ECLI:NL:TADRAMS:2018:62 Raad van Discipline Amsterdam 17-650/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:62
Datum uitspraak: 09-04-2018
Datum publicatie: 11-04-2018
Zaaknummer(s): 17-650/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Verweerster heeft een fout gemaakt en heeft klager daarvan te laat in kennis gesteld. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar en de klacht is gegrond. De raad ziet evenwel grond om aan verweerster geen maatregel op te leggen. Hiervoor is redengevend dat verweerster herhaaldelijk haar excuses heeft gemaakt aan klager en dat zij inzicht toont in haar eigen gedragingen. Verweerster heeft verder correct en zorgvuldig gehandeld nadat zij klager op de hoogte had gesteld over de onfortuinlijke gang van zaken. Doorslaggevend voor de beslissing om aan verweerster geen maatregel op te leggen is evenwel dat dat verweerster ter zitting te kennen heeft gegeven een second opinion over de kans van slagen van het hoger beroep van klager tot een bedrag van maximaal € 1.000,- te willen financieren.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 9 april 2018

in de zaak 17-650/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigden: mr. Z en mr. H

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 12 april 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 21 augustus 2017 met kenmerk K100 2017 dk/sh, door de raad ontvangen op 21 augustus 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 februari 2018 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door zijn gemachtigden, en verweerster.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de brief met bijlagen van klager van 23 januari 2018.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    In haar e-mail van 9 december 2015 aan klager heeft verweerster geschreven dat zij binnen zes weken hoger beroep zal instellen tegen de uitspraak van de rechtbank van 9 november 2015. Verweerster licht daarin summier toe op welke grond zij hoger beroep zal instellen.

2.2    De termijn voor hoger beroep verstreek in december 2015.

2.3    In zijn e-mail van 31 maart 2016 aan verweerster vraagt klager naar de stand van zaken. Verweerster heeft klager bij mail van dezelfde datum uitgenodigd voor een gesprek op 4 april 2016.

2.4    Op 4 april 2016 heeft verweerster klaagster meegedeeld dat zij geen hoger beroep had ingesteld. Verder hebben partijen de mogelijkheid besproken om een nieuwe asielaanvraag in te dienen en de voorwaarden die daarbij gelden zijn aan de orde gesteld.

2.5    Op 26 april 2016 hebben partijen opnieuw gesproken over een nieuwe asielaanvraag.

2.6    Op 28 april 2016 heeft klager verweerster berichten uit de Turkse media gestuurd.

2.7    Verweerster heeft klager op 2 mei 2016 bericht dat zij niet uit de voeten kon met de aangeleverde informatie vanwege het bestandsformaat en omdat haar niet duidelijk was waar de berichten over gingen. Verweerster heeft klager een formulier toegezonden waarmee hij de informatie opnieuw zou kunnen aanleveren.

2.8    Op 3 mei 2016 heeft de partner van klager de bestanden opnieuw, in een ander formaat, naar verweerster gezonden.

2.9    Verweerster heeft de partner van klager op 3 mei 2016, 17.25 uur, nog eens het hiervoor genoemde formulier toegezonden.

2.10    In de e-mail van 3 mei 2016, 19.27 uur, uit de partner van klager haar ongenoegen over de werkwijze van verweerster en verzoekt zij om de opvolgende asielaanvraag in te dienen.

2.11    Op 3 mei 2016, 20.01 uur, heeft verweerster klager als volgt bericht:

“(…) Op 26 april 2016 heb ik ook aangegeven dat de berichten van een toelichting moeten worden voorzien. Om dat voor makkelijker te maken heb ik het formulier gemaakt.

Zonder toelichting zijn de berichten [waarvan de kwaliteit overigens te wensen over laat, maar ik begrijp dat beter niet mogelijk is] niet begrijpelijk voor personen die de Turkse taal niet beheersen en zal er aan voorbij worden gegaan. Dat is zeer zeker niet in het belang van cliënt.

Zolang de berichten niet ‘behapbaar’ zijn ben ik niet bereid een kennisgeving 'Tweede of opvolgende asielaanvraag' in te dienen. Overigens kan cliënt dat wel zelf doen maar dan ben niet bereid om hem langer bij te staan.

Een link naar de kennisgeving vindt u hier. (…)”

2.12    Op 4 mei 2016 heeft de partner van klaagster verweerster bericht dat klager het dossier wenste op te halen bij verweerster.

2.13    In haar e-mail van 10 mei 2016 aan klager heeft verweerster onder meer geschreven dat op 4 april 2016 de mogelijkheid van een nieuwe asielaanvraag is besproken, dat verweerster heeft uitgelegd dat daarvoor nieuwe feiten of veranderde omstandigheden noodzakelijk zijn en dat de nieuwe asielaanvraag op 26 april 2016 opnieuw is besproken. Verweerster heeft het volgende geschreven:

“(…) Wij hebben besloten om het accent te leggen op de bloedwraak die u vreest omdat die in de asielprocedure enigszins onbelicht is gebleven. “Nieuw' met betrekking tot bloedwraak zou kunnen zijn:

# de verslechterde relatie tussen u en de Turkse autoriteiten

# twijfel over de juistheid van informatie over bloedwraak in ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken (‘komt in de praktijk niet voor’).

Er is afgesproken dat u informatie zou gaan zoeken op het internet over (recente) gevallen van bloedwraak in de media. Volgens mij heb ik u er ook op gewezen dat die berichten moesten worden voorzien van een korte toelichting.

U bent berichten gaan zoeken over (recente) gevallen van bloedwraak in Turkije en heeft die ook gevonden. U heeft ze 'kaal' naar mij gemaild. Om het maken van een toelichting op de berichten te vergemakkelijken heb ik u een formulier gemaild.

Voor het overige verwijs ik naar onze email correspondentie.

Van de gelegenheid maak ik nogmaals gebruik om u er op te wijzen dat het indienen van een opvolgende asielaanvraag (door middel van een kennisgeving) zonder nieuwe feiten of veranderde omstandigheden kansloos is. Onvertaalde stukken, niet gedateerde stukken en stukken die niet van een behoorlijke toelichting zijn voorzien worden niet aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. (…)”

2.14    Klager heeft op 14 december 2016 een klacht ingediend bij het kantoor van verweerster. Verweerster heeft op de klacht gereageerd bij brief van 16 januari 2017. De klachtfunctionaris heeft onderzoek gedaan en zijn bevindingen gerapporteerd in een ongedateerd document. Volgens de klachtfunctionaris is de klacht gegrond.

2.15    Op 19 december 2016 heeft klager verweerster aansprakelijk gesteld voor schade. Bij brief van 9 januari 2017 heeft klager verweerster (opnieuw) aansprakelijk gesteld voor schade. Verweerster heeft op 22 februari 2017 bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar melding gemaakt van de aansprakelijkstelling.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster behartigde de belangen van klager in een asielzaak. Klager is (in ieder geval) in de beroepsfase van deze zaak bijgestaan door een andere advocaat. Deze andere advocaat had de zaak volgens klager niet correct behandeld. Verweerster zou tegen de afwijzende beschikking van de rechtbank hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Klager stelt veelvuldig contact te hebben opgenomen met verweerster. Daarbij werd hem telkens verzekerd dat er beroep was ingesteld. In maart 2016 werd klager uitgenodigd door verweerster voor een gesprek bij haar op kantoor. Klager vernam toen van verweerster dat er geen hoger beroep was ingesteld.

b)    Verweerster heeft toegezegd een nieuwe asielaanvraag in te dienen, maar heeft dit niet gedaan.

3.2    Ter zitting heeft klager te kennen gegeven dat het derde klachtonderdeel dat verweerster klager geen gegevens verstrekt over haar beroepsaansprakelijk-heidsverzekeraar moet worden geacht te zijn ingetrokken.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft haar standpunt ten aanzien van de klacht bekend gemaakt. Op de stellingen van verweerster zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat het niet aan de tuchtrechter is om te oordelen over de vraag of verweerster jegens klager aansprakelijk is voor schade en over de aard en omvang van de mogelijke schade. Het over en weer over dit onderwerp gesteld zal niet nader worden besproken.

klachtonderdeel a)

5.2    Tussen partijen is niet in geschil dat verweerster de opdracht om hoger beroep in te stellen onvoorwaardelijk heeft aangenomen.

5.3    Verweerster heeft erkend dat zij in strijd met de afspraak met klager geen hoger beroep heeft ingesteld en dat zij klager veel te laat in kennis heeft gesteld van haar beslissing om geen hoger beroep in te stellen. Verweerster erkent dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De stelling van verweerster dat de kans van slagen van het hoger beroep nihil was, wat daar ook van zij, doet daaraan niet af. Verweerster heeft jegens klager niet de zorgvuldigheid betracht die een redelijk handelend advocaat betaamt. Klachtonderdeel a is gegrond.

5.4    De raad voegt hieraan toe dat op basis van de slotsom dat verweerster een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken van het niet instellen van hoger beroep niet kan worden geconcludeerd dat hoger beroep kans van slagen zou hebben gehad.

klachtonderdeel b)

5.5    Verweerster heeft aangevoerd dat voor het succesvol indienen van een opvolgende asielaanvraag nieuwe feiten of veranderde omstandigheden noodzakelijk zijn. Aan deze nieuwe feiten of veranderde omstandigheden worden hoge eisen gesteld; onvertaalde stukken en informatie die niet afkomstig is van een objectieve bron volstaan niet.

5.6    Uit de hiervoor in 2.6-2.13 weergegeven e-mailwisseling tussen verweerster en de partner van klager blijkt dat verweerster klager duidelijk en ondubbelzinnig heeft gewezen op de noodzaak van betrouwbare informatie over nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Verweerster is er daarbij terecht van uitgegaan dat de verantwoordelijkheid om deze informatie aan te leveren in ieder geval gedeeltelijk rust bij klager. Klager heeft vervolgens geen gevolg gegeven aan de instructies van verweerster. Gelet daarop valt verweerster geen verwijt te maken van de omstandigheid dat zij geen nieuwe asielaanvraag heeft ingediend. Klachtonderdeel b is ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft een fout gemaakt en heeft klager daarvan te laat in kennis gesteld. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar en de klacht is gegrond. De raad ziet evenwel grond om aan verweerster geen maatregel op te leggen. Hiervoor is redengevend dat verweerster herhaaldelijk haar excuses heeft gemaakt aan klager en dat zij inzicht toont in haar eigen gedragingen. Verweerster heeft verder correct en zorgvuldig gehandeld nadat zij klager op de hoogte had gesteld over de onfortuinlijke gang van zaken. Doorslaggevend voor de beslissing om aan verweerster geen maatregel op te leggen is evenwel dat dat verweerster ter zitting te kennen heeft gegeven een second opinion over de kans van slagen van het hoger beroep van klager tot een bedrag van maximaal € 1.000,- te willen financieren.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b ongegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klager.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M.F. Laning en C.A. van de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 april 2018.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 april 2018 verzonden.