ECLI:NL:TAHVD:2017:43 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160256

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:43
Datum uitspraak: 10-03-2017
Datum publicatie: 23-03-2017
Zaaknummer(s): 160256
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Het hof bekrachtigt de uitspraak van de raad. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in die beslissing, waarmee het hof zich verenigt.   

Beslissing

van 10 maart 2017

in de zaak 160256

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager sub 1

en

klaagster sub 2

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 5 september 2016, gewezen onder nummer 16-207, aan partijen toegezonden op 6 september 2016, waarbij klaagster sub 2 niet-ontvankelijk is verklaard in de klacht en de klacht van klager sub 1 in alle onderdelen ongegrond is verklaard.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 3 oktober 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    het aanvullend hoger beroepschrift ontvangen ter griffie van het hof op 5 oktober 2016;

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de brief van de gemachtigde van klagers met bijlagen aan het hof van 28 december 2016.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 januari 2017, waar klager sub 1 en zijn gemachtigde B, juridisch adviseur ate H, en verweerder zijn verschenen. De gemachtigde van klagers en verweerder hebben gepleit aan de hand van een aan het hof overhandigde pleitnota.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

1.    na het verlenen van rechtsbijstand op basis van een toevoeging een nota bij klager in te dienen tot betaling van honorarium;

2.    niet te reageren op brieven van de advocaat/gemachtigde van klager van 24 april 2015 en 15 mei 2015;

3.    de klachtprocedure te frustreren door een klacht tegen de advocaat/gemachtigde van klager in te dienen en in de onderhavige klachtprocedure om uitstel van het indienen van zijn antwoord te vragen;

4.    te verzuimen om namens klager bij de gemeente een bedrag van € 50.000,-- te vorderen ter zake de dwangsom.

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft klaagster sub 2 niet-ontvankelijk geacht in de klacht omdat niet is gebleken dat zij door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in haar belang is of kan worden getroffen omdat zij geen partij was bij de gevoerde procedures.

5.2    Het hof is van oordeel dat de raad op juiste gronden klaagster sub 2 niet-ontvankelijk heeft verklaard in de klacht. Al hetgeen daartegen is aangevoerd door klagers leidt niet tot een ander oordeel, zodat de beslissing van de raad op dit punt zal worden bekrachtigd.

5.3    Voor wat betreft de klacht ingediend door klager sub 1 heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.   

5.4    De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen, waarbij het hof nog opmerkt dat de stelling van klager dat de raad een civielrechtelijk oordeel heeft gegeven kennelijk berust op een verkeerde lezing van de beslissing van de raad. De raad heeft overwogen dat een advocaat niet geacht kan worden een (proces)handeling te verrichten indien deze naar zijn oordeel geen of te geringe kans van slagen heeft. Daarmee heeft de raad geen eigen oordeel gegeven over de kans van slagen. De raad refereert slechts aan het door verweerder gevoerde verweer. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 5 september 2016 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 16-207.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. L. Ritzema, G.W.S. de Groot, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2017.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 10 maart 2017.