ECLI:NL:TADRAMS:2018:55 Raad van Discipline Amsterdam 18-088/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:55
Datum uitspraak: 16-03-2018
Datum publicatie: 06-04-2018
Zaaknummer(s): 18-088/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klagers zijn niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop. De vraag of een klacht tijdig is ingediend hangt niet af van het moment waarop in rechte is komen vast te staan dat wat de klager heeft geconstateerd over het handelen of nalaten van de advocaat juist is.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 16 maart 2018

in de zaak 18-088/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 31 januari 2018 met kenmerk 4017-141952, door de raad ontvangen op 1 februari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster sub 1 is een vennootschap die zich onder meer bezig houdt met de ontwikkeling en bemiddeling bij de aan- en verkoop van onroerend goed. Klager sub 2 is enig bestuurder van klaagster sub 1. Klaagster sub 3 is de echtgenote van klager sub 2.

1.2 Klager sub 2 heeft in oktober 2013 een klacht ingediend bij de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna de kamer) over notaris D (hierna de notaris). De klacht had onder meer betrekking op een executieveiling van een aantal onroerende zaken van klaagster sub 1 die op 11 oktober 2011 heeft plaatsgevonden ten overstaan van de notaris. B c.s., met wie klager sub 2 een zakelijk geschil heeft gehad, had executoriaal beslag gelegd op de onroerende zaken wegens verbeurde dwangsommen. All Technology Investment Group N.V. (hierna: ATI), waarvan D enig bestuurder is, heeft, als eerste hypotheekhouder, de executie van B c.s. overgenomen. Verweerder heeft de notaris in de klachtprocedure bijgestaan.

1.3 Bij beslissing van 9 juli 2014 heeft de kamer de klacht van klager sub 2 op een onderdeel gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel en op de overige onderdelen ongegrond verklaard. Klager sub 2 is van deze beslissing in hoger beroep gegaan bij de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam (hierna het hof). Op 16 oktober 2014 heeft er een zitting bij het hof plaatsgevonden. In het proces-verbaal van de zitting staat, voor zover relevant:

“Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel merkt [verweerder] op dat klager [klager sub 2, vzt.] er tot en met de veiling alle belang bij had dat de veilingopbrengst laag zou zijn omdat hij afspraken had gemaakt met [D] over het bieden tijdens de veiling (waarvan de notaris niets wist). Als [D] alle panden zou kopen en die panden daardoor eigendom zouden worden van ATI, kon [klager sub 2] door verkrijging van de aandelen in ATI deze panden (indirect) weer in bezit krijgen. Op deze manier zou partij [B c.s.] buiten spel gezet worden en dat was de opzet van dit geheel.

(…)

In dupliek merkt [verweerder] op dat klager goed praat maar slecht luistert. (…) De hele constructie was opgezet om partij [B c.s.] de pas af te snijden. Klager heeft de hypotheekhouder ATI voor een niet-bestaande vordering de executie laten overnemen om de beslaglegger [B c.s.] buiten spel te zetten. Dit terwijl [B c.s.] een geldige en uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak had. [verweerder] stelt dat het hier de bedrieger is die bedrogen wordt en dat het ineens de notaris is die het gedaan heeft.”

1.4 Bij beslissing van 16 december 2014 heeft het hof de beslissing van de kamer vernietigd en, opnieuw beslissende, klager sub 2 deels niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht en de klacht voor het overige ongegrond verklaard.

1.5 Op 8 december 2016 heeft de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, sectie correctioneel in België (hierna de rechtbank), vonnis gewezen in een zaak van het (Belgische) openbaar ministerie tegen, onder meer, D, ATI, klaagster sub 1 en klager sub 2 als beklaagden. De zaak had onder meer betrekking op overeenkomsten die in 2008 zijn gesloten tussen klaagster sub 1 en klager sub 2 en ATI. Volgens het Belgische openbaar ministerie zouden die overeenkomsten het bedrieglijk oogmerk hebben het vermogen van klaagster sub 1 en klager sub 2 te onttrekken aan aanspraken van onder meer B c.s. In het vonnis staat, voor zover relevant:

Bovendien is het naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat partijen deze overeenkomsten opgesteld hebben met het oogmerk om te schaden of met bedrieglijk inzicht.

(…)

Het is op basis van de gegevens van het onderzoek (…) niet aangetoond, buiten elke redelijke twijfel om, dat beklaagde [klager sub 2] en [klaagster sub 1] op het ogenblik van het opstellen van deze overeenkomsten van 11 juli 2008 hun vermogen wouden onttrekken aan hun schuldeisers, in het bijzonder het echtpaar [B]. De beklaagden tonen aan dat er op dat ogenblik nog geen onbetaalde schulden openstanden t.o.v. die mensen. Het is slechts nadien dat er een geschil was omtrent de betalingen. De problemen rond de betalingen worden door het echtpaar [B] in hun verklaringen gesitueerd in de periode vanaf 2009, zijnde na het opstellen van onderhavige stukken.”

1.6 Het Hof van Beroep te Antwerpen heeft op 17 november 2017 uitspraak gedaan.

1.7 Bij brief van 29 november 2017 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij tijdens de zitting bij het hof van 16 oktober 2014 volkomen misplaatste opmerkingen heeft gemaakt die niet op waarheid berusten en aldus feitelijke gegevens aan het hof heeft verstrekt waarvan hij wist, althans behoorde te weten dat die onjuist waren.

2.2 Klagers hebben aan hun klacht onder meer ten grondslag gelegd dat met het vonnis van de rechtbank van 8 december 2016 is komen vast te staan dat de gewraakte uitlatingen van verweerder tijdens de zitting van 16 oktober 2014 onjuist waren.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert primair aan dat klagers niet-ontvankelijk zijn in hun klacht vanwege tijdsverloop. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de klacht ongegrond is.                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                         

4 BEOORDELING

4.1 Allereerst dient te worden nagegaan of klagers kunnen worden ontvangen in hun klacht. Ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter dient dit voorschrift ambtshalve toe te passen. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn.

4.2 De klacht heeft betrekking op uitlatingen die verweerder heeft gedaan op de zitting van het hof van 16 oktober 2014. Door hierover pas op 29 november 2017 een klacht in te dienen hebben klagers de in artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet genoemde termijn overschreden. Klagers hebben ten aanzien van de termijnoverschrijding aangevoerd dat zij de klacht over verweerder pas konden indienen nadat in rechte was vastgesteld dat de gewraakte uitlatingen van verweerder onjuist waren. Dat is pas gebeurd met de uitspraak van de rechtbank van 8 december 2016 en de uitspraak van het Hof van Beroep te Antwerpen van 17 november 2017, aldus klagers. De voorzitter ziet echter geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Anders dan klagers hebben aangevoerd hangt de vraag of een klacht tijdig is ingediend niet af van het moment waarop in rechte is komen vast te staan dat wat de klager heeft geconstateerd over het handelen of nalaten van de advocaat juist is (vgl. Hof van Discipline 15 december 2017, zaaknummer 170189). Dit betekent dat klagers niet-ontvankelijk zijn in hun klacht.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klagers, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk in hun klacht.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 16 maart 2018.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 20 maart 2018 verzonden.