbericht van 20 april 2018.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager schrijft en publiceert over de moord op mevrouw V. op zijn websites en – samen met een coauteur – in enkele van zijn boeken. In zijn publicaties en boeken heeft klager onder meer gesteld dat de heer H. betrokken is geweest bij de moord op V.

1.2    De rechtbank heeft klager bij vonnis van 5 juli 2016 veroordeeld tot twee maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens smaad gepleegd jegens H. Klager is van dit vonnis in hoger beroep gekomen.

1.3    Verweerder heeft H. in genoemde en latere procedures als advocaat bijgestaan.

1.4    Bij vonnis van 21 februari 2017 heeft de kantonrechter klager op verzoek van H. veroordeeld om alle publicaties te staken en zich te onthouden van toekomstige publicaties en tot plaatsing van rectificaties, beide onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag (met een maximum van € 20.000,-), tot betaling van immateriële schadevergoeding en met veroordeling van klager in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Klager heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

1.5    Bij vonnis van 13 september 2017 heeft de voorzieningenrechter in kort geding klager op verzoek van H. veroordeeld tot betaling van een nadere dwangsom van € 5.000,- per dag dat klager niet voldoet aan het vonnis van 21 februari 2017. In datzelfde vonnis heeft de voorzieningenrechter het door klager ten laste van H. gelegde derdenbeslag op (kort gezegd) de derdengeldrekening van verweerder opgeheven. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en klager is veroordeeld in de proceskosten.

1.6    Bij e-mailbericht van 19 oktober 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door te handelen als hierna omschreven:

a)    verweerder heeft getuigen rechtstreeks benaderd;

b)    verweerder heeft getuige M. aangezet om een valse aangifte tegen klager te doen;

c)    verweerder heeft zonder voorafgaand verzoek of sommatie aan klager beslag gelegd ter zake van de betaling van schadevergoedingen uit het vonnis en is tot executie overgegaan;

d)    verweerder heeft zonder voorafgaand verzoek of sommatie aan klager beslag gelegd ter zake van de betaling van vermeend verbeurde dwangsommen en is tot executie overgegaan.

Toelichting

2.2    Ad a) Verweerder heeft tegen de regels in onder meer getuigen M. en X. benaderd. M. is een getuige van klager en kan bevestigen dat V. is vermoord in de caravan van H. Klager verwijst naar een verklaring van M. uit 2014. Dat verweerder ook X. heeft benaderd volgt uit de verklaring die deze persoon op initiatief van verweerder heeft afgelegd in augustus 2017.

2.3    Ad b) Verweerder heeft M. daags voor de zitting van 15 augustus 2017 aangezet tot het doen van een valse aangifte tegen klager.

2.4    Ad c en d) Verweerder heeft klager noch diens advocaat verzocht of gesommeerd om tot betaling over te gaan. Verweerder heeft klager geen redelijke termijn gegeven voor beraad of gemeld dat hij zou overgaan tot het treffen van rechtsmaatregelen. Bovendien waren de dwangsommen niet verbeurd. Verweerder heeft over het hoofd gezien dat klager de dwangsommen pas na betekening van het vonnis kon verbeuren. Voor zover er dwangsommen zijn verbeurd dan is dat pas na de betekening van het vonnis op 16 maart 2017, zodat er slechts € 12.000,- (in plaats van € 20.000,-) is verbeurd.

2.5    Door de handelwijze van verweerder heeft klager nodeloos extra kosten moeten maken en schade geleden.

3    VERWEER

3.1    Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt. Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld. Zijn cliënt H. is niet betrokken bij de moord op V. maar klager blijft onophoudelijk hierover publiceren en schrijven. De beschuldigingen van klager, ook aan het adres van verweerder, zijn niet feitelijk onderbouwd en in strijd met de feiten.

Ad klachtonderdeel a)

3.2    Verweerder heeft geen potentiele getuigen aan de zijde van klager gesproken of gehoord. M. is eerder een getuige aan de zijde van H. dan aan de zijde van klager. M. kan verklaren dat het verhaal van klager onzin is. De cliënt van verweerder heeft de naam van M. als eerste genoemd als mogelijke getuige. Het briefje dat verweerder aan X. heeft gestuurd, kan niet worden gezien als het horen van een getuige.

Ad klachtonderdeel b)

3.3    Verweerder betwist M. te hebben aangezet tot het doen van een valse aangifte tegen klager. Het is juist klager die M. probeert om te kopen met negatieve publicaties. Verweerder heeft M. voor het eerst gesproken bij een zitting in Rotterdam waar M. door klager in een verzoekschriftprocedure was betrokken. M. had toen al aangifte van belediging, omkoping en bedreiging door klager gedaan wegens diens aanhoudende en ongefundeerde beweringen.

Ad klachtonderdeel c en d)

3.4    Na betekening van het vonnis van 21 februari 2017 heeft klager de proceskosten en schadevergoeding niet betaald. Klager is in strijd met de vonnissen van 5 juli 2016 en 21 februari 2017 doorgegaan met de publicaties. Het verbeuren van de dwangsommen is klager vóór de beslaglegging door verweerder aangezegd. Verweerder heeft klager de gelegenheid geboden om vrijwillig te betalen, voordat tot executie van de dwangsommen zou worden overgegaan, ook in de periode na de beslaglegging en vóór de executie. Het vonnis was helder: de termijn voor het staken van de publicaties was 14 dagen na het vonnis. Deze termijn was niet gekoppeld aan betekening van het vonnis, ook niet voor het verbeuren van dwangsommen. Ook na het vonnis van 13 september 2017 zijn dwangsommen verbeurd waarna klager zijn publicaties heeft verwijderd en rectificaties heeft geplaatst.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Dat verweerder getuigen aan de zijde van klager in strijd met de regels rechtstreeks heeft benaderd, heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen. Deze klacht is algemeen gesteld en niet met concrete feiten onderbouwd en bovendien heeft verweerder deze stelling gemotiveerd betwist. Los daarvan is het ook niet aan de raad, dan wel de voorzitter, om de verklaringen waarnaar klager en/of verweerder hebben verwezen op waarde te schatten. Datzelfde geldt voor de vraag welke personen in het kader van het strafrecht al dan niet als (kroon)getuige(n) kunnen worden aangemerkt. De voorzitter zal zich daarover niet uitlaten, nu deze vragen niet thuishoren binnen het advocatentuchtrecht. Klachtonderdeel a oordeelt de voorzitter kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Het verwijt van klager dat verweerder M. heeft aangezet tot het doen van een (valse) aangifte tegen klager, is onvoldoende onderbouwd. Dit is de voorzitter uit niets gebleken. Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, wordt ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond geoordeeld.

Ad klachtonderdelen c en d)

4.4    De klachtonderdelen c en d) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.5    De voorzitter heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder rauwelijks beslag heeft gelegd en heeft geëxecuteerd, zoals klager heeft gesteld. Volgens verweerder heeft hij klager het verbeuren van de dwangsommen vóór de beslaglegging aangezegd en heeft hij klager de gelegenheid geboden om vrijwillig te betalen (ook) voordat tot executie zou worden overgegaan. Op grond van hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht en de niet (nader) onderbouwde stelling van klager, valt niet  in te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. 

4.6    Indien en voor zover klager (ook) stelt dat de dwangsommen niet terecht zijn verbeurd en/of geïnd, dan geldt dat dit een civielrechtelijke vraag is waaraan de tuchtrechter niet toekomt. Het is de civiele rechter die hierover oordeelt. Het heeft klager vrijgestaan om hierover een executiegeschil aanhangig te maken, hetgeen kennelijk niet is geschied. In ieder geval kan niet worden gezegd dat verweerder op dit punt een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt nu uit niets is gebleken dat is geweest van enig onbehoorlijk handelen. De klachtonderdelen c en d worden kennelijk ongegrond geoordeeld.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 4 juni 2018.

griffier           voorzitter

Verzonden d.d. 4 juni 2018