ECLI:NL:TADRAMS:2018:167 Raad van Discipline Amsterdam 18-492/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:167
Datum uitspraak: 06-08-2018
Datum publicatie: 13-08-2018
Zaaknummer(s): 18-492/A/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerster mocht afgaan op het feitenmateriaal dat haar clienten haar hebben verschaft. Geen sprake van chantage.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  6 augustus 2018

in de zaak 18-492/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 26 juni 2018 met kenmerk mb/md/18-088/435784, door de raad ontvangen op 26 juni 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager heeft een geschil met zijn zussen over de afwikkeling van de nalatenschappen van hun ouders. Verweerster staat de zussen van klager daarin bij.

1.2 Op 12 december 2016 heeft er een zitting plaatsgevonden bij de kantonrechter inzake een geschil tussen klager en de vereffenaar van de nalatenschappen. Verweerster was namens en met haar cliënten bij die zitting aanwezig. Zij heeft tijdens de zitting verklaard dat de handtekening van de vader van klager op een door de vereffenaar aan de kantonrechter overgelegde ‘verkoopsovereenkomst’ van 9 mei 2011 en op een ‘Verklaring van Schenking inboedel’ van 19 juni 2008 origineel is en dat er een getuige is die kan bevestigen dat de vader van klager deze stukken heeft ondertekend.

1.3 Bij e-mail van 22 januari 2018 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“U heeft aangegeven graag de woning van uw ouders (…) toebedeeld en geleverd te krijgen onder gelijktijdige verkrijging van de hypothecaire geldlening en vrijwaring van cliënten van alle aanspraken uit de nalatenschap van uw ouders. Hieraan voeg ik namens cliënten toe dat u cliënten vrijwaart van allerlei aanspraken die u uit ander hoofde op cliënten meent te hebben. (…)

Ik zal cliënten adviseren mee te werken aan de levering van de woning aan u onder de hiervoor beschreven voorwaarden indien u een recente schriftelijke verklaring van de Rabobank (de geldgever) overlegt waaruit blijkt dat de Rabobank aan deze overdracht meewerkt en u een recente verklaring van de Belastingdienst in België (Federale Overheidsdienst Financiën) overlegt waaruit blijkt dat ook de Belastingdienst meewerkt aan die overdracht c.q. daartegen geen bezwaar heeft. ”

1.4 Op 23 januari 2018 heeft de Rabobank de vereffenaar gedagvaard tegen 31 januari 2018 en de gehele openstaande hypotheek opgeëist. De vereffenaar heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van de Rabobank.

1.5 Bij e-mail van 24 januari 2018 heeft klager gereageerd op de e-mail van verweerster van 22 januari 2018 en haar onder meer meegedeeld dat hij niet akkoord gaat met bepaalde in haar e-mail gestelde voorwaarden. Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerster klager meegedeeld dat zij niet in de gelegenheid is om inhoudelijk te reageren omdat zij op het punt staat om op vakantie te gaan en dat klager van haar hoort wanneer zij weer terug is.

1.6 Bij brief van 18 februari 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) informatie aan de kantonrechter heeft verstrekt waarvan zij wist of had kunnen weten dat die informatie onjuist was;

b) in strijd heeft gehandeld met de gerechtvaardigde belangen van klager;

c) op vakantie is gegaan terwijl zij wist dat op korte termijn een conclusie van antwoord moest worden ingediend;

d) ondanks haar toezegging niet meer heeft gereageerd.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerster als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de uitlatingen van verweerster tijdens de zitting bij de kantonrechter over de echtheid van de handtekening van de vader van klager op een tweetal documenten. Volgens klager had het voor verweerster duidelijk moeten zijn dat de handtekeningen op de documenten vals waren. Klager verwijst hierbij naar een rapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (hierna: NFO) van 8 februari 2018, waarin is geconcludeerd dat de handtekeningen op de betreffende documenten niet zijn aan te merken als echte handtekeningen van de vader van klager. Ook had het voor verweerster duidelijk moeten zijn dat er geen getuige kan zijn en dat de inhoud van de betreffende documenten onjuist is, aldus nog steeds klager.

4.3 Verweerster voert aan dat tijdens de zitting de door de vader van klager ondertekende verklaringen ter sprake zijn gekomen, waarbij ook een legitimatiebewijs van de vader van klager aan de kantonrechter is getoond. Verweerster heeft ter zitting gesproken namens haar cliënten en verklaard dat de handtekeningen door de vader zijn gezet. Voorts heeft verweerster verklaard dat er volgens haar cliënten een getuige is die kan bevestigen dat de handtekeningen door de vader zijn gezet. Verweerster had geen reden nader onderzoek in te stellen naar de juistheid van de stellingen van haar cliënten noch naar de echtheid van de handtekeningen. De onderzoeksresultaten van het NFO waren tijdens de zitting niet bekend. Bovendien heeft het NFO inmiddels opnieuw onderzoek verricht en haar conclusie gewijzigd. De inhoud van de documenten is volgens de cliënten van verweerster juist en zij mocht en mag er vanuit gaan dat de inhoud correct is, aldus nog steeds verweerster.

4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Of verweerster ter zitting nu wel of niet de woorden “volgens mijn cliënten” heeft gebruikt, kan niet worden vastgesteld nu partijen elkaar daarover tegenspreken. Uitgangspunt is echter dat een advocaat ter zitting steeds namens de cliënt spreekt, dat brengt de rol van een advocaat nu eenmaal met zich mee. Zoals hiervoor in 4.1 reeds is overwogen mag een advocaat afgaan op het feitenmateriaal dat een cliënt hem verschaft en is hij slechts in uitzonderingsgevallen gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. Dat van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake is, is niet gebleken. Daarbij komt dat het NFO volgens verweerster opnieuw onderzoek heeft verricht naar de echtheid van de handtekeningen van de vader van klager en in haar onderzoeksrapport haar eerdere conclusie dat de handtekeningen niet zijn aan te merken als echte handtekeningen heeft gewijzigd. Gelet hierop staat dus ook niet vast dat de door verweerster gedane uitlatingen onjuist waren (en al helemaal niet dat verweerster dat wist of had kunnen weten). Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.5 Dit klachtonderdeel ziet op de e-mail van verweerster aan klager van 22 januari 2018 (zie 1.3). Volgens klager heeft verweerster zijn belangen geschaad door hem mee te delen dat zijn zussen alsnog akkoord gaan met toebedeling van de woning van de ouders aan klager – een voorstel dat eerder door hen was afgewezen – onder voorwaarden die als chantage zijn te kwalificeren.

4.6 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster behartigt de belangen van de zussen van klager in het geschil met klager. Het stond haar in dat kader vrij om in het belang van haar cliënten voorwaarden te stellen voor hun medewerking aan het voorstel van klager. Anders dan klager stelt is dat niet als chantage aan te merken. Dat verweerster de belangen van klager onnodig en onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel is niet gebleken. Dat het voorstel van klager eerder, in maart 2017, was afgewezen is daartoe onvoldoende. Klachtonderdeel b) is daarom eveneens kennelijk ongegrond. Voor zover klager er ook over klaagt dat verweerster haar cliënten onjuist heeft geadviseerd, geldt dat hij daar als wederpartij niet over kan klagen.

Ad klachtonderdeel c)

4.7 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij op vakantie is gegaan terwijl er op korte termijn een conclusie van antwoord moest worden ingediend in de procedure tussen de Rabobank en de vereffenaar (zie 1.4). Deze procedure, waarvan de kosten voor rekening van klager komen nu de vereffenaar heeft aangegeven geen verweer te zullen voeren tegen de vordering van de Rabobank en klager als enige de erfenis zuiver heeft aanvaard, had voorkomen kunnen worden als verweerster haar werk had gedaan, aldus klager.

4.8 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft onbetwist gesteld dat haar cliënten geen partij waren in voornoemde procedure. Voor haar was daarin als advocaat dan ook geen rol weggelegd. Reeds gelet hierop is klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond. Voor zover klager er tevens over klaagt dat verweerster de procedure had kunnen voorkomen door (haar cliënten te adviseren) mee te werken aan levering van de woning aan klager, hetgeen zij niet heeft gedaan, geldt in elk geval dat verweerster onbetwist heeft gesteld dat klager niet aan de door haar namens haar cliënten gestelde voorwaarden voor levering van de woning had voldaan, zodat ook dit verwijt ongegrond is.

Ad klachtonderdeel d)

4.9 Klager verwijt verweerster tot slot dat zij ondanks haar toezegging na haar vakantie te reageren niet meer heeft gereageerd. Verweerster voert aan dat klager en haar cliënten van mening verschillen ten aanzien van het door haar cliënten volgens klager te geven akkoord voor overdracht van hun aandeel in de nalatenschappen aan klager. Dit verschil van mening zal beantwoording door verweerster niet veranderen, zeker niet gezien de inhoud van de e-mailberichten die klager na 24 januari 2018 heeft verzonden, aldus verweerster.

4.10 De voorzitter is van oordeel dat, gelet op de door verweerster gegeven toelichting en op het feit dat verweerster niet kan onthullen of de opdracht van haar cliënten inhield dat zij op die e-mailberichten van klager zou reageren, het haar niet tuchtrechtelijk te verwijten valt dat zij niet meer heeft gereageerd. Ook klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.11 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 6 augustus 2018.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 6 augustus 2018 verzonden.