ECLI:NL:TADRAMS:2018:122 Raad van Discipline Amsterdam 18-022/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:122
Datum uitspraak: 04-06-2018
Datum publicatie: 14-06-2018
Zaaknummer(s): 18-022/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij ongegrond. Van een advocaat behoeft niet verwacht te worden dat hij een college-advocaat behoedt voor overtreding van de Gedragsregels.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 4 juni 2018

in de zaak 18-022/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 10 september 2017 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 11 januari 2018 met kenmerk 4017-0616 (92100), door de raad ontvangen op 12 januari 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is samen met de klacht van klaagster over mrs. A en M (zaaknummers 18-023/A/A en 18-024/A/A) behandeld ter zitting van de raad van 23 april 2018 in aanwezigheid van verweerder (en mr. M). Klaagster is zonder voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 bedoelde brief met 8 bijlagen van de deken aan de raad.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 B. B.V. is een onderneming die zich bezig houdt met de kweek en afzet van wiet voor uitsluitend medicinaal gebruik. B. B.V. wordt gehouden door klaagster. De heer E is (indirect) enig aandeelhouder en bestuurder van klaagster.

2.2 Vanaf 2016 tot begin 2017 heeft mr. A klaagster bijgestaan als advocaat. Mr. M is een kantoorgenoot van mr. A.

2.3 Tussen klaagster, althans de heer E en de heer H, voormalig hoofd Research en Development van klaagster, is in maart 2017 een geschil ontstaan. Volgens de heer H had de heer E hem 10% van de aandelen in klaagster toegezegd in een herplaatsing van bestaande aandelen, maar daar nimmer gevolg aan gegeven.

2.4 De heer H heeft mr. A verzocht hem bij te staan in het hiervoor genoemde geschil. Op 22 maart 2017 heeft mr. A onder meer de heer E bericht:

“Tot mij wendde zich [de heer H] (…) ten aanzien van de vermeende uitkoop –en/of uittreding van [klaagster].

Overeenkomstig het bepaalde in de gedragsregels voor advocaten staat het mij vrij deze opdracht te aanvaarden indien de eerdere behandeling van de casus van de voormalige cliënt een andere kwestie betreft, en onderhavige geen vertrouwelijke informatie heeft die de behandeling van de nieuwe opdracht in de weg zou staan. Zulks is in casu het geval, dus ik acht mij vrij [de heer H] bij te staan.

Evenwel gezien de voormalige goede relatie deel ik u zulks mede met het verzoek tot goedkeuring van het aanvaarden van deze opdracht.”

2.5 Bij e-mail van 23 maart 2017 heeft de heer E mr. A meegedeeld dat de gevraagde toestemming niet wordt verleend. Mr. A heeft de heer E daarop bij e-mail van dezelfde dag meegedeeld dat hij van de opdracht zal afzien.

2.6 Mr. A heeft vervolgens verweerder benaderd met de vraag of hij de heer H zou willen bijstaan. Mr. A heeft een kennismakingsgesprek georganiseerd dat op 30 maart 2017 heeft plaatsgevonden op het kantoor van mr. A. Mrs. A en M, de heer H en verweerder waren bij dat gesprek aanwezig.

2.7 Verweerder heeft de zaak van de heer H aangenomen. Tussen (het kantoor van) verweerder en (het kantoor van) mrs. A en M is een engagement letter opgesteld.

2.8 Tussen verweerder, de heer H en mr. M heeft er (onder meer) e-mailcorrespondentie plaatsgevonden over de zaak van de heer H. Mr. M heeft ook een conceptbrief van verweerder aan de advocaat van klaagster aangepast.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, kort en zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in strijd heeft gehandeld met regel 1 van de Gedragsregels 1992, met name door slechts als spreekbuis te fungeren voor mr. A. en mr. M. en hen zodoende in staat te stellen tegen klaagster op te treden terwijl hen dat niet vrij stond.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert aan dat hij in de zaak van de heer H optreedt als onafhankelijk advocaat van de heer H en niet slechts als spreekbuis fungeert. Mr. A heeft de zaak van de heer H naar verweerder doorverwezen. De informatie waar verweerder zich in de zaak van de heer H van bedient, is uitsluitend afkomstig van de heer H. De correspondentie die in de zaak van de heer H is gevoerd, komt van de hand van verweerder. Verweerder heeft over specifieke ondernemingsrechtelijke aspecten van de zaak overleg gevoerd met (uitsluitend) mr. M, die verweerder had meegedeeld dat hij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij de belangenbehartiging die vanuit zijn kantoor in het verleden heeft plaatsgevonden aan klaagster. Het is verweerder ook niet duidelijk op welke wijze hij in de zaak van de heer H gebruik zou hebben gemaakt van de gestelde betrokkenheid van mr. A, met wie verweerder in de zaak van de heer H geen overleg voert of heeft gevoerd, of van mr. M, aldus verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 Op grond van regel 1 van de Gedragsregels 1992 dient een advocaat zich zo te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad.

5.2 Klaagster heeft aan haar klacht ten grondslag gelegd dat verweerder ervan op de hoogte was dat mrs. A en M in strijd handelden met regel 7 van de Gedragsregels 1992 door tegen klaagster op te treden. Verweerder is door mr. A naar voren geschoven als penvoerder en fungeert enkel als spreekbuis. Verweerder heeft willens en wetens meegewerkt aan overtreding van de Gedragsregels door mrs. A en M en heeft daarvan gebruik gemaakt, aldus klaagster.

5.3 De raad overweegt als volgt. In de klachtzaak van klaagster over mrs. A en M heeft klaagster mrs. A en M onder meer het verwijt gemaakt dat zij in strijd hebben gehandeld met regel 7 van de Gedragsregels 1992 door tegen klaagster, een voormalig cliënt van mr. A, op te treden. In de beslissing in die klachtzaak, die eveneens vandaag wordt uitgesproken, heeft de raad overwogen dat mrs. A en M tegenover klaagster onvoldoende duidelijkheid hebben verschaft over hun rol in de zaak van de heer H. Daardoor heeft er geen discussie met klaagster kunnen plaatsvinden over de vraag of er was voldaan aan het bepaalde in regel 7 lid 5 van de Gedragsregels 1992. Dat komt voor rekening en risico van mrs. A en M. De raad heeft dan ook niet kunnen vaststellen dat er is voldaan aan het bepaalde in regel 7 lid 5 van de Gedragsregels 1992 en de klacht van klaagster op dit punt gegrond verklaard en mrs. A en M een waarschuwing opgelegd.

5.4 Daargelaten de vraag of verweerder wist dat mrs. A en M (mogelijk) in strijd handelden met regel 7 van de Gedragsregels 1992, hetgeen de raad niet kan vaststellen, behoeft van een advocaat niet verwacht te worden dat hij een collega-advocaat behoedt voor overtreding van de Gedragsregels. Dat behoort tot de verantwoordelijkheid van die collega-advocaat zelf. Verweerder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door, na verwijzing door mr. A, voor de heer H op te treden en in de zaak van de heer H overleg te voeren met mr. M.

5.5 Dat verweerder in de zaak van de heer H slechts als spreekbuis van mrs. A en M heeft gefungeerd is de raad niet gebleken. De conclusie is dan ook dat de klacht ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr.  C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. L.H. Rammeloo en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2018.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 4 juni 2018 verzonden.