ECLI:NL:TADRAMS:2018:58 Raad van Discipline Amsterdam 17-780/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:58
Datum uitspraak: 13-03-2018
Datum publicatie: 06-04-2018
Zaaknummer(s): 17-780/A/A
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Ongegrond verzet.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 13 maart 2018

in de zaak 17-780/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 23 november 2017 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 1 mei 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 27 september 2017 met kenmerk 4017-0298, door de raad ontvangen op 28 september 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 23 november 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht, welke beslissing op 23 november 2017 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 20 december 2017, door de raad ontvangen op 20 december 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 30 januari 2018 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder, bijgestaan door mr. K., kantoorgenote van de gemachtigde van verweerder. 

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift met bijlagen van klager van 20 december 2017.

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.

3 VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

3.1 Anders dan de voorzitter heeft overwogen bevat de brief van DAS Rechtsbijstand van 19 februari 2014 geen aansprakelijkstelling, maar houdt deze slechts in dat klager zich al zijn rechten jegens verweerder voorbehoudt in afwachting van de uitkomst van de tegen de ex-werkgever aanhangig te maken procedure. Ten tijde van de brief was dus nog geen sprake van – kennelijk – tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder. Dat zou pas kunnen blijken na de uitkomst van de aanhangig te maken procedure. In die procedure is op 29 januari 2015 vonnis gewezen en toen rees bij klager het vermoeden dat verweerder klachtwaardig jegens hem had gehandeld. Klager is in hoger beroep gegaan van het vonnis van 29 januari 2015. Bij arrest van 27 september 2016 heeft het hof het vonnis van 29 januari 2015 bekrachtigd. Het vermoeden van klager dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kon worden gemaakt werd eerst op dat moment bevestigd. De termijn van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet is derhalve pas op dat moment gaan lopen en de klacht is dan ook ruim binnen de termijn van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet ingediend.

4 BEOORDELING

4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter klager terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. De raad overweegt hierbij ten overvloede nog dat de vraag of een klacht tijdig is ingediend als bedoeld in artikel 46g Advocatenwet niet afhangt van het moment waarop in rechte is komen vast te staan dat wat de klager heeft geconstateerd over het handelen of nalaten van de advocaat juist is (vgl. HvD 170189).

4.2 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. J.M. van de Laar en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 maart 2018.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 13 maart 2018 verzonden.