ECLI:NL:TADRAMS:2018:56 Raad van Discipline Amsterdam 17-916/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:56
Datum uitspraak: 13-03-2018
Datum publicatie: 06-04-2018
Zaaknummer(s): 17-916/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht over eigen advocaat. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder klager afdoende heeft geadviseerd over de aanpak van de zaak. Verder blijkt nergens uit dat verweerder met klager heeft afgestemd welke argumenten hij wel en niet zou aanvoeren. Hetzelfde geldt voor de aangeleverde stukken: ook daarvan blijkt niet dat verweerder met klager heeft afgestemd welke stukken hij wel en niet zou inbrengen. Een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat had dat wel gedaan. De raad ziet af van het opleggen van een maatregel, nu aan een eerder over verweerder ingediend dekenbezwaar (mede) hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt als aan deze zaak.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 13 maart 2018

in de zaak 17-916/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 15 mei 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 1 november 2017 met kenmerk 40-17-0385, door de raad ontvangen op 3 november 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 januari 2018 in aanwezigheid van verweerder. Klager is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 9 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager heeft zich in verband met de afgifte van een drank- en horecavergunning en een exploitatievergunning aan zijn buren gewend tot verweerder met het verzoek hem bij te staan. Verweerder heeft vervolgens namens klager verschillende bezwaar- en beroepsprocedures aanhangig gemaakt.

2.2 Verweerder heeft onder meer namens klager beroep ingesteld tegen twee beslissingen op bezwaar van de burgemeester van de gemeente Amsterdam van 26 juli 2016. De rechtbank Amsterdam heeft de beroepen bij uitspraak van 2 mei 2017 ongegrond verklaard. De uitspraak luidt, voor zover hier relevant:

“Exploitatievergunning horecabedrijf met terras

3. Eiser [klager, rvd] voert aan dat – samengevat – het toekennen van de terrasvergunning te veel overlast oplevert. Bezoekers en medewerkers maken lawaai en tasten met het weggooien van sigarettenpeuken de leefomgeving aan. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat bezoekers fietsen tegen zijn raam parkeren, dat hun sigarettenrook bij hem naar binnen waait en dat zij zijn auto hebben bekrast. Eiser heeft ter onderbouwing drie foto’s overgelegd. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met zijn woongenot en nachtrust, aldus eiser.

4. Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft zich namelijk op het standpunt mogen stellen dat geen sprake is van een algemene of bijzondere weigeringsgrond als bedoeld in de APV. Volgens het bestemmingsplan (…) mag op deze plek een horecaonderneming met terras worden geëxploiteerd. Daarnaast heeft verweerder met het Terrasbeleid (…) rekening gehouden met het woongenot en nachtrust van omwonenden. Verder mocht verweerder overwegen dat de ruimtelijke uitstraling van het terras beperkt is. Ook hecht de rechtbank belang aan verweerders onweersproken stelling dat geen klachten van omwonenden bekend zijn op die van eiser na. Eveneens is onweersproken gebleven dat verweerder geluidsonderzoek heeft verricht waaruit geen normoverschrijdingen gebleken is. (…)

Drank- en horecavergunning

5. Eiser voert aan dat – samengevat – geen drank- en horecavergunning verleend had mogen worden omdat de locatie ongeschikt is voor een restaurant met terras. Volgens eiser levert het geur- en geluidsoverlast op en misdragen de klanten en medewerkers zich.

6. Of het ter plaatse geldende bestemmingsplan al dan niet een horecafunctie toelaat, kan bij de beoordeling of de drank- en horecavergunning verleend moet worden geen rol spelen. Het is namelijk niet relevant. Uit artikel 28 van de Drank- en Horecawet volgt immers dat een vergunning slechts op grond van de in artikel 27 genoemde weigeringsgronden mag worden geweigerd. De geschiktheid van de locatie voor een restaurant maakt geen onderdeel uit van die weigeringsgronden. Wel maakt overlast daar deel van uit, maar alleen als eiser aannemelijk maakt dat deze van dien aard is dat het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank tot verstoring van de openbare orde of veiligheid zou leiden. Met de enkele stelling en de overgelegde foto’s is eiser daarin niet geslaagd.”

2.3 De deken heeft op 22 juni 2017 een dekenbezwaar ingediend over verweerder. In de aanloop naar dat dekenbezwaar heeft de deken onderzoek gedaan naar door verweerder behandelde dossiers. Onder meer de dossiers die verweerder voor klager heeft behandeld zijn onderzocht. Van dat onderzoek is een rapport opgemaakt, dat verweerder, voor zover het de dossiers van klager betrof, aan klager ter inzage heeft gegeven. In het rapport staat, voor zover hier relevant:

“[Naam klager]

Betreft afgifte (…) exploitatievergunning terras aan buurman

- Toevoegingsnummer (…): Beroep op bezwaar op nader aan te voeren gronden (…) In het beroep wordt niet adequaat ingegaan op de motivering B&W. [Verweerder] is in de gelegenheid gesteld om de gronden aan te vullen (…) Niet gedaan. Er is ook niet gereageerd op de reactie van de gemeente op het beroepschrift. Dossier bevat een verklaring te ondertekenen door de cliënt dat de zaak kan worden afgedaan zonder zitting. Deze handtekening lijkt niet op de handtekening die eerder door [klager] op een opdrachtbevestiging is gezet (…) Beroep is ingetrokken (…) met een verzoek om een proceskostenveroordeling. Deze is (…) afgewezen.

- Toevoegingsnummer (…) beroep (…) op nader aan te voeren gronden beroep ingesteld. Gronden niet aangevuld, ondanks uitnodiging daartoe. (…) Omdat een nieuwe vergunning (…) was toegekend, had de oude vergunning zijn werking verloren. Het beroep heeft [verweerder] ter zitting ingetrokken (…) Dossier bevat overigens wel een pleitnota (…) Geen urenspecificatie, opdrachtbevestiging of correspondentie met de cliënt.

- Toevoegingsnummer ?: bezwaar tegen afgifte van de tweede drank- en horecavergunning (…) Geen urenspecificatie

- Tegen de nieuwe vergunning (…) is ook bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar (…) is de nieuwe vergunning in stand gebleven. Hiertegen is beroep op nader aan te voeren gronden ingesteld (…) De gronden zijn niet aangevuld, ondanks de uitnodiging daartoe. (…) Geen verdere correspondentie met de cliënt in dossier, geen opdrachtbevestiging.

(…)

Toevoegingsnummer (…): (…) Bezwaarschrift was te laat ingediend (…) Op verzoek om uitleg over de termijnoverschrijding heeft [verweerder] niet gereageerd. Althans geen verdere informatie over in dossier.”

2.4 Bij beslissing van 4 september 2017 heeft deze raad het dekenbezwaar gegrond verklaard en verweerder een voorwaardelijke schorsing van vier maanden opgelegd.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klager niet op de juiste wijze heeft bijgestaan, zijn belangen niet goed heeft behartigd en hem niet goed heeft geadviseerd over de aanpak die in de zaak nodig was;

b) schriftelijk noch ter zitting voldoende argumenten heeft aangevoerd in de verschillende procedures. De door klager aangeleverde stukken zijn grotendeels niet terug te vinden in de argumenten die verweerder in de verschillende procedures heeft aangevoerd.

3.2 Klager heeft ter onderbouwing van klachtonderdeel b) verwezen naar het rapport van de deken zoals weergegeven in 2.3 van deze beslissing.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.2 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskansen van een aanhangig te maken procedure en het daarover informeren van de cliënt. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen.

Ad klachtonderdeel a)

5.3 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel, zo begrijpt de raad, dat verweerder hem niet goed heeft geadviseerd over de aanpak van de zaak. Klager heeft hierbij gewezen op het advies van een andere advocaat, die klager heeft geadviseerd om nauwgezet een dagboek bij te houden van overlast bezorgende gebeurtenissen die klager aanmerkt als strijdig met de verleende vergunningen, omdat een eventuele procedure tegen de gemeente alleen zin heeft als er voldoende bewijzen zijn van overtredingen door de buurman. Indien klager eerder door verweerder was geadviseerd over deze aanpak, dan zou zijn zaak meer kans van slagen hebben gehad, aldus steeds klager.

5.4 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat klager bij hem is gekomen met het verzoek om bezwaar te maken tegen een besluit van de gemeente en dat verweerder daarover vervolgens met klager heeft gesproken. Verweerder heeft echter niet schriftelijk vastgelegd wát hij met klager heeft besproken. Dat komt voor rekening en risico van verweerder. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat verweerder klager afdoende heeft geadviseerd over de aanpak van de zaak. Klachtonderdeel a) is dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij onvoldoende argumenten heeft aangevoerd in de verschillende procedures. Klager heeft verweerder meerdere mappen met bewijsstukken van de overlast overhandigd. Deze stukken zijn grotendeels niet terug te vinden in de argumenten die door verweerder in de verschillende procedures zijn aangevoerd, aldus klager.

5.6 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft erkend dat hij niet alle door klager aangevoerde argumenten in de procedures heeft gebruikt. Nergens blijkt echter uit dat verweerder met klager heeft afgestemd welke argumenten hij wel en welke argumenten hij niet zou aanvoeren, bijvoorbeeld door het toesturen van een concept bezwaar- of beroepschrift aan klager. Hetzelfde geldt voor de door klager aan verweerder aangeleverde stukken; ook daarvan blijkt niet dat verweerder met klager heeft afgestemd welke stukken hij wel en welke stukken hij niet in de procedures zou inbrengen. Een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat had dat wel gedaan. Het had voorts op de weg van verweerder gelegen om aan de hand van de processtukken te onderbouwen dat hij wel voldoende argumenten heeft aangevoerd/stukken heeft ingebracht in de verschillende procedures. De enkele verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank van 2 mei 2017 is daartoe onvoldoende. Nu de raad niet kan vaststellen dat verweerder conform de voor hem geldende professionele standaard heeft gehandeld, is ook klachtonderdeel b) derhalve gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft in strijd gehandeld met de voor hem geldende professionele standaard door klager onvoldoende te adviseren over de aanpak van de zaak en door onvoldoende argumenten aan te voeren/stukken in te brengen in de verschillende procedures. Dat valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. De raad ziet echter aanleiding af te zien van het opleggen van een maatregel, nu aan het in 2.3 en 2.4 genoemde dekenbezwaar dat heeft geleid tot de beslissing van 5 september 2017 (mede) hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt als aan de onderhavige zaak.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-  veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. J.M. van de Laar en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2018.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 13 maart 2018 verzonden.