ECLI:NL:TADRAMS:2018:32 Raad van Discipline Amsterdam 17-893/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:32
Datum uitspraak: 30-01-2018
Datum publicatie: 16-02-2018
Zaaknummer(s): 17-893/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Gedeeltelijk gegronde klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de inboedellijst niet bij de rechtbank in te dienen en door niet te reageren op de klachtbrief van klager. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 30 januari 2018

in de zaak 17-893/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 6 januari 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 26 oktober 2017 met kenmerk 4017-0187, door de raad ontvangen op 30 oktober 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 januari 2018 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 19 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure.

2.2 Bij e-mail van 26 mei 2016 heeft verweerder klager gevraagd om een voorstel tot verdeling.

2.3 Bij e-mail van 17 juni 2016 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Ik heb op bijgaande email nog geen reactie van u ontvangen en ook heb ik geen voorstel tot verdeling van u ontvangen.”

2.4 Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerder klager geschreven:

“en wanneer komt u met een lijst voor de verdeling. straks bent u daar te laat mee en neemt de rechtbank alleen de lijst van mevrouw in behandeling”

2.5 Bij e-mail van 19 juni 2016 met als onderwerp “lijst” heeft klager verweerder een inboedellijst gestuurd.

2.6 De mondelinge behandeling van het echtscheidingsverzoek heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2016. Tijdens de zitting heeft klager ingestemd met de wijze van verdeling door de rechter.

2.7 Op 20 oktober 2016 heeft klager verweerder een aantal stukken gestuurd. Verweerder heeft klager hierop meegedeeld dat klager veel te laat is met deze informatie.

2.8 Bij beschikking van 16 november 2016 is (onder meer) de echtscheiding tussen klager en zijn ex-echtgenote uitgesproken en de verdeling vastgesteld.

2.9 Bij brief van 6 december 2016 heeft verweerder klager meegedeeld dat de echtscheidingsbeschikking op 5 december 2016 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en dat verweerders werkzaamheden voor klager hiermee ten einde zijn gekomen. In de brief staat verder, voor zover relevant:

“Ten aanzien van uw email van 22 november jl. waarin u mij vroeg waarom uw inboedellijst niet naar de rechtbank was verzonden, deel ik u mede dat ik pas na uw email de inboedellijst in mijn mailbox heb gezien. Omdat u bij het onderwerp van uw email geen melding heeft gedaan van de inboedellijst, is de bijlage niet eerder gelezen.

Overigens had indiening van de inboedellijst niet veel uitgemaakt voor de uitkomst van uw zaak, omdat uw gewezen echtgenote heeft betwist dat u de genoemde goederen in huis heeft achtergelaten. Mevrouw zou overigens naast het bestaan van de spullen ook de waarde daarvan hebben betwist, omdat de vele elektronica die u noemt niet nieuw was. Ten overvloede verwijs ik u naar de beschikking waarin staat dat u ter zitting heeft ingestemd met de voorgestelde verdeling.”

2.10 Bij brief van 19 december 2016 heeft klager bij het kantoor van verweerder een klacht over verweerder ingediend. Bij brief van 17 januari 2017 heeft klager verweerder verzocht om een reactie op zijn brief van 19 december 2016.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de door klager bij e-mail van 19 juni 2016 gestuurde inboedellijst niet bij de rechtbank heeft ingediend en zijn toezegging dat alsnog te doen niet is nagekomen;

b) klager het gevoel heeft gegeven dat zijn zaak geen prioriteit had, hetgeen is versterkt doordat verweerder niet heeft gereageerd op e-mails van klager en telefonisch slecht bereikbaar was;

c) een ongefundeerd oordeel heeft gegeven met zijn opmerking dat dat indiening van de inboedellijst niet veel zou hebben uitgemaakt voor de uitkomst van de zaak;

d) zijn werkzaamheden voor klager heeft neergelegd op het moment dat de zaak nog niet wat afgerond;

e) niks heeft gedaan met de door klager aan hem gestuurde bewijsstukken;

f) niet heeft gereageerd op de op 19 december 2016 door klager ingediende klacht over verweerder en ook niet op het rappel van klager van 17 januari 2017.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder klager meerdere keren heeft gevraagd naar een inboedellijst, onder meer bij e-mails van 26 mei 2016 en 17 juni 2016. Uit het klachtdossier blijkt ook dat klager de inboedellijst bij e-mail van 19 juni 2016 met als onderwerp “lijst” aan verweerder heeft gestuurd. Vast staat dat verweerder de inboedellijst niet bij de rechtbank heeft ingediend. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij de e-mail van klager van 19 juni 2016 over het hoofd heeft gezien. Volgens verweerder komt dit doordat zijn kantoor met gmail werkt en gmail e-mailberichten samenvoegt. Dit komt echter voor rekening en risico van verweerder. Het behoort immers tot de verantwoordelijkheid van een advocaat om ervoor te zorgen dat hij kennis kan nemen van aan hem geadresseerde correspondentie en hij dient zijn kantoor dan ook zo in te richten dat dit kan. Het valt verweerder derhalve tuchtrechtelijk te verwijten dat hij de inboedellijst, die klager ruim voor de zitting aan verweerder had gestuurd, niet bij de rechtbank heeft ingediend. Verweerder heeft klager na 19 juni 2016 kennelijk ook niet meer gevraagd naar de inboedellijst en tijdens de voorbespreking op 4 oktober 2016 van de zitting ook het ontbreken van de inboedellijst niet met klager besproken. Dit had wel op zijn weg gelegen, temeer nu verweerder klager meerdere keren naar de inboedellijst had gevraagd.

5.3 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel a) gegrond is.

Ad klachtonderdeel b)

5.4 De raad is van oordeel dat klager onvoldoende heeft onderbouwd op welke momenten verweerder onbereikbaar zou zijn geweest en op welke e-mails verweerder niet zou hebben gereageerd. Klachtonderdeel b) is reeds gelet hierop ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.5 Anders dan klager heeft aangevoerd is de stelling van verweerder dat indiening van de inboedellijst niet veel zou hebben uitgemaakt voor de uitkomst van de zaak van klager niet ongefundeerd. Verweerder heeft in zijn brief aan klager van 6 december 2016 (zie hiervoor, 2.9) uitgelegd waarom hij van mening is dat dit zo is. De door verweerder aan klager gegeven uitleg acht de raad niet onbegrijpelijk of op voorhand onjuist. Klachtonderdeel c) is derhalve eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.6 Dat verweerder zijn werkzaamheden heeft neergelegd terwijl de zaak nog niet was afgerond mist feitelijke grondslag. Verweerder heeft zijn werkzaamheden voor klager immers pas beëindigd nadat de echtscheidingsbeschikking was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zo blijkt ook uit voornoemde brief van verweerder van 6 december 2016. De echtscheidingsprocedure was daarmee tot een einde gekomen. Ook klachtonderdeel d) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.7 Het is de raad niet duidelijk op welke stukken, anders dan de inboedellijst waarover hiervoor reeds is geoordeeld, dit klachtonderdeel ziet. Voor zover het ziet op de door klager op 20 oktober 2016 aan verweerder gestuurde stukken overweegt de raad dat de zitting bij de rechtbank toen al had plaatsgevonden en verweerder dus niks meer met de stukken kon, hetgeen hij klager ook heeft meegedeeld. Het valt verweerder dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij niks met de stukken heeft gedaan. Klachtonderdeel e) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.8 Verweerder heeft de ontvangst van de klachtbrief van klager van 19 december 2016 niet betwist. Vast staat dat verweerder daar niet op heeft gereageerd, ook niet na het rappel van klager van 17 januari 2017, van welke brief verweerder overigens de ontvangst betwist. Dit valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel f) is derhalve, voor zover het ziet op de brief van 19 december 2016, gegrond. Het klachtonderdeel is voor het overige ongegrond, nu verweerder de ontvangst van de brief van klager van 17 januari 2017 heeft betwist en de raad derhalve niet kan vaststellen dat verweerder die brief heeft ontvangen.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de inboedellijst niet bij de rechtbank in te dienen en door niet te reageren op de klachtbrief van klager van 19 december 2016. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden. De raad heeft bij het bepalen van de hoogte van de maatregel onder meer het geringe tuchtrechtelijke verleden van verweerder meegewogen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25 aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klager aan verweerder opgegeven rekeningnummer.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a) en f), voor zover dit klachtonderdeel ziet op de brief van klager aan verweerder van 19 december 2016, gegrond;

- verklaart klachtonderdelen b), c), d) en f), voor zover dit klachtonderdeel ziet op de brief van klager aan verweerder van 17 januari 2017, ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van EUR 25 aan klager, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2  bepaald;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. S. van Andel en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2018.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 30 januari 2018 verzonden.