ECLI:NL:TAHVD:2017:246 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170182

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:246
Datum uitspraak: 08-12-2017
Datum publicatie: 15-12-2017
Zaaknummer(s): 170182
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Herziening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzoek van advocaat om herziening van de beslissing van het hof van 26 juni 2017, waarin de tegen hem ingediende klacht alsnog gegrond is verklaard en de maatregel van een schorsing van drie maanden is opgelegd (170002). Beroep op schending van fundamentele rechtsbeginselen, meer in het bijzonder op schending van het recht op een eerlijk proces nu de voorzitter van de kamer die de beslissing heeft gewezen vooringenomen jegens hem is geweest, hetgeen blijkt uit een interview van de voorzitter in het in februari 2017 verschenen advocatenblad. Het verzoek wordt toegewezen, nu waarschijnlijk is dat de wijze waarop de voorzitter zich heeft uitgelaten in het interview is ingegeven door de feiten zoals weergegeven in de beslissing van de raad van discipline van 3 oktober 2016 waarvan het hoger beroep door de voorzitter is behandeld eind december 2016. De voorzitter heeft met zijn woorden in het interview bij verzoeker op zijn minst de indruk gewekt dat hij jegens hem zijn mening op voorhand klaar had en dus vooringenomen was. Het hoger beroep zal door een andere kamer opnieuw behandeld en beoordeeld worden.

Beslissing

van 8 december 2017

in de zaak 170182

naar aanleiding van het verzoek tot herziening van:

verzoeker

1    DE BESLISSING WAARVAN HERZIENING WORDT VERZOCHT

Bij beslissing van 5 december 2016, gewezen onder nummer 16-594/DH/DH, heeft de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) de klacht van klagers tegen verzoeker ongegrond verklaard.

Op het door klagers tegen voormelde beslissing ingestelde hoger beroep heeft het Hof van Discipline (verder: het hof) bij beslissing van 26 juni 2017, onder nummer 170002, de beslissing van de raad vernietigd en de klacht in alle onderdelen alsnog gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden opgelegd, met veroordeling van verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers en de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing van het hof is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2017: 126. 

Van de beslissing van het hof van 26 juni 2017 vraagt verzoeker herziening.

2    HET VERZOEK TOT HERZIENING

2.1    Het verzoek, waarbij verzoeker het hof om herziening verzoekt van bovengenoemde beslissing van 26 juni 2017 is op 26 juni 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de brief van de gemachtigde van klagers, mr. H, van 29 juni 2017;

-    de e-mail van verzoeker van 3 juli 2017;

-    de e-mail van verzoeker van 4 juli 2017;

-    de brief van de gemachtigde van klagers van 6 juli 2017;

-    aanvullend herzieningsverzoek gedateerd 11 oktober 2017;

-    de e-mail met bijlage van verzoeker van 12 oktober 2017.

2.3    Het hof heeft het verzoek mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 oktober 2017, waar verzoeker is verschenen. Verzoeker heeft gepleit aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. Klagers hebben in de brief van hun gemachtigde van 29 juni 2017 meegedeeld niet aanwezig te zullen zijn ter zitting van het hof waarop het herzieningsverzoek zal worden behandeld.

3    BEOORDELING

3.1    Het hof stelt voorop dat tegen een beslissing van het hof in de Advocatenwet geen rechtsmiddel is opengesteld, ook niet herziening. Herziening kan wel worden verzocht, maar uitsluitend indien en voor zover mocht blijken dat bij de behandeling van het hoger beroep geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden.

3.2    Voor de ontvankelijkheid van verzoeker in het herzieningsverzoek volstaat dat een beroep wordt gedaan op schending van een fundamenteel rechtsbeginsel. Vervolgens dient te worden beoordeeld of het beroep daarop ook slaagt. Indien geen sprake is geweest van zodanige schending wordt het beroep op die grond verworpen. Aan een verdere inhoudelijke beoordeling van het geschil wordt dan niet toegekomen. In het andere geval volgt een herbeoordeling.

3.3    Verzoeker beroept zich op schending van een fundamenteel rechtsbeginsel, meer in het bijzonder schending van het recht op een eerlijk proces nu de voorzitter van de kamer van het hof die de beslissing van 26 juni 2017 heeft gewezen (mr. J.C. van Dijk) vooringenomen jegens hem is geweest, hetgeen blijkt uit een interview met mr. van Dijk dat op 7 februari 2017 in het advocatenblad is verschenen. In het artikel staat onder meer: “Wat ook sneller tot zwaardere maatregelen kan leiden, is een actieve houding van de dekens en andere instanties. Van Dijk: ‘Als de deken bij een advocaat veertien dossiers heeft uitgeplozen en de Raad voor Rechtsbijstand nog eens twintig, en het is in al die zaken mis, dan heb je als verweerder niet veel meer te piepen, hoor.” Hetgeen mr. Van Dijk in dit interview heeft gezegd, heeft betrekking op zijn zaak, volgens verzoeker. In zijn situatie is wederhoor niet meer aan de orde of slechts tot een formaliteit verworden, aldus verzoeker.

3.4    Voor de beantwoording van de vraag of het beroep van verzoeker op schending van het recht op een eerlijk proces toegewezen kan worden, is het volgende van belang:

    -    verzoeker heeft zich op 16 september 2016 laten uitschrijven als advocaat;

-    bij beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 oktober 2016, genomen onder nummer 16-830/DH/DH is verzoeker op de voet van artikel 60ab Advocatenwet met onmiddellijke ingang geschorst in de uitoefening van de praktijk als advocaat. In de beslissing staat onder 2.13: “Op 11 mei 2016 is in opdracht van de deken een tweede kantoorbezoek uitgevoerd en zijn de bevindingen van negentien dossiers genoteerd. Voor zover van belang houden deze in: “ De beslissing vervolgt met een opsomming van de bevindingen in deze negentien dossiers. Geen enkel dossier werd volgens de beslissing foutloos bevonden. Onder 2.16 van de beslissing staat dat twee medewerkers kwaliteit van de Raad voor Rechtsbijstand een onderzoek hebben uitgevoerd aan vijftig dossiers van verzoeker. Ook deze dossiers waren niet op orde blijkens de beslissing;

-    bij beslissing van voornoemde Raad van Discipline van 5 december 2016, genomen onder nummer 16-917/DH/DH is afwijzend beslist op het verzoek van verzoeker tot opheffing van de op 3 oktober 2016 uitgesproken schorsing;

-    verzoeker is van vorenstaande twee beslissingen in hoger beroep gekomen bij dit hof. De hoger beroepen zijn behandeld ter openbare zitting van het hof van 19 december 2016. De voorzitter van de kamer die deze hoger beroepen heeft behandeld was mr. J.C. van Dijk;

-    het hof heeft in beide hoger beroepen op 16 januari 2017 uitspraak gedaan. Verzoeker is in beide hoger beroepen niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen rechtens te respecteren belang had bij zijn beroep tegen de opgelegde ordemaatregel en de opheffing daarvan omdat hij zich op 16 september 2016 had laten uitschrijven als advocaat;

-    in het Advocatenblad van 7 februari 2017 is een interview verschenen met mr. J.C. van Dijk waarin onder andere staat: “Als de deken bij een advocaat veertien dossiers heeft uitgeplozen en de Raad voor Rechtsbijstand nog eens twintig, en het is in al die zaken mis, dan heb je als verweerder niet veel meer te piepen, hoor.”;

-    jegens verzoeker is door een drietal klagers [namen] een klacht bestaande uit vier klachtonderdelen ingediend bij de deken Den Haag. Bij beslissing van 5 december 2016 heeft de raad alle klachtonderdelen van de klacht van klagers tegen verweerder ongegrond verklaard. Klagers zijn van deze beslissing in hoger beroep gekomen bij dit hof. Het hof heeft de zaak behandeld ter zitting van 29 mei 2017. De voorzitter van de behandelend kamer was mr. J.C. van Dijk. Bij beslissing van dit hof van 26 juni 2017, genomen onder nummer 170002, is de beslissing van de raad van 5 december 2016 vernietigd, zijn alle vier de klachtonderdelen gegrond verklaard en is aan verzoeker de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden opgelegd en is bepaald dat de schorsing ingaat op de dag dat de opgelegde schorsing ex artikel 60ab Advocatenwet is opgeheven en verweerder weer als advocaat is toegelaten. Verder is verzoeker veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers en is hij veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, te betalen aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

3.5    Evenals verzoeker meent het hof dat het zeer waarschijnlijk is, dat de wijze waarop mr. van Dijk zich heeft uitgelaten in het interview in het Advocatenblad is ingegeven door de feiten zoals deze zijn weergegeven in de beslissing van de Raad van Discipline van 3 oktober 2016 waarvan het hoger beroep werd behandeld op 19 december 2016. Te meer daar de feiten in de 60ab zaak van verzoeker bepaald niet alledaags zijn en het interview, dat werd gepubliceerd op 7 februari 2017, ongetwijfeld eerder, en dus in de periode dat of kort nadat de hoger beroepen van verzoeker werden behandeld, werd afgenomen en de feiten in die zaak van verzoeker dus nog op het netvlies moeten hebben gestaan. Het betreffende interview heeft als kop: “Geen hof van barmhartigheid meer” met daaronder de tekst: “De tuchtrechter heeft in 2016 flink van zich laten horen. Tot tevredenheid van Joost van Dijk, voorzitter van het Hof van Discipline. Schorsingen en schrappingen zijn tot de normale sancties gaan behoren”.

3.6    Los van het gegeven dat de feiten zoals weergegeven in de beslissing waarbij verzoeker op grond van artikel 60ab Advocatenwet werd geschorst zeer ernstig zijn en het mr. Van Dijk vrijstond in het interview met het Advocatenblad zich uit te laten zoals hij heeft gedaan, heeft mr. van Dijk met de woorden: ‘als de deken bij een advocaat veertien dossiers heeft uitgeplozen en de Raad voor Rechtsbijstand nog eens twintig, en het is in al die zaken mis, dan heb je als verweerder niet veel meer te piepen, hoor’ , zich kennelijk niet  uitgelaten over de kwaliteit van het werk van advocaten in het algemeen, maar over een specifieke zaak. Het is niet onaannemelijk dat de gebezigde woorden verzoeker betroffen. Met die woorden heeft mr. Van Dijk bij verzoeker op zijn minst genomen de indruk gewekt dat hij jegens hem zijn mening op voorhand klaar had en dus vooringenomen was. Mr. Van Dijk had zich dit dienen te realiseren toen de zaak met nummer 170002 op de agenda van de zitting van 29 mei 2017 stond en had de behandeling van deze zaak aan een andere voorzitter moeten overlaten.

3.7    Het voorgaande betekent dat het verzoek tot herziening wordt toegewezen en dat het hoger beroep in de zaak met nummer 170002 door een andere kamer opnieuw zal worden behandeld en beoordeeld. Het hof zal daartoe een nadere zitting bepalen, voor welke zitting klagers en verzoeker zullen worden opgeroepen. 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

wijst het verzoek tot herziening toe in de zaak met nummer 170002;

houdt de inhoudelijke behandeling van deze zaak aan tot een nader te bepalen datum waarvoor klagers en verzoeker zullen worden opgeroepen.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. H. van Loo, A.A.H. Zegers, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en D.J.B. de Wolff, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2017.

griffier    voorzitter   

De beslissing is verzonden op 8 december 2017.