ECLI:NL:TAHVD:2017:33 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160295

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:33
Datum uitspraak: 06-03-2017
Datum publicatie: 07-03-2017
Zaaknummer(s): 160295
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beklag ex artikel 13 Advocatenwet. Klager verzoekt om aanwijzing van een advocaat voor zijn strafzaak in hoger beroep. Anders dan de deken tot uitgangspunt neemt is aanwijzing van een advocaat in een strafzaak niet uitgesloten. Indien rechtsbijstand door een advocaat niet is voorgeschreven, maar rechtsbijstand wel is toegelaten en alleen door een advocaat kan worden verleend, moet de deken een verzoek om aanwijzing van een advocaat in beginsel honoreren. Het hof ziet aanleiding de verdere beoordeling van het beklag aan te houden teneinde te bezien of - in overleg met klager en de Raad voor Rechtsbijstand - een advocaat kan worden aangewezen/toegevoegd.

Beslissing

van 6 maart 2017

in de zaak 160295

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [plaats], verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Bij beslissing van 11 oktober 2016 heeft de deken dit verzoek afgewezen. Klager heeft zich in zijn e- mailberichten van 11 augustus 2016 en 24 november 2016 beklaagd over het feit dat de deken zijn verzoek heeft afgewezen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 24 november 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de brief van de griffier van het hof aan klager van 21 november 2016;

-    de brief van de deken van 21 december 2016;

-    de brief van klager van 29 december 2016; 

-    de brief van de deken van 16 januari 2017.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 30 januari 2017, waar klager is verschenen. De deken was met bericht van kennisgeving afwezig.

3    FEITEN

3.1    Het volgende is vooralsnog komen vast te staan, voornamelijk naar eigen zeggen door klager ter zitting van het hof:

Bij het gerechtshof dient een strafzaak tegen klager (binnenkort vindt een regiezitting plaats). De tenlastelegging bestaat uit drie onderdelen: mishandeling van een ex-vriendin en stalking van medewerkers van [naam winkel] en stalking van een advocatenkantoor. Klager is niet gedetineerd. Hij heeft één dag in voorarrest gezeten (in de [winkel]-zaak).

Klager is in eerste aanleg, na een zitting van negen uur, veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en tot betaling van schadevergoeding aan de [winkel]-medewerkster. In eerste aanleg zijn elf getuigen gehoord. Klager wil in hoger beroep 20 getuigen doen horen. De zaak loopt sinds 2012. Er is aldus klager sprake van een zeer omvangrijk dossier.

Tegen de advocaat die klager in eerste aanleg bijstond heeft klager een tuchtklacht ingediend. Klager heeft geen andere advocaat (raadsman) bereid gevonden hem bij te staan. Hij stelt dat hij al talrijke pogingen heeft ondernomen maar dat deze stranden op de complexiteit en de financiering.

Klager is aangewezen op een toegevoegde advocaat; hij is niet in staat een raadsman zelf te betalen. Volgens klager zou de Raad voor Rechtsbijstand niet bereid zijn een toevoeging af te geven voor werkzaamheden die meer zullen omvatten dan 24 uur omdat het volgens de Raad voor Rechtsbijstand om een eenvoudige zaak zou gaan. Klager verwacht echter, na consultatie van advocaten om hem in die procedure bij te staan, dat een raadsman een veelvoud aan uren nodig zal hebben bij de procedure in hoger beroep. 

Klager heeft de deken niet in kennis willen stellen van de dagvaarding omdat hij een tuchtklacht tegen de deken heeft ingediend.

Uit de brief van de deken van 21 december 2016 blijkt dat de behandelend voorzitter van de meervoudige kamer van het gerechtshof op enig moment contact heeft gezocht met de deken om te onderzoeken of een advocaat kon worden gevonden die bijstand kan verlenen. Klager heeft de voorzitter daarop verzocht geen contact meer op te nemen met de deken.

4    BEOORDELING

4.1.    De deken heeft het verzoek tot aanwijzing van een advocaat-raadsman afgewezen op de grond dat in de strafzaak van klager in hoger beroep vertegenwoordiging dan wel bijstand door een advocaat niet is voorgeschreven. “Verzoeker kan zelf de verdediging voeren”, aldus de deken

4.2.    Het hof stelt vooraf vast dat, anders dan de deken tot uitgangspunt neemt, aanwijzing van een advocaat/raadsman in een strafzaak, hoewel de verdachte ook zelf zijn verdediging kan voeren, niet is uitgesloten. Indien rechtsbijstand door een advocaat niet is voorgeschreven, maar rechtsbijstand wel is toegelaten en alleen door een advocaat kan worden verleend (zoals in een strafzaak tegen een verdachte, anders dan bijvoorbeeld het artikel 12 Sv-geding, zie artikel 12f Sv), moet de deken een verzoek om aanwijzing van een advocaat in beginsel honoreren. Zie HvD 24 augustus 1987, 977, te vinden in Advocatentuchtrecht, mr. S. Boekman, bewerkt door prof. mr. F.A.W. Bannier, vijfde druk, 2012, pagina 178, en HvD 3 juli 1996, 2231, Advocatenblad 1997, p. 563, met noot van F.N. Meijer, waar het nog ging om aanwijzing van een advocaat die betalend zijn rechtshulp verleent.

4.3.    Klager heeft aangegeven geen gebruik te kunnen maken van een advocaat die betalend voor hem optreedt, zodat hij is aangewezen op een toegevoegde advocaat. Voor de aanwijzing van een toegevoegde advocaat in een strafzaak was de deken indertijd niet bevoegd. Inmiddels is de wet gewijzigd. Per 1 januari 2015 is aan lid 1 van artikel 13 de volgende passage toegevoegd:

Ook indien de rechtzoekende naar het voorlopig oordeel van de deken in aanmerking komt voor verlening van rechtsbijstand ingevolge het bepaalde bij of krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wijst de deken een advocaat aan.

Het hof gaat er vooralsnog vanuit dat klager in aanmerking komt voor een toevoeging.

4.4.    In de memorie van toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 382, nr. 3, pagina 22, ad Onderdeel N) staat:

De wijziging van het eerste lid van artikel 13 van de Advocatenwet strekt tot codificatie van jurisprudentie van het hof van discipline, het tuchtrechtelijk beroepscollege voor de advocatuur. Op grond van artikel 13 kan een rechtzoekende, die niet of niet tijdig een advocaat bereid vindt om hem bij te staan in gevallen waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven, de lokale deken verzoeken een advocaat aan te wijzen. De deken kan zo’n verzoek alleen wegens gegronde redenen afwijzen. De aangewezen advocaat is vervolgens verplicht zijn diensten aan de rechtzoekende te verlenen. Uit vaste jurisprudentie van het hof van discipline van vóór 2007 volgde dat de deken de bevoegdheid op grond van artikel 13 niet toekwam, indien de rechtzoekende aanspraak kon maken op een toevoeging van een advocaat door de raad voor rechtsbijstand. In dat geval diende de rechtzoekende zich te wenden tot de raad voor rechtsbijstand in zijn ressort. In zijn uitspraak van 30 november 2005 (nr. 200503655/1) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangegeven dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 13 geen publiekrechtelijke grondslag kan worden afgeleid voor de bevoegdheid van de raad voor rechtsbijstand tot het aanwijzen van een advocaat in toevoegingszaken. Er behoort volgens de Afdeling met betrekking tot artikel 13 geen onderscheid te worden gemaakt tussen de door de overheid gesubsidieerde rechtsbijstand ingevolge de Wet op de rechtsbijstand en door de rechtzoekende zelf betaalde rechtsbijstand.

        Naar aanleiding van deze uitspraak van de Afdeling heeft het hof van discipline zijn vaste jurisprudentie op artikel 13 aldus herzien, dat de groep rechtszoekenden die voor gesubsidieerde rechtsbijstand in aanmerking komt binnen het bereik van artikel 13 valt. Bij handhaving van de eerdere jurisprudentie van het hof zou voor degenen die zijn aangewezen op gesubsidieerde rechtsbijstand een leemte ontstaan indien zij geen advocaat bereid vinden om hen bij te staan in situaties als bedoeld in artikel 13 van de Advocatenwet. Het hof heeft daarom in zijn uitspraak van 2 februari 2007 (nr. 4640) bepaald dat wanneer een deken gevolg geeft aan een verzoek om aanwijzing, gedaan door een rechtzoekende die in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand, hij een advocaat moet aanwijzen die is ingeschreven bij de raad voor rechtsbijstand. Met deze inschrijving heeft de advocaat te kennen gegeven in beginsel bereid te zijn tot het verlenen van gesubsidieerde rechtsbijstand. Deze bereidheid is niet geheel vrijblijvend en dient te omvatten dat de advocaat, na aanwijzing door de deken overeenkomstig artikel 13, een rechtzoekende bijstaat.

        Met de voorgestelde wijziging van het eerste lid van artikel 13 wordt de uitspraak van het hof van 2 februari 2007 in regelgeving omgezet. Naar aanleiding van de consultatie over het concept wetsvoorstel adviseert de Orde om in artikel 13 in het belang van de rechtszoekende nog een stap verder te gaan. De toegang tot de rechter is vastgelegd in internationale verdragen en de Grondwet. De advocaat vervult daarbij een wezenlijke rol. Gelet op de maatschappelijke functie van de advocaat en een gelijke verdeling van de lasten van gesubsidieerde rechtsbijstand over de advocatuur, adviseert de Orde om te bepalen dat de deken in toevoegingszaken ook advocaten moet kunnen aanwijzen die niet zijn ingeschreven bij de raad voor rechtsbijstand. Dit geeft de deken bovendien meer mogelijkheden een advocaat aan te wijzen die zijns inziens het beste bij de rechtszoekende en diens zaak past.

        Dit advies van de Orde is overgenomen. Hiermee wordt in het belang van rechtszoekenden iedere twijfel weggenomen dat de deken van zijn bevoegdheid tot het aanwijzen van een advocaat op grond van artikel 13 ook gebruik dient te maken indien de verzoekers in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Deze bevoegdheid van de deken gaat niet zo ver dat daarmee de eigen criteria van de Wet op de rechtsbijstand voor aanspraken op gesubsidieerde rechtsbijstand en de beslissingsbevoegdheden van de raad voor rechtsbijstand op grond van die wet teniet worden gedaan. Om geen misverstand terzake te laten bestaan, is bepaald dat de rechtzoekende naar het voorlopig oordeel van de deken in aanmerking komt voor verlening van rechtsbijstand ingevolge het bepaalde bij of krachtens de wet. Het definitieve oordeel in dezen rust onverminderd bij de raad voor rechtsbijstand.

4.5.    Vorenstaande leidt ertoe dat klager van de deken in beginsel aanwijzing van een advocaat kan verlangen in de tegen hem lopende strafzaak in hoger beroep. Bijzondere omstandigheden kunnen aan de aanwijzing van een advocaat in de weg staan. In dit verband kan relevant zijn de vraag of de Raad voor Rechtsbijstand al eerder is overgegaan tot ‘toevoeging’ van een raadsman.

Het hof voegt hieraan toe dat van de door de deken aangewezen toegevoegde advocaat niet meer of anders kan worden verlangd dan wat voor elke toegevoegde advocaat geldt. In het bijzonder kan zo’n advocaat zijn werkzaamheden in omvang beperken indien de honorering daarvan daartoe noopt. Dit aspect is hier van belang omdat de Raad voor Rechtsbijstand, naar zeggen van klager, slechts bereid is 24 uur te financieren.

4.6.    Het hof ziet aanleiding de verdere beoordeling van het beklag aan te houden teneinde te bezien of – in overleg met klager en de Raad voor Rechtsbijstand – een advocaat kan worden aangewezen/toegevoegd, dan wel, indien dat niet het geval is, het hof kennis te geven argumenten die aan zodanige aanwijzing in de weg hebben gestaan. Het hof verwacht een reactie van de deken binnen één maand na heden. Klager kan zijn visie geven op deze informatie.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verwijst de zaak naar de deken met het hiervoor in rechtsoverweging 4.6 omschreven doel;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. L. Ritzema, P.T. Gründemann, M.M.H.P. Houben en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2017.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 6 maart 2017.