ECLI:NL:TADRAMS:2018:23 Raad van Discipline Amsterdam 17-1027/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:23
Datum uitspraak: 29-01-2018
Datum publicatie: 05-02-2018
Zaaknummer(s): 17-1027/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Gelet op het gemotiveerde verweer van verweerster heeft klager zijn stelling, dat verweerster zich onvoldoende heeft ingespannen bij de behandeling van zijn strafzaak, niet of onvoldoende onderbouwd. Duidelijk is dat partijen het niet eens waren over de te voeren strategie. Zoals verweerster terecht stelt betekent dit echter niet dat zij zich onvoldoende voor klager heeft ingespannen. Ook overigens blijkt dit niet uit het dossier. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 29 januari 2018

in de zaak 17-1027/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 14 december 2017 met kenmerk 4017-0517/88102, door de raad ontvangen op 15 december 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 In oktober 2014 is klager aangehouden in verband met een verdenking van bedreiging van zijn ex-vriendin. In dat kader heeft verweerster klager vanaf december 2014 bijgestaan als advocaat.

1.2 Op 12 januari 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager en een medewerkster van de reclassering, waarbij ook verweerster aanwezig was.

1.3 Op 19 januari 2015 heeft de reclassering een (concept-)advies over klager uitgebracht, waarbij is geadviseerd klager een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

1.4 Op 2 februari 2015 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan de betrokken medewerkster van de reclassering, waarin zij (kort gezegd) commentaar op het (concept-)advies geeft.

1.5 Op 13 augustus 2015 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen klager, verweerster en een kantoorgenoot.

1.6 Op 14 augustus 2015 heeft verweerster (mede namens haar kantoorgenoot) een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Het spijt ons dat voor jou hetgeen wij gisterenmiddag uitvoerig hebben besproken niet helemaal duidelijk is. Er is inmiddels een brief naar jou onderweg, waarin de belangrijkste punten van dit gesprek nog eens zijn bevestigd. (…) Kern van ons advies blijft dat het niet in jouw belang is de zaak voor de rechter te laten komen. (…) Indien je het – ook na nog een aanvullende toelichting in aanvulling op ons uitgebreid overleg van gisteren – niet eens bent met de gekozen strategie, dan is dat uiteraard je goed recht. In dat geval lijkt het ons verstandig dat jij je tot een andere advocaat wendt omdat er een onoverkomelijk verschil van inzicht blijft bestaan.”

1.7 Op 14 augustus 2015 heeft verweerster (mede namens haar kantoorgenoot) een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Voor de goede orde bevestig ik hierbij nog even kort datgene wat wij op donderdag 13 augustus jl. hier op kantoor bespraken. (…)

In die procedure, waarin aangifte is gedaan van stalking, hebben we bewerkstelligd dat de zaak niet door de rechter wordt behandeld maar eventueel op een zogenaamde OM-zitting. Tijdens een dergelijke zitting wordt enerzijds naar het bewijs gekeken en wordt anderzijds gekeken wat de meest passende afdoening is. Hierbij wordt vooralsnog, zo was de insteek tot nu toe, gedacht aan een sepot, eventueel onder voorwaarden. In dit verband hebben we ook een gesprek gehad met de reclassering. Ik heb je steeds aangegeven dat de strafzaak pas wordt beoordeeld en afgedaan tijdens een dergelijke OM-zitting. Stelt het OM eisen waaraan je niet wilt voldoen of ben je het totaal niet eens met de gang van zaken daar dan kun je altijd nog zorgen dat de zaak bij de rechtbank voorkomt. Ik heb herhaalde malen aangegeven dat me dat niet verstandig lijkt omdat een veroordeling door de rechter ook meteen een strafblad oplevert. Hierbij heb ik mijn inschatting gegeven van het dossier, die er kortgezegd op neerkomt dat er wel iets bewezen zal worden verklaard van de beschuldiging.”

1.8 Verweerster heeft de rechtsbijstand op 19 augustus 2015 op verzoek van klager overgedragen aan een andere advocaat in verband met een verschil van inzicht over de te voeren strategie.

1.9 Bij brief van 7 augustus 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij zich onvoldoende heeft ingespannen bij de behandeling van de strafzaak van klager, door klager te adviseren akkoord te gaan met een sepot tegen voorwaarden en geen nader onderzoek te doen.

3 VERWEER

3.1 Verweerster betwist dat zij zich onvoldoende zou hebben ingespannen bij de behandeling van de strafzaak van klager. Daartoe voert verweerster aan dat, op basis van de bewijsbaarheid van de zaak, een buitengerechtelijke afdoening het meest in het belang van klager leek te zijn. Hij had immers zowel tegenover de politie als tegenover verweerster verklaard dat hij inderdaad veelvuldig contact had gezocht met zijn ex-partner. Een en ander heeft verweerster met klager besproken. Vanuit het Openbaar Ministerie werd aangegeven dat een voorwaardelijk sepot tot de mogelijkheden behoorde, als klager mee zou werken aan de opstelling van een reclasseringsrapportage. Klager heeft zich daartoe bereid verklaard en is het gesprek met de reclassering aangegaan. In overleg met klager heeft verweerster hem naar dit gesprek vergezeld. Na afloop van dit gesprek is de opgestelde concept-rapportage tussen verweerster en klager besproken en heeft verweerster de op- en aanmerkingen van klager schriftelijk aan de reclassering teruggekoppeld. Verweerster heeft aangegeven dat klager voorafgaand aan de buitengerechtelijke afdoening nog de gelegenheid zou krijgen zijn standpunt toe te lichten, en dat als klager het met de voorgestelde buitengerechtelijke afdoening niet eens zou zijn, hij het voorstel zou kunnen afwijzen en de zaak alsnog door de politierechter op een openbare terechtzitting zou kunnen laten afdoen. Klager was het niet eens met de door verweerster gegeven inschatting van de zaak en heeft om die reden een andere advocaat in de arm genomen. Dit betekent echter niet dat verweerster de belangen van klager niet goed heeft gediend, aldus steeds verweerster.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.2 De voorzitter overweegt voorts dat een advocaat een eigen verantwoordelijkheid heeft om de zaak correct te behandelen. Een advocaat kan derhalve door zijn cliënt niet verplicht worden om een bepaalde strategie te voeren als de advocaat meent dat dit niet in het belang van een goede behandeling van de zaak is. In het laatste geval moet de advocaat dit wel tijdig en op zorgvuldige wijze kenbaar maken aan de cliënt. Uit hetgeen partijen hebben aangevoerd, blijkt dat verweerster aan deze eisen heeft voldaan.

4.3 Gelet op het gemotiveerde verweer van verweerster heeft klager zijn stelling, dat verweerster zich onvoldoende heeft ingespannen bij de behandeling van zijn strafzaak, niet of onvoldoende onderbouwd. Duidelijk is dat partijen het niet eens waren over de te voeren strategie. Zoals verweerster terecht stelt betekent dit echter niet dat zij zich onvoldoende voor klager heeft ingespannen. Ook overigens blijkt dit niet uit het dossier.

4.4 Klager heeft ook verwezen naar een IBS-kwestie en een of meer juridische kwesties waarbij zijn zoon was betrokken. Verweerster heeft hem in die zaken niet als advocaat bijgestaan, zodat hetgeen klager in dat kader aanvoert verder onbesproken kan blijven.

4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 29 januari 2018.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 29 januari 2018 verzonden.