ECLI:NL:TAHVD:2017:34 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160312

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:34
Datum uitspraak: 06-03-2017
Datum publicatie: 07-03-2017
Zaaknummer(s): 160312
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beklag ex artikel 13 Aw. Klager verzoekt om aanwijzing van een advocaat om de procedure in hoger beroep, die is geëindigd met een schikking, te hervatten. Het beklag is ongegrond. Het verzoek van klager heeft betrekking op dezelfde kwestie als het verzoek dat is uitgemond in de beslissing van het hof van 19 juni 2015 (ne-bis-in-idem-beginsel). Bovendien dient de zaak als kansloos te worden aangemerkt.

Beslissing

van 6 maart 2017

in de zaak 160312

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [plaats], verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per brief van 30 november 2016 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd 9 december 2016 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken zijn verzoek heeft afgewezen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 9 december 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-     de brief van de deken van 17 januari 2017.

2.3    De zaak is door het hof in raadkamer behandeld op 30 januari 2017.

3    FEITEN

3.1    Het volgende is komen vast te staan:

3.2    Klager was verwikkeld in een civiele procedure in hoger beroep tegen de heer W over de verkoop van het woonhuis van klager. Klager werd in deze procedure bijgestaan door mr. S, advocaat te [plaats]. Blijkens het proces-verbaal van het gerechtshof van 3 november 2014 zijn klager en de heer W een schikking overeengekomen en is de zaak ter zitting conform de gemaakte afspraken doorgehaald (geroyeerd). 

3.3    Bij e-mail van 3 januari 2015 en brief van 12 januari 2015 heeft klager zich gewend tot de deken met het verzoek tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Klagers verzoek had betrekking op voormelde procedure in hoger beroep bij het gerechtshof. Bij beslissing van 20 februari 2015 heeft de (waarnemend) deken het verzoek afgewezen op de grond dat klager geen belang (meer) had bij toewijzing van een aanwijzing van een advocaat omdat de hogerberoepprocedure reeds was geëindigd door een schikking. Het hof heeft in zijn beslissing van 19 juni 2015, gewezen onder nummer 7465, het beklag van klager ongegrond verklaard. Het hof heeft samengevat overwogen dat klager geen belang had bij toewijzing van een advocaat omdat de procedure door de schikking was geëindigd en dat, voor zover klager in zijn beklagschrift verzocht heeft om aanwijzing van een advocaat die een procedure tot vernietiging van de op 3 november 2014 getroffen schikking zou moeten instellen, een dergelijk verzoek niet voor het eerst bij het hof kon worden gedaan omdat dit zag op een andere procedure dan waarop de beslissing van de deken betrekking had.

3.4    Klager heeft het gerechtshof bij brief van 3 november 2016 verzocht de procedure te hervatten (heropenen). Blijkens zijn beklagschrift stelt klager zich op het standpunt dat de op 3 november 2014 getroffen schikking onder dwang tot stand is gekomen. In reactie op het verzoek heeft de griffier van het gerechtshof klager bij brief van 8 november 2016 bericht dat een dergelijk verzoek alleen door een advocaat kan worden ingediend en dat het hof vervolgens na ontvangst van de reactie van de tegenpartij op dit verzoek zal beslissen of hervatting wordt toegestaan. 

3.5    Per e-mail van 27 november 2016 heeft mr. S klager bericht dat hij niet inging op diens verzoek om hem als advocaat opnieuw bij te staan.

3.6    Op 28 november 2016 heeft klager de deken om een aanwijzing van een advocaat gevraagd om de procedure in hoger beroep bij het gerechtshof te hervatten.

3.7    De deken heeft het verzoek bij beslissing van 30 november 2016 afgewezen op de gronden dat klager dit verzoek al vaker heeft gedaan en de deken dit verzoek toen heeft afgewezen, hetgeen door het hof is gesanctioneerd in zijn beslissing van 19 juni 2015 (7465), en klager geen belang heeft bij zijn verzoek omdat de procedure is geëindigd op basis van een tussen partijen getroffen minnelijke regeling.

4    BEOORDELING

4.1    Artikel 13 lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een verzoek tot aanwijzing van een advocaat alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen.

4.2    Het hof is van oordeel dat dergelijke gronden hier aanwezig zijn. Het verzoek van klager heeft betrekking op dezelfde kwestie als het verzoek dat is uitgemond in de beslissing van het hof van 19 juni 2015. Het hof ziet geen reden om het beklag tegen dit herhaald verzoek van klager anders te beoordelen dan het beklag in de zaak met nummer 7465, zoal een dergelijk herhaald verzoek niet al moet afstuiten op het ne-bis-in-idem-beginsel.

De procedure waarvan klager hervatting wenst, is geëindigd door een tussen klager en zijn tegenpartij – in aanwezigheid van zijn (toenmalig) advocaat mr. S, de wederpartij en diens advocaat en de raadsheren van het gerechtshof – getroffen minnelijke regeling. Onder deze omstandigheid is weliswaar denkbaar dat verzoeker zich (achteraf) onder druk gezet heeft gevoeld, maar niet aannemelijk dat sprake is geweest van een zodanige dwang die de vernietiging rechtvaardigt. Klager heeft ook niet kort na het bereiken van de minnelijke regeling een beroep gedaan op vernietiging daarvan wegens een wilsgebrek of een andere grond. Hij heeft daarmee het vertrouwen gewekt niet terug te willen komen op de getroffen regeling. Ook overigens heeft klager zijn stelling dat de minnelijke regeling vernietigbaar is wegens een wilsgebrek niet onderbouwd, zodat de zaak als kansloos dient te worden aangemerkt.

Het hof merkt hierbij nog op dat formeel juist is dat een zaak na doorhaling door partijen in bijzondere omstandigheden weer kan worden opgebracht, zoals de griffier van het gerechtshof aan klager heeft medegedeeld, maar dan alleen nadat de wederpartij tegen een verzoek tot hervatting bezwaar heeft kunnen maken en de rechter daarop heeft geoordeeld. Het hof acht aannemelijk dat een dergelijk bezwaar in dit geval zou zijn gehonoreerd.

4.3    Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat de deken op goede gronden tot zijn afwijzende beslissing is gekomen. Het beklag van klager zal daarom ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten van 30 november 2016 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. L. Ritzema, P.T. Gründemann, M.M.H.P. Houben en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2017.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 6 maart 2017.