ECLI:NL:TAHVD:2017:40 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160257

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:40
Datum uitspraak: 13-03-2017
Datum publicatie: 16-03-2017
Zaaknummer(s): 160257
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de eigen advocaat, inhoudende dat zij de belangen van klaagster in de echtscheidingsprocedure onvoldoende zorgvuldig heeft behandeld, is ook in hoger beroep ongegrond. Klaagster heeft ermee ingestemd dat voor de waardering van de bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap aansluiting zou worden gezocht bij de in 2011 verrichte taxatie en dat niet nogmaals taxaties zouden behoeven te worden uitgevoerd. De klacht dat verweerster niet heeft gecontroleerd of de actuele waarde van de woning nog correspondeerde met de waarde vermeld in het taxatierapport, is daarom ongegrond. Verweerster heeft de kwestie van de vrijwaring met klaagster besproken, zodat verweerster niet verweten kan worden dat zij heeft nagelaten haar twijfels over de haalbaarheid van de door de bank te verlenen vrijwaring aan klaagster kenbaar te maken. Bekrachtiging.

Beslissing

van 13 maart 2017

in de zaak 160257

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 5 september 2016, gewezen onder nummer 16-275/DB/OB, aan partijen toegezonden op 6 september 2016, waarbij de klacht van klaagster tegen verweerster ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2016:140.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 5 oktober 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerster.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 16 januari 2017, waar klaagster met haar gemachtigde, de heer mr. M, en verweerster zijn verschenen. De gemachtigde van klaagster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij de belangen van klaagster in de echtscheidingsprocedure onvoldoende zorgvuldig heeft behartigd als gevolg waarvan klaagster schade heeft geleden.

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    In haar beroepschrift en ter zitting bij het hof heeft klaagster een aantal aspecten van haar klacht tegen verweerster nader toegelicht, met name  (a) dat verweerster niet heeft gecontroleerd of de actuele waarde van de in het kader van de echtscheiding aan klaagster toebedeelde woning nog correspondeerde met de waarde vermeld in het taxatierapport waarnaar werd verwezen in het echtscheidingsconvenant en (b) dat verweerster heeft nagelaten haar twijfels over de haalbaarheid van de door de bank te verlenen vrijwaring aan klaagster kenbaar te maken. Aangezien deze aspecten reeds aan de orde zijn gekomen bij het onderzoek door de deken (in de brieven van verweerster van 18 augustus 2015 en van klaagster van 14 september 2015) verwerpt het hof de stelling van verweerster dat klaagster niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard omdat sprake zou zijn van nieuwe klachten.

5.2    Het hof oordeelt dat beide in overweging 5.1 vermelde aspecten van de klacht van klaagster ongegrond zijn. Uit de beschikking van de rechtbank van 21 oktober 2014 volgt dat klaagster ermee heeft ingestemd dat voor de waardering van de bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap aansluiting zou worden gezocht bij de in 2011 verrichte taxaties en dat niet nogmaals taxaties zouden hoeven te worden uitgevoerd. Daarmee staat vast dat klaagster zelf heeft gewild dat de taxatie ter zake van de voormalig echtelijke woning gehandhaafd bleef. Voorts is komen vast te staan dat de kwestie van de vrijwaring door verweerster met klaagster is besproken, waarbij klaagster door verweerster erop is gewezen dat zij uiteindelijk (waarschijnlijk) niet in de woning kon blijven wonen, wanneer zij bij gebrek aan voldoende inkomsten geen hypotheek zou verkrijgen.

5.3    Het onderzoek in hoger beroep heeft voor het overige niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.4    De grieven van klaagster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:   

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 5 september 2016, onder nummer 16-275/DB/OB.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd en J. Italianer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2017.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 13 maart 2017.