ECLI:NL:TADRAMS:2018:166 Raad van Discipline Amsterdam 18-298/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:166
Datum uitspraak: 03-08-2018
Datum publicatie: 10-08-2018
Zaaknummer(s): 18-298/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht over eigen advocaat. Het kan verweerder in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verweten worden dat hij de ten behoeve van klager ontvangen derdengelden (nog) niet aan klager heeft doorbetaald. Het is verder aan de civiele rechter om hierover te oordelen.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 3 augustus 2018

in de zaak 18-298/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 11 mei 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 12 april 2018 met kenmerk 4017-89852, door de raad ontvangen op 13 april 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 22 juni 2018 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 31 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft klager in het verleden bijgestaan in een aantal civiele en bestuursrechtelijke procedures.

2.2 In 2014 heeft klager bij de deken een tweetal klachten over verweerder ingediend. Eén van die klachten hield in dat verweerder geen rekening en verantwoording heeft afgelegd over de op zijn derdengeldrekening ten behoeve van klager ontvangen gelden van in hoofdsom € 17.004,50.

2.3 Bij beslissing van 20 januari 2015 heeft de raad de hiervoor genoemde klacht van klager gegrond verklaard en verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van vier maanden opgelegd. De raad heeft hiertoe het volgende overwogen:

“4.28 Vaststaat dat verweerder naar aanleiding van het verzoek daartoe van klager geen rekening en verantwoording heeft afgelegd over de door hem ontvangen derdengelden. (…) Dit nalaten is in strijd met de zorg die verweerder als advocaat jegens klager behoort te betrachten en valt verweerder des te zwaarder aan te rekenen, nu op grond van het onder 4.16 vermelde verweer moet worden geconcludeerd dat verweerder de derdengelden zelf heeft behouden en heeft verrekend met declaraties aan klager. Dat zo zijnde, diende verweerder op grond van voormelde regelgeving de ondubbelzinnige instemming van klager voor de verrekening van een declaratie met (de aan klager toekomende) derdengelden te vragen, te verkrijgen en schriftelijk te bevestigen met het oog op een specifieke declaratie en een concreet bedrag. Van deze schriftelijke vastlegging is niet gebleken, hoewel het op de weg van verweerder had gelegen zijn stellingen ook op dit punt te bewijzen.”

Verweerder is in hoger beroep gegaan van de beslissing van de raad van 20 januari 2015. Het Hof van Discipline heeft verweerder niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep vanwege overschrijding van de beroepstermijn.

2.4 Bij brieven van 30 januari 2015 en 13 oktober 2016 heeft de (toenmalige) advocaat van klager verweerder verzocht het bedrag van € 17.004,50 aan klager door te betalen. Verweerder heeft hier tot op heden geen gehoor aan gegeven.

2.5 Verweerder is op 7 april 2017 op eigen verzoek uitgeschreven als advocaat.

2.6 In 2018 heeft klager een kort geding jegens verweerder aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland en onder meer gevorderd verweerder te veroordelen tot betaling aan klager van het bedrag van € 17.004,50, vermeerderd met de wettelijke rente. Bij vonnis van 18 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van klager afgewezen. De voorzieningenrechter heeft hiertoe onder meer het volgende overwogen:

“4.3. Weliswaar erkent [verweerder] dat hij bedragen die hij op zijn derdenrekening ten behoeve van [klager] heeft ontvangen niet aan hem heeft doorbetaald, maar hij beroept zich in dat verband op een mondelinge overeenkomst met [klager] die ertoe strekte dat hij ([verweerder]) deze bedragen zou mogen verrekenen met zijn facturen. In een bodemprocedure zou het bestaan van deze mondelinge overeenkomst mogelijk door bewijslevering moeten worden vastgesteld. Of deze overeenkomst uiteindelijk komt vast te staan, is thans niet te voorspellen. (…)”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in gebreke is gebleven de door hem ten behoeve van klager ontvangen derdengelden, vermeerderd met de wettelijke rente, aan klager door te betalen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1 Verweerder heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht vanwege overschrijding van de in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet genoemde termijn, alsmede vanwege het ne bis in idem-beginsel.

5.2 Ingevolge artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

5.3 Voorts geldt ook in het tuchtrecht het zogenaamde ne bis in idem-beginsel. Dat betekent dat dezelfde klacht niet twee maal ter beslissing kan worden voorgelegd.

5.4 De raad overweegt als volgt. Klager heeft bij de deken eerder klachten over verweerder ingediend. Eén van die klachten hield in dat verweerder geen rekening en verantwoording heeft afgelegd over de op zijn derdengeldrekening ten behoeve van klager ontvangen gelden. Daarover heeft deze raad bij beslissing van 20 januari 2015 geoordeeld. Met de onderhavige klacht maakt klager verweerder het verwijt dat hij de derdengelden na de beslissing van de raad niet aan klager heeft doorbetaald. Hierover heeft de raad nog niet geoordeeld. Het ne bis in idem-beginsel is hier dan ook niet van toepassing. Evenmin is sprake van overschrijding van de klaagtermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 onder a Advocatewet, nu die termijn op z’n vroegst is aangevangen op de datum van de eerdere beslissing van de raad, 20 januari 2015, en de klacht is ingediend op 11 mei 2017. De termijn van drie jaar voor het indienen van een klacht was toen nog niet verstreken. Klager is dan ook ontvankelijk in zijn klacht.

Inhoudelijk

5.5 Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de zaak na de beslissing van de raad van 20 januari 2015 is overgenomen door de verzekeraar, die een advocaat heeft ingeschakeld. Die advocaat heeft gecorrespondeerd met de advocaat van klager. Voorts is ter zitting gebleken dat klager verweerder in kort geding heeft gedagvaard en onder meer betaling van de derdengelden heeft gevorderd. Bij vonnis van 18 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter de vordering afgewezen (zie hiervoor, 2.6). Bij deze stand van zaken kan het verweerder niet tuchtrechtelijk verweten worden dat hij de ten behoeve van klager ontvangen derdengelden (nog) niet aan klager heeft doorbetaald. Het is verder aan de civiele rechter om hierover te oordelen. De klacht is daarom ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. A. de Groot en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2018.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 3 augustus 2018 verzonden.