ECLI:NL:TADRARL:2018:12 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-701

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:12
Datum uitspraak: 26-02-2018
Datum publicatie: 01-03-2018
Zaaknummer(s): 17-701
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Dekenklacht tegen advocaat die sinds 11 november 2015 is ingeschreven op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten op grond van artikel 16h Advocatenwet. Deze advocaat heeft niet voldaan aan diverse verplichtingen op grond van de Voda en de Roda. Zo heeft hij niet de vereiste opleidingspunten behaald over (een deel van) 2015 tot en met 2017 en heeft hij de puntentekorten, ondanks herhaaldelijk door de deken geboden mogelijkheid, niet ingelopen of zich daartoe bereid getoond. Daarnaast heeft de advocaat in strijd met de in Nederland geldende verplichtingen de hoofdelijke omslag over 2016 en 2017 niet betaald, beschikt hij niet over een kantoorhandboek of over een kantoorklachtenregeling, heeft hij geen geheimhoudersnummers opgegeven en is hij niet adequaat verzekerd voor zijn beroepsaansprakelijkheid. Ook het tweede dekenbezwaar wordt gegrond geoordeeld omdat de advocaat de deken heeft belemmerd in de uitvoering van zijn toezichthoudende taak door op de op verschillende momenten verzochte informatie niet jegens de deken te reageren (gedragsregel 37). Deze advocaat heeft volgens de raad op geen enkele wijze laten zien dat hij bereid is om zich aan de in Nederland voor een advocaat geldende regelgeving te conformeren. De raad constateert dat de gedragingen van de advocaat passen in een structureel patroon van volstrekt onvoldoende besef van verantwoordelijkheid in de wijze waarop hij zijn kantoor in Nederland dient te organiseren. Daarmee hebben zijn gedragingen het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen schade toegebracht. Schrapping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 26 februari 2018

in de zaak 17-701

naar aanleiding van de klacht van:

deken

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 28 augustus 2017, met 3 bijlagen, door de raad ontvangen op 29 augustus 2017, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend jegens verweerder.

1.2    Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 23 oktober 2017 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. In dat proces-verbaal zijn tevens de volgende door de raad met partijen gemaakte afspraken opgenomen: verweerder wordt in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de zittingsdatum aan de bezwaren van de deken tegemoet te komen. Na het verstrijken van die termijn zal de deken de raad schriftelijk informeren of verweerder naar zijn oordeel aan de verplichtingen als advocaat heeft voldaan. Daarna wordt verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen daarna op de brief van de deken te reageren.

1.3    De raad heeft daarna nog kennis genomen van de van de deken ontvangen brief van 22 november 2017, met bijlagen. Van verweerder is, ondanks de hem geboden gelegenheid,  geen reactie ontvangen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder is vanaf 11 november 2015 ingeschreven op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten op grond van artikel 16h Advocatenwet. Verweerder was laatstelijk advocaat in Portugal. Hij is de Nederlandse taal niet machtig.

2.2    Op 12 november 2015 is verweerder verzocht om de entreetoets in te vullen. Op 26 november 2015 is aan verweerder een e-mail gestuurd met daarin een herinnering.

2.3    Per e-mail van 17 december 2015 heeft verweerder aan het ordebureau van de deken gemaild dat hij nog niet beschikte over een advocatenpas en dat hij, zodra hij die in zijn bezit had, de entreetoets zou invullen.

2.4    Op 4 en op 21 januari 2016 heeft de Nederlandse Orde van Advocaten verweerder verzocht om uiterlijk op 29 januari 2016 zijn individuele en kantooropgave te doen in het kader van de digitale Centrale Controle Verordeningen (hierna: CCV).

2.5    Op 20 januari 2016 heeft verweerder zijn advocatenpas opgehaald.

2.6    Op 9 en 29 februari 2016 zijn nogmaals herinneringen aan verweerder gestuurd voor het invullen van de entreetoets.

2.7    Verweerder is niet verschenen op een met het ordebureau van de deken gemaakte afspraak om hem te helpen, onder meer met het invullen van de entreetoets. Tijdens een afspraak met het Nederlandse Ordebureau is het niet gelukt om met verweerder zijn CCV en zijn entreetoets in te vullen door onduidelijke antwoorden van de kant van verweerder.

2.8    Op 9 maart 2016 is op verzoek van verweerder een uitbreiding van de advocatenpas toegezonden waarmee de advocatenpas kan worden voorzien van certificaten.

2.9    Op 8 april 2016 is door de Raad van de Orde Midden-Nederland aan verweerder de hoofdelijke omslag 2016 in rekening gebracht. Ondanks aanmaningen op 24 juni en 13 oktober 2016 heeft verweerder niet betaald.

2.10    Op 9 en op 26 januari 2017 heeft de Nederlandse Orde van Advocaten verweerder verzocht om zijn individuele en kantooropgave te doen in het kader van de CCV. Verweerder heeft geen opgave gedaan.

2.11    Op 5 mei 2017 is door de Raad van de Orde Midden-Nederland aan verweerder de hoofdelijke omslag 2017 in rekening gebracht. Ondanks sommatie op 10 augustus 2017 heeft verweerder niet betaald.

2.12    Op 3 november 2017 heeft verweerder het CCV formulier digitaal ingediend. Daarin heeft verweerder gemeld dat hij geen opleidingspunten in 2016 heeft behaald.

2.13    Per e-mail van 14 november 2017 aan een medewerkster van het bureau van de orde van de deken heeft verweerder, gelet op zijn inschrijfdatum als advocaat in november 2015, om vrijstelling verzocht voor het volgen van cursussen voor 2015 en heeft hij een voorstel voor een opleidingsplan gestuurd waarbij hij aangeeft dat hij voornemens is om in de periode tussen november 2017 en februari 2018 de achterstallige opleidingspunten te behalen over 2016 om daarna de opleidingspunten voor 2017 en 2018 te gaan behalen.

2.14    Op 22 november 2017 heeft verweerder ten behoeve van de Nederlandse Orde van Advocaten het formulier Opgave Nieuw Kantoor (hierna: ONK; tot 1 juni 2016 de entreetoets genoemd) digitaal ingevuld. Daaruit blijkt onder meer dat verweerder geen beroepsaansprakelijkheidsverzekering bezit, geen kantoorhandboek heeft, geen vervanger heeft aangewezen, geen geheimhoudersnummers heeft doorgegeven aan de Secretaris van de Algemene Raad en niet beschikt over een kantoorklachtenregeling.

3    DEKENBEZWAAR

3.1    Het dekenbezwaar houdt, zoals ter zitting van de raad besproken, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    niet te voldoen aan diverse verplichtingen op grond van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) en de Regeling op de Advocatuur (hierna: Roda);

b)    niet te reageren op meerdere verzoeken om inlichtingen van de deken, waardoor hij de deken heeft belemmerd in de uitvoering van zijn toezichthoudende taak.

4    VERWEER

Verweerder heeft ter zitting verweer gevoerd, waarop, voor zover relevant, in het hiernavolgende nader zal worden ingegaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat op grond van artikel 16k Advocatenwet een advocaat bedoeld in het eerste lid van artikel 16h Advocatenwet, voor alle werkzaamheden die hij in Nederland uitoefent aan dezelfde beroeps- en gedragsregels en aan dezelfde voorwaarden onderworpen is als de advocaat die overeenkomstig artikel 1 Advocatenwet is ingeschreven, met inbegrip van de verordeningen genoemd in artikel 28 Advocatenwet. Dat is aldus van toepassing op verweerder die op grond van artikel 16h Advocatenwet op 11 november 2015 als advocaat in Nederland is ingeschreven. 

Ad dekenbezwaar a)

5.2    De raad beoordeelt de diverse subonderdelen van dit bezwaar als volgt.

5.3    Op grond van artikel 4.4 lid 1 Voda dient een advocaat elk kalenderjaar ten minste twintig opleidingspunten te behalen. Indien een advocaat daaraan niet voldoet, dient de advocaat op grond van artikel 4.5 lid 1 Voda uiterlijk binnen twaalf maanden na afloop van het desbetreffende kalenderjaar het tekort aan opleidingspunten in te halen, hetgeen volgens artikel 4.5 lid 3 Voda onverlet laat dat de deken een dekenbezwaar kan indienen op grond van artikel 46f Advocatenwet.

5.4    Op grond van de hiervoor weergegeven feiten staat vast dat verweerder in 2015 en in 2016 geen opleidingspunten heeft behaald en dat hij dat tekort aan opleidingspunten niet alsnog binnen twaalf maanden na afloop van kalenderjaar 2015 respectievelijk 2016 heeft ingehaald. Niet is gebleken dat de deken heeft ingestemd met het voorstel van verweerder zoals hij dat heeft gedaan per e-mail van 14 november 2017.Evenmin is de raad gebleken dat verweerder alsnog opleidingspunten heeft behaald om de tekorten in te lopen. Derhalve staat vast dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in hoofdstuk 4 van de Voda en niet heeft gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt.

5.5    Voorts staat op basis van de weergegeven feiten vast dat verweerder:

-         In strijd met het bepaalde in artikel 2.26 e.v. Voda de hoofdelijke omslag over 2016 en 2017 niet heeft betaald;

-         in strijd met het bepaalde in artikel 6.4 Voda in combinatie met artikel 32 Roda niet beschikt over een kantoorhandboek, zodat ook niet is geregeld wie verweerder vervangt bij diens afwezigheid (artikel 32 sub f onder iv. Roda);

-         in strijd met het bepaalde in artikel 6.10 e.v. Voda aan de secretaris van de algemene raad geen geheimhoudernummers heeft opgegeven;

-         in strijd met het bepaalde in artikel 6.24 e.v. Voda niet adequaat is verzekerd ter zake van het risico van zijn beroepsaansprakelijkheid;

-         in strijd met het bepaalde in artikel 6.28 e.v. Voda niet beschikt over een kantoorklachtenregeling.

5.6    Op grond van het vorenstaande is de raad van oordeel dat verweerder, door niet te voldoen aan de voor hem als advocaat geldende verplichtingen, op ernstige wijze in strijd handelt met de norm van artikel 46 Advocatenwet door zich niet te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Dit wordt hem tuchtrechtelijk ernstig verweten. Daarmee oordeelt de raad dekenbezwaar a) gegrond.

Ad dekenbezwaar b)

5.7    In de Advocatenwet is aan de deken onder meer opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig, terwijl zij de taken vervullen die hun bij verordeningen zijn opgelegd. Gedragsregel 37 bepaalt dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt, de advocaat tegen wie het onderzoek of de controle is gericht, verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken, behoudens bijzondere gevallen.

5.8    Blijkens de hiervoor weergegeven feiten is meermaals door of namens de deken aan verweerder verzocht om zijn entreetoets/ONK opgave in te vullen, om zijn CCV opgave te doen over een aantal jaren en zijn hoofdelijke omslag over twee jaren te betalen. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij alle brieven heeft ontvangen en de inhoud daarvan ook had begrepen. Niettemin heeft hij aan de diverse verzoeken van de deken inhoudelijk geen gehoor gegeven. Ook het aanbod tot hulp van de kant van de deken heeft niet tot oplossingen geleid omdat verweerder, zo is de raad gebleken, niet bereid of in staat was om in verband met zijn taalproblemen, een tolk mee te nemen naar afspraken bij het ordebureau. Verweerder heeft nog aangevoerd dat hij pas laat over de advocatenpas beschikte, zodat hij niet eerder zijn CCV opgave kon doen. Wat daar ook van zij, het had op de weg van verweerder gelegen om de deken over die vertraging tussentijds te informeren. Dat hij dat heeft gedaan, is de raad echter niet gebleken. Evenmin is de raad gebleken dat zich anderszins bij verweerder van een bijzondere situatie sprake was waardoor hij niet, althans veel te laat,  op vragen van of namens de deken heeft gereageerd.

5.9    Door na te laten de gevraagde reactie te geven en de inlichtingen te verschaffen, heeft verweerder gedragsregel 37 geschonden en daarmee de deken belemmerd in zijn toezichthoudende taak. Naar het oordeel van de raad geeft de opstelling van verweerder jegens de deken geen blijk van respect en gevoel voor de onderlinge verhoudingen en de toezichthoudende en controlerende taak van de deken. De raad acht dat tuchtrechtelijk verwijtbaar en oordeelt dekenbezwaar b) eveneens gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Uit het voorgaande volgt dat het dekenbezwaar geheel gegrond is. Vast is komen te staan dat verweerder zich vanaf eind 2015 tot heden niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Verweerder heeft op geen enkele wijze getoond dat hij bereid is om zich aan de in Nederland voor een advocaat geldende regelgeving te conformeren. Ondanks de hulp en de gelegenheid die hem op verschillende momenten zijn geboden, ook nog na de zitting van de raad, is verweerder aan geen van de bezwaren van de deken tegemoet gekomen. Het door hem op 22 november 2017 aan het ordebureau van de deken voorgestelde opleidingsplan was naar het oordeel van de raad veel te laat en bovendien niet realistisch uitvoerbaar. 

6.2    Daarnaast is vast komen te staan dat verweerder de deken heeft belemmerd in zijn toezichthoudende taak. Dat gevoegd bij de ernst van het bezwaar rechtvaardigt op zich al een zware maatregel.

6.3    Het beeld dat uit het voorgaande oprijst, laat zien dat de gedragingen van verweerder geen incidenten zijn maar passen in een structureel patroon van volstrekt onvoldoende besef van verantwoordelijkheid in de wijze waarop hij zijn kantoor in Nederland dient te organiseren.

6.4    De raad constateert dat verweerder stelselmatig artikel 46 van de Advocatenwet heeft geschonden, in het bijzonder de norm wat een behoorlijk advocaat betaamt. De raad rekent verweerder dit alles zwaar aan, juist omdat van een advocaat mag worden verwacht dat hij zich aan de voor hem geldende regels houdt. Dit alles raakt de kern van het beroep van advocaat. Daarmee hebben zijn gedragingen het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen schade toegebracht. Verweerder heeft geen inzicht getoond in het laakbare van zijn handelwijze. De raad komt dan ook tot de conclusie dat verweerder niet in de advocatuur in Nederland thuis hoort.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het dekenbezwaar in alle onderdelen gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. A.T. Bolt,  K.F. Leenhouts, C.W.J. Okkerse, E.J. Verster, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2018.

Griffier              Voorzitter

Verzonden op 26 februari 2018.