ECLI:NL:TADRAMS:2018:121 Raad van Discipline Amsterdam 18-024/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:121
Datum uitspraak: 04-06-2018
Datum publicatie: 14-06-2018
Zaaknummer(s): 18-024/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaten wederpartij deels gegrond. Verweerders hebben tegenover klaagster onvoldoende duidelijkheid verschaft over hun rol in de zaak van de heer H. Hierdoor heeft er geen discussie met klaagster kunnen plaatsvinden over de vraag of er was voldaan aan het bepaalde in regel 7 lid 5 van de Gedragsregels 1992. Dat komt voor rekening en risico van verweerders. Waarschuwing en kostenveroordeling.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 4 juni 2018

in de zaken 18-023/A/A en 18-024/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

1.

2. 

advocaten te Amsterdam     

verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 10 september 2017 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerders.

1.2 Bij brief aan de raad van 11 januari 2018 met kenmerk 4017-0614 (89817) en 4017-0614A (92643), door de raad ontvangen op 12 januari 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is samen met de klacht van klaagster over mr. V (zaaknummer 18-022/A/A) behandeld ter zitting van de raad van 23 april 2018 in aanwezigheid van verweerder 2 (en mr. V). Klaagster is zonder voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 bedoelde brief met 10 bijlagen van de deken aan de raad.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 B. B.V. is een onderneming die zich bezig houdt met de kweek en afzet van wiet voor uitsluitend medicinaal gebruik. B. B.V. wordt gehouden door klaagster. De heer E is (indirect) enig aandeelhouder en bestuurder van klaagster.

2.2 Vanaf 2016 tot begin 2017 heeft verweerder 1 klaagster bijgestaan als advocaat. Verweerder 2 is een kantoorgenoot van verweerder 1.

2.3 Tussen klaagster, althans de heer E en de heer H, voormalig hoofd Research en Development van klaagster, is in maart 2017 een geschil ontstaan. Volgens de heer H had de heer E hem 10% van de aandelen in klaagster toegezegd in een herplaatsing van bestaande aandelen, maar daar nimmer gevolg aan gegeven.

2.4 De heer H heeft verweerder 1 verzocht hem bij te staan in het hiervoor genoemde geschil. Op 22 maart 2017 heeft verweerder 1 onder meer de heer E bericht:

“Tot mij wendde zich [de heer H] (…) ten aanzien van de vermeende uitkoop –en/of uittreding van [klaagster].

Overeenkomstig het bepaalde in de gedragsregels voor advocaten staat het mij vrij deze opdracht te aanvaarden indien de eerdere behandeling van de casus van de voormalige cliënt een andere kwestie betreft, en onderhavige geen vertrouwelijke informatie heeft die de behandeling van de nieuwe opdracht in de weg zou staan. Zulks is in casu het geval, dus ik acht mij vrij [de heer H] bij te staan.

Evenwel gezien de voormalige goede relatie deel ik u zulks mede met het verzoek tot goedkeuring van het aanvaarden van deze opdracht.”

2.5 Bij e-mail van 23 maart 2017 heeft de heer E verweerder 1 meegedeeld dat de gevraagde toestemming niet wordt verleend. Verweerder 1 heeft de heer E daarop bij e-mail van dezelfde dag meegedeeld dat hij van de opdracht zal afzien.

2.6 Verweerder 1 heeft vervolgens mr. V, werkzaam bij een ander kantoor, benaderd met de vraag of hij de heer H zou willen bijstaan. Verweerder 1 heeft een kennismakingsgesprek georganiseerd dat op 30 maart 2017 heeft plaatsgevonden op het kantoor van verweerder 1. Verweerder 1, verweerder 2, de heer H en mr. V waren bij dat gesprek aanwezig.

2.7 Mr. V heeft de zaak van de heer H aangenomen. Tussen (het kantoor van) mr. V en (het kantoor van) verweerders  is een engagement letter opgesteld.

2.8 Tussen mr. V, de heer H en verweerder 2 heeft er (onder meer) e-mailcorrespondentie plaatsgevonden over de zaak van de heer H. Verweerder 2 heeft ook een conceptbrief van mr. V aan de advocaat van klaagster aangepast.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) in strijd hebben gehandeld met regel 7 van de Gedragsregels 1992;

b) in strijd hebben gehandeld met regel 1 van de Gedragsregels 1992.

3.2 Klaagster heeft aan klachtonderdeel a) ten grondslag gelegd dat verweerders zich, ondanks dat de heer E zich daartegen uitdrukkelijk heeft verzet, hebben beziggehouden met de zaak van de heer H tegen klaagster. Uit de door klaagster overgelegde e-mailcorrespondentie volgt dat verweerders de zaak behandelen en dat mr. V slechts fungeert als spreekbuis. Uit de e-mailcorrespondentie blijkt in ieder geval dat er een bespreking heeft plaatsgevonden op het kantoor van verweerders en dat er door verweerder 2 commentaar is gegeven op een conceptbrief van mr. V aan klaagster. Aan klachtonderdeel b) heeft klaagster ten grondslag gelegd dat verweerders op onbehoorlijke wijze hebben getracht zaken te doen, ten koste van de belangen van klaagster, en zich daarbij enkel door eigen belangen hebben laten leiden, aldus klaagster.

4 VERWEER

4.1 Verweerders voeren aan dat verweerder 1 niet betrokken is bij de zaak van de heer H. De heer H wordt bijgestaan door mr. V als onafhankelijk optredend advocaat. Indien mr. V wil overleggen over ondernemingsrechtelijke aspecten staat het hem vrij om dat met verweerder 2 te doen. Verweerder 2 is niet bekend met klaagster of haar aandeelhouders, anders dan via de heer H, en heeft geen kennis van de zaken die verweerder 1 heeft behartigd voor klaagster in zakelijke contractuele aangelegenheden met buitenlandse partijen. De heer H heeft overigens een geschil met de heer E en niet met klaagster. De heer E is nimmer cliënt van verweerder 1 geweest. Verweerders beschikken voorts niet over vertrouwelijke informatie van welke aard dan ook afkomstig van klaagster, dan wel zaaksgebonden informatie over klaagster, aldus verweerders.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 De raad stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een (voormalig) cliënt van hem of van een kantoorgenoot van hem. Dit volgt uit regel 7 lid 4 van de Gedragsregels 1992. De advocaat dient zich niet in een situatie te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn (voormalige) cliënt geraakt, terwijl deze erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan worden gebruikt. Deze uitgangspunten leiden slechts uitzondering indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in regel 7 lid 5 van de Gedragsregels 1992 òf indien beide partijen overeenkomstig regel 7 lid 6 van de Gedragsregels 1992 op grond van de hun verstrekte behoorlijke informatie vooraf hebben ingestemd met het optreden namens één van beide partijen tegen de andere partij.

5.2 De raad overweegt als volgt. Uit het klachtdossier en het verhandelde ter zitting volgt dat de heer H  verweerder 1 in maart 2017 heeft benaderd met de vraag of verweerder 1 hem wilde bijstaan in een geschil met klaagster (een voormalige cliënte van verweerder 1). Dat het om een geschil met de heer E ging en niet met klaagster, zoals verweerders stellen, volgt niet uit de (concept)brief van mr. V aan de advocaat van klaagster waarin uitdrukkelijk sprake is van klaagster als wederpartij van de heer H. Verweerder 1 heeft de heer E bij e-mail van 22 maart 2017 om toestemming gevraagd voor het aanvaarden van de opdracht. Nadat de heer E de gevraagde toestemming had geweigerd, heeft verweerder 1 de heer E bij e-mail van 23 maart 2017 bevestigd dat hij van de opdracht van de heer H zal afzien. Verweerder 1 heeft vervolgens mr. V bereid gevonden om de heer H bij te staan. Verweerder 1 heeft een kennismakingsgesprek georganiseerd op zijn kantoor, waarbij niet alleen hij, de heer H en mr. V aanwezig waren, maar ook verweerder 2. Er is vervolgens een engagement letter opgesteld tussen het kantoor van verweerders en het kantoor van mr. V, op grond waarvan verweerder 2 mr. V heeft geadviseerd over ondernemingsrechtelijke aspecten van de zaak van de heer H.

5.3 De raad is van oordeel dat klaagster er, gelet op de e-mail van verweerder 1 van 23 maart 2017, gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat verweerder 1 zich niet met de zaak van de heer H zou bezighouden. Verweerder 1 heeft dat echter wel gedaan door een kennismakingsgesprek te organiseren bij hem op kantoor en door zijn kantoorgenoot, verweerder 2, bij de zaak te betrekken. Dat verweerder 1 kort na aanvang van het kennismakingsgesprek is vertrokken, zoals verweerder 2 ter zitting heeft aangevoerd, maakt het voorgaande niet anders. Door klaagster aan de ene kant mee te delen dat hij van de opdracht van de heer H zal afzien en aan de andere kant een kennismakingsgesprek te organiseren bij hem op kantoor en verweerder 2 erbij te betrekken, heeft verweerder 1 tegenover klaagster onvoldoende duidelijkheid verschaft over zijn rol in de zaak van de heer H. Dat valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. Verweerder sub 2 stelt dat hij - voorafgaand aan de onderhavige klachtprocedure - niet op de hoogte was van de e-mail van verweerder 1 aan de heer E van 23 maart 2017, waarin verweerder 1 meedeelt dat hij van de opdracht zal afzien. Wat hier ook verder van zij, het valt verweerder 2 tuchtrechtelijk te verwijten dat hij zich er niet kenbaar van heeft vergewist of het hem vrij stond om tegen klaagster, een voormalig cliënte van zijn kantoorgenoot, op te treden. Het valt verweerder 2 voorts tuchtrechtelijk te verwijten dat hij zich naar buiten toe (en dus ook naar klaagster) niet naast mr. V heeft gepresenteerd als advocaat van de heer H en dus niet met open vizier heeft gehandeld. Verweerder 2 heeft mr. V achter de schermen van advies in de zaak van de heer H voorzien, zonder dat klaagster daarvan op de hoogte was. Doordat verweerders geen duidelijkheid hebben verschaft over hun rol in de zaak van de heer H, heeft er geen discussie met klaagster kunnen plaatsvinden over de vraag of er was voldaan aan het bepaalde in regel 7 lid 5 van de Gedragsregels 1992. Dat komt voor rekening en risico van verweerders. De raad kan dan ook niet vaststellen dat er is voldaan aan het bepaalde in regel 7 lid 5 van de Gedragsregels 1992. Klachtonderdeel a) is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4 Op grond van regel 1 van de Gedragsregels 1992 dient een advocaat zich zo te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad.

5.5 De raad is van oordeel dat klaagster dit klachtonderdeel, afgezien van hetgeen zij heeft aangevoerd ten aanzien van klachtonderdeel a) waarover hiervoor in 5.3 reeds is geoordeeld, onvoldoende heeft onderbouwd. Klachtonderdeel b) is daarom ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel a) gegrond. De raad acht in de gegeven omstandigheden de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moeten verweerders op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet ieder afzonderlijk het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 aan haar vergoeden.

7.2  Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerders daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet ieder afzonderlijk veroordelen in de volgende proceskosten:

 a) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3 Verweerders moeten het bedrag van € 1000 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

- legt aan verweerders de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerders ieder afzonderlijk tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagster;

- veroordeelt verweerders ieder afzonderlijk tot betaling van de proceskosten van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. L.H. Rammeloo en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2018.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 4 juni 2018 verzonden.