ECLI:NL:TADRAMS:2018:29 Raad van Discipline Amsterdam 17-894/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:29
Datum uitspraak: 30-01-2018
Datum publicatie: 15-02-2018
Zaaknummer(s): 17-894/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat deels gegrond. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zonder overleg met klaagster te proberen uitstel te verkrijgen voor een zitting. Geen maatregel.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 30 januari 2018

in de zaak 17-894/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 30 juni 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 26 oktober 2017 met kenmerk 4017-0441, door de raad ontvangen op 30 oktober 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 december 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.2 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 13, alsmede de door verweerder op 10 december 2017 nagezonden stukken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster was cliënte bij de kantoorgenoot van verweerder, mr. K. Mr. K. heeft klaagster bijgestaan bij de ontbinding van het geregistreerd partnerschap tussen klaagster en haar ex-partner. Op 23 oktober 2015 heeft mr. K. op basis van een beschikking van het hof in Den Haag een verzoek bij de gemeente Vlaardingen ingediend om de ontbinding van het partnerschap te registreren. De datum van inschrijving was relevant voor klaagster omdat zij vanaf het moment van inschrijving minder alimentatie aan haar ex-partner verschuldigd was.

2.2 Op 28 oktober 2015 wordt door de gemeente geregistreerd dat het partnerschap is ontbonden. Op 29 oktober 2015 heeft de ex-partner tegen de inschrijving bezwaar gemaakt omdat de cassatietermijn pas op 9 januari 2016 zou verstrijken, en heeft hij verzocht de inschrijving van de ontbinding door te halen.

2.3 Op 20 november 2015 wordt bij de rechtbank in Rotterdam door de Officier van Justitie (naar aanleiding van een verzoek van de gemeente) een verzoek ingediend tot doorhaling van de aantekening in de registers van de burgerlijke stand van de ontbinding van 28 oktober 2015.

2.4 Op 21 januari 2016 heeft de rechtbank partijen bericht dat op 18 februari 2016 een zitting is gepland voor de behandeling van het verzoek tot doorhaling. Op 28 januari 2016 heeft mr. K. aan de gemeente laten weten dat er geen cassatie is ingesteld en een verzoek aan de gemeente gestuurd om de ontbinding alsnog te verwerken.

2.5 Mr. K. werd eind januari 2016 (kort voor haar uitdiensttreding per 1 maart 2016) onverwacht ziek, waardoor verweerder de zaak van klaagster heeft overgenomen.

2.6 Op 10 februari 2016 heeft het Openbaar Ministerie een brief gestuurd aan de rechtbank waarin het verzoek tot doorhaling van de vermelding van de ontbinding partnerschapsregistratie wordt ingetrokken. Uit deze brief blijkt dat de gemeente Vlaardingen op 9 februari 2016 het Openbaar Ministerie heeft geïnformeerd over de brief van 28 januari 2016 van mr. K. Op 15 februari 2016 heeft de rechtbank vervolgens partijen een brief gestuurd met daarin vermeld dat het verzoek is ingetrokken en dat de zaak daarmee is afgedaan.

2.7 Op 16 februari 2016 is er telefonisch contact geweest tussen verweerder en klaagster. Verweerder heeft klaagster in dit gesprek laten weten dat hij geprobeerd heeft de zitting aan te houden omdat hij op 18 februari 2016 niet beschikbaar was, maar dat na overleg met de rechtbank hierover is gebleken dat het verzoek tot doorhaling door de gemeente Vlaardingen was ingetrokken en dat de zitting dus niet meer door zou gaan.

2.8 De ontbinding van het geregistreerd partnerschap wordt op 9 maart 2016 ingeschreven.

2.9 Op 4 november 2016 heeft klaagster het kantoor van verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van latere inschrijving van de ontbinding van het partnerschap.

2.10 In een e-mail van 17 maart 2017 heeft verweerder het volgende aan klaagster geschreven:

“ (...) Naar aanleiding daarvan heeft de Officier van Justitie op 11 februari 2016 de procedure – gebaseerd op de klacht van de [ex-partner] – ingetrokken bij de rechtbank en daar hebben wij geen invloed op. De rechtbank heeft de advocaten ook niet benaderd over dit verzoek tot intrekking, dus wij hebben daar ook inhoudelijk geen zeggenschap over gehad. Om die reden heeft in die procedure geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.

De aanvankelijk geplande zitting van 18 februari 2016 is – in overleg met de advocaten en de Gemeente – inderdaad uitgesteld en er zou een nieuwe datum worden gepland, maar dat is er niet van gekomen, omdat de Officier van Justitie de procedure vervolgens introk. (...)”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij willens en weten heeft nagelaten de belangen van klaagster te behartigen door zonder haar toestemming en tegen haar wens in zijn fiat te geven voor het annuleren van een zitting waardoor zij financieel benadeeld is;

b) hij bovenstaande heeft verhuld door actief onwaarheden te verkondigen;

c) hij ondanks meerdere verzoeken klaagster niet alle correspondentie en stukken heeft overhandigd;

d) hij heeft nagelaten om inhoudelijk op de klacht van klaagster te reageren.

4 BEOORDELING

4.1 De raad is van oordeel dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst, maar bij zijn beoordeling rekening houdt met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Klaagster verwijt verweerder dat hij zonder haar toestemming zijn medewerking heeft verleend aan annulering van de zitting van 18 februari 2016.

4.3 De verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, brengt mee dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Uit de stukken blijkt dat het verzoek tot doorhaling van de vermelding van de ontbinding partnerschapsregistratie door de Officier van Justitie is ingetrokken naar aanleiding van een brief van de gemeente, welke een direct gevolg lijkt van de brief van mr. K. van 28 januari 2016. Uit het dossier is niet gebleken dat klaagster niet had ingestemd met de inhoud van die brief. Evenmin is komen vast te staan dat verweerder voorafgaand aan de intrekking van het verzoek telefonisch overleg heeft gehad met de gemeente en dat hij heeft ingestemd met annulering van de zitting.

4.4 Wel heeft verweerder erkend dat hij – voor hij op de hoogte was van de intrekking door de Officier van Justitie – zonder overleg met klaagster heeft getracht de zaak aan te houden. Verweerder heeft toegelicht dat hij door de ziekte van mr. K. plotseling een groot aantal dossier van mr. K. moest overnemen en hij op 18 februari 2016 niet beschikbaar was. Nu verweerder de zaak op dat moment van mr. K. had overgenomen was hij mogelijk niet volledig op de hoogte van eventuele instructies en belangen van zijn cliënt. Het had op zijn weg gelegen om eerst na te gaan of klaagster bezwaar had tegen aanhouding van de zaak. Het past niet binnen de door verweerder ten aanzien van de belangen van klaagster te betrachten zorgvuldigheid om zonder voorafgaand overleg met klaagster te proberen uitstel van de mondelinge behandeling te bewerkstelligen. Dat de zitting al geannuleerd bleek te zijn doet hier niets aan af.

4.5 Deze handelwijze is in strijd met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht en de raad verklaart klachtonderdeel a) dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.6 Uit het dossier is naar voren gekomen dat hetgeen verweerder op 16 februari 2016 telefonisch aan klaagster heeft meegedeeld niet exact overeenkomt met de inhoud van zijn e-mail van 17 maart 2017, ruim een jaar later. In het telefoongesprek stelt verweerder dat de gemeente Vlaardingen het verzoek tot doorhaling had ingetrokken, en in de e-mail schrijft hij dat de Officier van Justitie dit heeft gedaan.

4.7 Zoals gezegd is uit het dossier gebleken dat de Officier van Justitie naar aanleiding van een brief van de gemeente het verzoek heeft ingetrokken. Verweerder is in zijn berichtgeving naar klaagster toe weliswaar niet zeer accuraat geweest, maar niet is komen vast te staan dat er sprake is van het actief verkondigen van onwaarheden. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdelen c) en d)

4.8 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling nu deze allebei zien op de manier waarop verweerder met de klachten en verzoeken van klaagster is omgegaan.

4.9 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij reageert op berichten van zijn cliënt, dat hij zijn toezeggingen gestand doet en zijn cliënt conform zijn toezeggingen nader bericht. Aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval moet beoordeeld worden of een handelen of nalaten in deze zin tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

4.10 Uit het dossier blijkt dat verweerder op berichten van klaagster heeft gereageerd. Eind 2016 was verweerder door persoonlijke omstandigheden tijdelijk minder goed bereikbaar, waardoor de inhoudelijke reactie op de klacht iets langer op zich heeft laten wachten. Hij heeft hierover met klaagster gecommuniceerd en zijn verontschuldigingen aangeboden voor de vertraging. Gelet op alle omstandigheden is de late reactie in dit geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daarnaast is niet gebleken dat verweerder stukken en correspondentie uit het dossier niet aan klaagster heeft overhandigd.

4.11 Op grond van het voorgaande zijn klachtonderdelen c) en d) ongegrond.

5 MAATREGEL

5.1 Verweerder heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door niet vooraf met klaagster overleg te voeren over uitstel van de mondelinge behandeling. Verweerder heeft echter uitgelegd waarom hij dit in de gegeven omstandigheden heeft nagelaten en hij heeft hiervoor ook zijn excuses aan klaagster aangeboden. Bovendien heeft klaagster door de intrekking van de zaak hier geen nadeel door ondervonden. In deze omstandigheden ziet de raad aanleiding om af te zien van het opleggen van een maatregel.

6 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

6.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

- verklaart klachtonderdelen b), c) en d) ongegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. A. de Groot, J.M. van de Laar, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2018.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 30 januari 2018 verzonden.