ECLI:NL:TADRAMS:2018:25 Raad van Discipline Amsterdam 17-1009/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:25
Datum uitspraak: 23-01-2018
Datum publicatie: 30-01-2018
Zaaknummer(s): 17-1009/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij in verband met berichten in media. Niet gebleken dat verweerder bij het verstrekken van informatie aan de pers de gerechtvaardigde belangen van klagers niet in acht heeft genomen, dat verweerder feitelijke gegevens aan de media heeft verstrekt waarvan hij had behoren te weten dat die onjuist zijn en/of dat verweerder zich onnodig grievend over klagers heeft uitgelaten. Klacht deels ongegrond, voor het overige zijn klagers niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 23 januari 2018

in de zaak 17-1009/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 7 december 2017 met kenmerk 4017-0594, door de raad ontvangen op 8 december 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van klagers aan de raad van 22 januari 2018.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager sub 1 was tot 1 februari 2016 CEO van de Vereniging Buma en de Stichting Stemra (hierna: Buma/Stemra). Klaagster sub 2 was als general counsel lid van de directie van Buma/Stemra.

1.2 Verweerder staat Buma/Stemra bij als advocaat. Verweerder heeft, op verzoek van Buma/Stemra in maart 2016, onderzoek verricht naar mogelijke onregelmatigheden bij Buma/Stemra. Forensische accountantsorganisatie BDO Investigations B.V. (hierna: BDO) heeft, in opdracht van verweerder, een bijdrage geleverd aan het feitenonderzoek.

1.3 Op 15 augustus 2017 heeft BDO haar rapport uitgebracht. Mede op basis van dat rapport heeft verweerder Buma/Stemra op 21 augustus 2017 geadviseerd over haar juridische positie en mogelijk te nemen maatregelen.

1.4 Op 28 augustus 2017 is door Buma/Stemra een persbericht uitgebracht. Daarnaast heeft de nieuwe CEO van Buma/Stemra, de heer L, in aanwezigheid van verweerder en een persvoorlichter een interview gegeven aan RTLZ en het Financieele Dagblad (hierna: het FD).

1.5 Naar aanleiding van het interview aan RTLZ is een bericht verschenen op www.rtlz.nl, met onder meer de volgende inhoud:

“Buma/Stemra: directiecultuur van regeltjes buigen

Buma/Stemra schudt op haar grondvesten. De organisatie die voor componisten en auteurs geld moet ophalen, heeft het minder nauw genomen met dat geld. Hoge kosten waren geen probleem want de directie rommelde met de boeken. Zo werden er miljoenen euro’s achter de hand gehouden om tegenvallers op te vangen.

(…) Aan tafel zitten naast [de heer L] en zijn persvoorlichter ook advocaat [verweerder] van bureau [kantoor van verweerder]. (…)

“We horen er als Buma/Stemra te zijn voor al die 26.000 leden die muziek maken”, zegt [de heer L]. We horen hen zoveel mogelijk uit te betalen en dus moeten de kosten die we maken, zo laag mogelijk zijn.

Maar de vorige directie dacht daar anders over. Gedurende de jaren is er een cultuur ontstaan van ‘sturen op budget in plaats van op kosten’. Een organisatie als Buma/Stemra mag wettelijk maximaal 15 procent kosten maken. Dat was dus het maximale budget, moet de directie gedacht hebben.

Rol KPMG

De huisaccountant, KPMG, is dat al 20 jaar. De vraag rijst of die niet heeft zitten slapen. In ieder geval deed de Buma-directie er alles aan om hem niet wakker te maken. Ook het bestuur werd niet goed geïnformeerd.

“De directie zorgde er voor dat er potjes met geld achter de hand werden gehouden. Zo hoefde men zich door het jaar heen geen zorgen te maken over de kosten”, legt [de heer L] uit.

(…) “[kantoor van verweerder] is op mijn verzoek in maart een onderzoek gestart” Voor advocaat [verweerder] was het ingewikkelde materie. Hij schakelde op zijn beurt de accountants van bureau BDO in om de administratie van Buma/Stemra om te keren.

“Op twee punten is het mis gegaan”, vertelt [verweerder]. “De regels voor financiële verslaglegging zijn niet goed nageleefd en de directie heeft bovendien het bestuur niet goed geïnformeerd.”

Zo ging de directie te werk

Die samenvatting is een hele droge voor wat er daarna in gesprek aan verduidelijking naar boven komt. De directieleden van Buma/Stemra overlegden over wat er wel en wat er niet aan het eigen bestuur gemeld zou worden. En ze hielden nauwkeurig bij hoeveel geld ze frauduleus opzij hadden gezet.

“Stuur maar een factuur, maar zet er geen tijdvak op”, zou de directie aan één van de grotere leveranciers gemeld hebben. Zo kon de financiële ruimte die er in het boekjaar 2015 nog was, opgemaakt worden. Dat de dienst van de IT-leverancier nog helemaal niet geleverd was in dat jaar, schoof de directie onder het tapijt.

Kleinere potjes

En zo ging het ook met bijvoorbeeld een grote voorziening die getroffen werd vanwege een dreigende schadeclaim. “Aan de advocaat werd gevraagd om de zogeheten advocatenbrief maar wat somberder te maken, zodat er een hogere voorziening kon worden getroffen.”

Huisaccountant KPMG moest vooral niet wakker worden gemaakt. “De directieleden zorgden dat ze onder de materialiteitsgrens bleven”, legt [verweerder] uit. Pas boven die grens is het bedrag groot genoeg voor de accountant om er nader naar te kijken. Zo werden er voortdurend kleinere potjes aangelegd.

6 miljoen euro

“Laten we het maar gewoon zeggen”, zegt [de heer L] na wat overleg met advocaat [verweerder]. “Opgeteld was er eind 2015 6 miljoen euro aan potjes waartegen de kosten werden weggeboekt.”

(…)

Aangifte?

Maar zowel Buma/Stemra als KPMG zou aangifte kunnen doen tegen de oud-directieleden. Want ondanks dat [de heer L] bezweert dat er geen geld is weggesluisd of grote bedrijfsfeestjes zijn genoten; wat de directie heeft gedaan kan niet door de beugel. In eerste instantie financieel niet, maar wat [de heer L] betreft vooral ook moreel niet.”

1.6 Vervolgens is in diverse media bericht over onregelmatigheden binnen Buma/Stemra.

1.7 Bij brief van 4 september 2017 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.8 Op 30 oktober 2017 heeft klager sub 1 Buma/Stemra in kort geding gedagvaard, en (kort gezegd) gevorderd Buma/Stemra te veroordelen tot rectificatie van de artikelen zoals gepubliceerd op www.rtlz.nl. Bij vonnis van 21 november 2017 heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorzieningen geweigerd. Daarbij is onder meer het volgende overwogen:

“4.9. Buma/Stemra heeft in het persbericht en in het interview de voornaamste bevindingen uit het BDO-rapport naar buiten gebracht. Dat is gezien het voorgaande begrijpelijk en gerechtvaardigd. Buma/Stemra stelt zich te hebben beperkt tot het weergeven van haar conclusies op basis van het BDO-rapport, en tijdens de gesprekken met de journalisten geen namen te hebben genoemd. Er zijn geen aanwijzingen dat dit laatste anders is. (…)

4.10. Ondanks de kritische kanttekeningen daarbij van [klager sub 1], kan vooralsnog niet worden gezegd dat de samenvatting van Buma/Stemra van de hoofdbevindingen uit het BDO-rapport niet strookt met dat rapport of anderszins geen steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal.”

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) bij het verstrekken van informatie aan de pers de gerechtvaardigde belangen van klagers niet in acht heeft genomen;

b) misverstanden heeft gecreëerd over de hoedanigheid waarin hij optreedt;

c) feitelijke gegevens aan de media heeft verstrekt waarvan hij had behoren te weten dat die onjuist zijn;

d) zich onnodig grievend over klagers heeft uitgelaten door hen ten onrechte te beschuldigen van fraude, gerommel en strafbare feiten;

e) de contractuele afspraken met BDO niet is nagekomen door in interviews mededelingen te doen over de beweerdelijke bevindingen van BDO;

f) ondanks herhaald verzoek het door hem aan Buma/Stemra gegeven advies van 21 augustus 2017 niet aan klagers heeft verstrekt.

2.2 Ter toelichting op de klacht voeren klagers het volgende aan. Op basis van het rapport van BDO, het advies van verweerder en de door de heer L en verweerder gegeven interviews is in diverse media bericht dat ‘de directie’ van Buma/Stemra, waarvan klagers deel uitmaakten, zou hebben gerommeld met de administratie, zou hebben gefraudeerd en strafbare feiten zou hebben gepleegd. In het artikel van RTLZ is met naam en toenaam naar klager sub 1 verwezen. Op het moment dat het FD het artikel over de kwestie publiceerde stond de naam van klaagster sub 2 op de website van FD en werd zij daar beschuldigd te hebben gerommeld en fraude te hebben gepleegd. Uit het rapport van BDO blijkt evenwel niet dat er bij Buma/Stemra is gefraudeerd of is gerommeld en voorts blijkt daaruit niet dat klagers enig verwijt kan worden gemaakt. Nu hetgeen verweerder publiekelijk over klagers heeft gesteld niet afkomstig is uit het rapport van BDO, zal dit gebaseerd zijn op zijn advies. Verweerder weigert dit advies aan klagers te verstrekken. Door aldus te handelen handelt verweerder klachtwaardig. Verweerder heeft gedragsregels 1, 10, 30 en 31 geschonden, aldus steeds klagers.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdelen a), c) en d)

4.2 De klachtonderdelen a), c) en d) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.3 Klagers verwijten verweerder dat hij bij het verstrekken van informatie aan de pers de gerechtvaardigde belangen van klagers niet in acht heeft genomen. Klagers verwijten verweerder voorts dat hij feitelijke gegevens aan de media heeft verstrekt waarvan hij had behoren te weten dat die onjuist zijn. Daarnaast verwijten klagers verweerder dat hij zich onnodig grievend over klagers heeft uitgelaten door hen ten onrechte te beschuldigen van fraude, gerommel en strafbare feiten.

4.4 Verweerder voert aan dat in het belang van zijn cliënte tot een zogenaamde ‘actieve mediastrategie’ is besloten. In dat verband is een persbericht voorbereid en zijn interviews gepland met het FD en RTLZ. Daarbij is afgesproken dat de publicaties van FD en RTLZ vooraf in concept aan Buma/Stemra zouden worden voorgelegd, opdat feitelijke onjuistheden gecorrigeerd konden worden, welke afspraak door het FD overigens niet is nagekomen. Buma/Stemra hechtte eraan dat het rapport van BDO en het advies van verweerder niet publiek bekend zouden worden gemaakt en heeft daartoe voorzorgsmaatregelen getroffen. Elk van de (aan een beperkte groep personen) verstrekte exemplaren is voorzien van een watermerk met de naam van de ontvanger. Daarnaast was bij opstellen van het persbericht en bij het geven van de interviews leidraad dat gegeven informatie niet herleid moest kunnen worden tot individuen of specifieke functies, teneinde schadelijke gevolgen voor betrokken personen zoveel mogelijk te vermijden. De namen van klagers zijn in de interviews met FD en RTLZ dan ook niet genoemd. Aldus zijn de belangen van alle individuele betrokkenen (waaronder klagers) wel degelijk in acht genomen. Verweerder betwist dat hij klagers publiekelijk heeft beschuldigd van fraude, gerommel en strafbare feiten. In het artikel in het FD wordt verweerder in het geheel niet aangehaald. In het artikel op www.rtlz.nl wel, maar uitsluitend in de volgende twee alinea’s:

“Op twee punten is het mis gegaan”, vertelt [verweerder]. “De regels voor financiële verslaglegging zijn niet goed nageleefd en de directie heeft bovendien het bestuur niet goed geïnformeerd.”

“De directieleden zorgden dat ze onder de materialiteitsgrens bleven, legt [verweerder] uit.”

4.5 De berichtgeving op www.rtlz.nl en in het FD is al snel opgepikt door andere media, die mogelijk ook eigen bronnen hebben benaderd. Hierbij is verweerder echter niet betrokken geweest, en daar kan hij dus ook geen verantwoordelijkheid voor dragen. Het is voorts juist dat in het onderzoek van BDO van persoonlijke betrokkenheid van klagers niet is gebleken, zodat in zoverre in de berichtgeving sprake is van generalisatie. Dat sprake was van betrokkenheid op directieniveau volgt echter zonder meer uit het rapport van BDO, aldus steeds verweerder.

4.6 De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op de (in zoverre niet bestreden) toelichting van verweerder omtrent het onderzoek door BDO en de bevindingen daarvan is voldoende aannemelijk dat gebleken is dat er onregelmatigheden waren in de administratie van Buma/Stemra. Ook is aannemelijk dat Buma/Stemra als cliënte van verweerder een redelijk belang had om een actieve strategie te voeren ten aanzien van de publiciteit daarover. Met de aanwezigheid van verweerder bij in dat kader gegeven interviews werd een redelijk belang van zijn cliënte gediend, ter bewaking van zowel de rechten van zijn cliënte als van derden. Door klagers wordt gesteld dat verweerder door zijn aanwezigheid de publicaties heeft ondersteund. Wat daar ook van zij, zonder nadere onderbouwing van het tegendeel, welke ontbreekt, kan uit de enkele aanwezigheid van verweerder bij interviews met zijn cliënte niet volgen dat hij zich tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gedragen, ook niet indien de daaruit resulterende artikelen onwaarheden over klagers bevatten. Uit geen van de in de klachten geciteerde teksten blijkt dat verweerder in contacten met de pers klagers heeft aangewezen als personen die verwijtbare handelingen hebben verricht. Ook anderszins hebben klagers op geen enkele wijze onderbouwd dat verweerder dit heeft gedaan. Aldus is niet gebleken dat verweerder bij het verstrekken van informatie aan de pers de gerechtvaardigde belangen van klagers niet in acht heeft genomen, dat verweerder feitelijke gegevens aan de media heeft verstrekt waarvan hij had behoren te weten dat die onjuist zijn en/of dat verweerder zich onnodig grievend over klagers heeft uitgelaten. De klachtonderdelen a), c) en d) zijn derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.7 Klagers verwijten verweerder dat hij misverstanden heeft gecreëerd over de hoedanigheid waarin hij optreedt. Ter toelichting voeren klagers aan dat verweerder zich heeft gepresenteerd als onafhankelijk, onpartijdig en deskundig onderzoeker, waarmee hij gezag aan de door hem publiekelijk verkondigde standpunten heeft gegeven. Daarmee heeft verweerder bewust en opzettelijk een valse voorstelling van zaken gegeven, aldus klagers. Verweerder betwist dit. Verweerder voert aan dat hij over zijn rol tegenover de journalisten waarmee hij heeft gesproken geen onduidelijkheid heeft laten bestaan: verweerder heeft in opdracht van Buma/Stemra onderzoek verricht naar vermoedens van onregelmatigheden en daartoe BDO feitenonderzoek laten doen.

4.8 De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op het uitvoerige verweer van verweerder en het ontbreken van voldoende concrete onderbouwing van hun stellingen door klagers kan niet worden vastgesteld dat verweerder misverstanden heeft gecreëerd over de hoedanigheid waarin hij is opgetreden. Uit de inhoud van de artikelen waar verweerder aan heeft meegewerkt blijkt een en ander in elk geval niet. Klachtonderdeel b) is daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.9 Klagers verwijten verweerder dat hij de contractuele afspraken met BDO niet is nagekomen door in interviews mededelingen te doen over de beweerdelijke bevindingen van BDO. Verweerder betwist dit. De betreffende contractuele beperking heeft niet tot gevolg dat Buma/Stemra en/of verweerder geen mededeling mogen doen over de feitelijke bevindingen of juridische duiding van het BDO-rapport, aldus verweerder.

4.10 De voorzitter overweegt dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op de afspraken tussen verweerder en BDO en dat klagers niet kunnen worden ontvangen in dit klachtonderdeel aangezien zij daarbij onvoldoende eigen belang hebben. Klagers zijn mitsdien kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel e).

Ad klachtonderdeel f)

4.11 Klagers verwijten verweerder dat hij ondanks herhaald verzoek het door hem aan Buma/Stemra gegeven advies van 21 augustus 2017 niet aan klagers heeft verstrekt. Verweerder voert aan dat zijn geheimhoudingsverplichting jegens Buma/Stemra in de weg staat aan het verstrekken van dit advies aan klagers.

4.12 De voorzitter overweegt dat de verplichting tot geheimhouding geldt als een fundamenteel beginsel voor de advocatuur. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat zijn advies van 21 augustus 2017 onder zijn geheimhoudingsverplichting valt. In dit licht hebben klagers onvoldoende onderbouwd waarom verweerder dit advies desondanks aan hen zou behoren te verstrekken. Voor zover klagers stellen dat verweerder geen beroep kan doen op zijn geheimhoudingsverplichting aangezien het verschoningsrecht zou zijn prijsgegeven doordat het advies met de media is gedeeld kunnen zij in dat standpunt niet worden gevolgd. Klachtonderdeel f) is kennelijk ongegrond.

4.13 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, de klacht in onderdelen a), b), c), d) en f) kennelijk ongegrond verklaren en klagers in klachtonderdeel e) kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond in klachtonderdelen a), b), c), d) en f);

- klagers, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel e).

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 23 januari 2018.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 23 januari 2018 verzonden.