ECLI:NL:TAHVD:2017:212 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170006-W

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:212
Datum uitspraak: 03-11-2017
Datum publicatie: 07-11-2017
Zaaknummer(s): 170006-W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek. Afgewezen. Uit de omstandigheid dat de behandelend kamer zich niet voor de zitting heeft uitgelaten over de toelaatbaarheid van de brief van de deken kan geen vooringenomenheid worden afgeleid. Het wrakingsverzoek tegen de wrakingskamer is buiten behandeling gesteld.

Beslissing

van 3 november 2017

in de zaak 170006-W

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoekster

tegen:   

mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, A.B.A.P.M. Ficq en I.P.A. van Heijst

leden van het Hof van Discipline

verweerders

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

1.1    Klaagster heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag, verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per brief van 25 november 2016 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd 5 januari 2017 heeft klaagster zich bij het Hof van Discipline (verder: het hof) beklaagd over het feit dat de deken haar verzoek heeft afgewezen.

1.2    Het verzoek van verzoekster tot aanwijzing van een advocaat is behandeld ter zitting van het hof van 19 mei 2017, om 14.00 uur, door verweerders. Verzoekster en de deken waren niet aanwezig. De uitspraak werd bepaald op 29 mei 2017.

1.3    Voorafgaand aan de zitting, op 17 mei 2017, heeft de deken per brief, toegezonden aan het hof per e-mail, inhoudelijk op de zaak gereageerd. Verzoekster heeft op 19 mei 2017 per e-mail, om 1.38 uur, bezwaar gemaakt tegen de brief en vervolgens per e-mail, om 14.53 uur, een voorwaardelijk wrakingsverzoek ingediend tegen verweerders, onder de voorwaarde dat “het hof de brief van de deken tot de procedure toelaat, althans dat de inhoud daarvan als vaststaand wordt aangenomen”. Door de griffie van het hof is verzoekster op 19 mei 2017 per e-mail (om 17.15 uur) bericht dat haar verzoek naar de wrakingskamer zou worden doorgeleid en dat zij nader zou vernemen. Op 24 mei 2017 heeft de griffie verzoekster laten weten dat het hof op 29 mei 2017 uitspraak zou doen. Op 25 mei 2017 heeft verzoekster het hof bericht dat zij behoudens andersluidend tegenbericht uiterlijk 26 mei 2017 om 17.00 uur per e-mail ervan uitging dat verweerders “op 19 mei 2017 van oordeel waren dat de aan mijn voorwaardelijk wrakingsverzoek van 19 mei 2017 verbonden voorwaarde is vervuld en derhalve mijn brief van 19 mei 2017 hebben doorgeleid naar de wrakingskamer van het Hof van Discipline. Maar dat zij, hoewel de wrakingskamer nog niet heeft geoordeeld doorgaan met de behandeling van de zaak”. Bij brief van 28 mei 2017 heeft verzoekster verweerders gewraakt.

1.4    Verweerders hebben niet berust in de wraking en hebben op 13 september 2017 een reactie op het wrakingsverzoek ingediend. Het hof heeft het wrakingverzoek behandeld ter openbare zitting van 25 september 2017, waar verzoekster niet is verschenen.

1.5    Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben, de brieven van verweerster van 11 en 15 juli, 15 augustus en 7 september 2017. Laatstgenoemde twee brieven betreffen andermaal wrakingsverzoeken maar nu gericht tegen alle leden van de wrakingskamer.

2    BEOORDELING

2.1    Ingevolge het bepaalde in artikel 56 lid 6 van de Advocatenwet in verbinding met artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van het hof mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het hof heeft derhalve te onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door de verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

met betrekking tot de wrakingsverzoeken gericht tegen de leden van de wrakingskamer

2.2    De wrakingsverzoeken gericht tegen de leden van de wrakingskamer worden buiten behandeling gesteld. Voor de motivering verwijst de wrakingskamer naar een eerdere beslissing gedateerd 6 oktober 2017 van een andere wrakingskamer onder zaaknummers 170169-W en 170170-W, waarin verzoekster identieke gronden heeft aangevoerd.

2.3    In die beslissing heeft de wrakingskamer ter zake het tegen mr. Zuidema gerichte wrakingsverzoek overwogen:

“4.3.2. Mr. Zuidema wordt eerst verweten deel te (gaan) nemen aan de wrakingskamer die een wrakingsverzoek van 28 mei 2017 van verzoekster, in een andere zaak, namelijk zaak 170006-W, gaat behandelen ondanks haar verzoek aan mr. Zuidema zich te verschonen. Voorts heeft zij bezwaar gemaakt tegen de behandeling van dat verzoek op 25 september 2017, welk verzoek ongemotiveerd werd afgewezen. Naar het oordeel van het hof staat er niets aan in de weg dat mr. Zuidema deel neemt aan deze behandeling. De lange duur van dat wrakingsverzoek vindt zijn oorzaak in de zomervakanties. Enige vooringenomenheid kan daaruit niet worden afgeleid.

Verzoekster verwijt mr. Zuidema verder geweigerd te hebben (weer andere) tuchtklachten van 21 augustus 2016 tegen de deken door te verwijzen naar een andere deken. Mr. Zuidema stelt niet bekend te zijn met die verzoeken. Wat daar ook van zij: het gaat hier kennelijk om een rechterlijke beslissing, waarvan geen hoger beroep bij de wrakingszaak openstaat. Van omstandigheden die een dergelijke fictieve weigering zodanig onbegrijpelijk maken dat daaruit een vooringenomenheid blijkt, zijn gesteld noch gebleken. De gestelde, maar niet onderbouwde ‘ondermijning van het tuchtrechtsysteem’ kan daartoe niet dienen.”

2.4    En in die beslissing heeft de wrakingskamer ter zake het tegen mr. Schaap gerichte wrakingsverzoek als volgt overwogen:

“4.3.3. Mr. Schaap wordt verweten deel te hebben genomen aan de behandeling van het herzieningsverzoek (zaaknummer 170056; herziening in de zaak 160001). Haar worden twee beslissingen in die zaak tegengeworpen. Verzoekster miskent evenwel dat de beslissing in de herzieningszaak door de voltallige kamer werd genomen, en dat het geheim van de raadkamer in de weg staat aan een onderzoek naar de bijdrage van mr. Schaap. Onder deze omstandigheden kan verzoekster haar de genomen beslissingen niet tegenwerpen. Dat verzoekster de herzieningsbeslissing kwalificeert als ambtsmisdrijf levert geen grond op voor wraking. Aan haar eigen mening kan geen grond voor vooringenomenheid van mr. Schaap worden ontleend.”

2.5    Tegen mr. Sturhoofd zijn exact dezelfde wrakingsgronden opgeworpen als tegen mr. Schaap zodat hiervoor hetzelfde geldt.

2.6    Voor zover verzoekster nog andere gronden heeft willen aanvoeren, zijn deze zo onbegrijpelijk dat daarop geen serieuze reactie verwacht mag worden.

met betrekking tot het wrakingsverzoek gericht tegen mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, A.B.A.P.M. Ficq en I.P.A. van Heijst

2.7    Verzoekster meent dat verweerders blijk geven van (schijn van) partijdigheid/vooringenomenheid jegens verzoekster omdat deze kamer een op 17 mei 2017 toegezonden brief van de deken ondanks haar bezwaar hiertegen in de procedure zou hebben toegelaten. Bovendien heeft verzoekster deze brief niet van het hof ontvangen en heef het hof niet uiterlijk 19 mei 2017 voor 12.00 uur op haar bezwaarbrief van 18 mei 2017 gereageerd.

2.8    In reactie hierop laten verweerders weten dat de behandelend kamer zich nog niet heeft uitgelaten over het al dan niet toelaten van deze brief. Verweerders geven verder aan dat verzoekster eisen stelt aan het moment en de wijze waarop zij daarover een beslissing wenst te ontvangen maar dat het niet aan haar is om die procedure te bepalen. Zij kan in redelijkheid niet eisen dat voor de zitting van 19 mei 2017 daarover uitsluitsel aan haar wordt gegeven. Zij had op 19 mei 2017 ter zitting kunnen komen om (nogmaals) haar bezwaren toe te lichten. Uit de omstandigheid dat de behandelend kamer zich niet voor de zitting heeft uitgelaten over de toelaatbaarheid van de brief van de deken kan geen vooringenomenheid worden afgeleid. Ook uit de overige door verzoekster genoemde omstandigheden kan dit niet worden afgeleid.

2.9    De wrakingskamer heeft, uitgaande van de hiervoor onder 2.1 genoemde norm, aan deze reactie van verweerders niets toe te voegen en neemt deze reactie als motivering integraal over. Het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

2.10    De wrakingskamer stelt andermaal vast dat verzoekster volhardt in haar handelwijze om het proces in haar zaken te verstoren en voor de zoveelste keer misbruik maakt van het recht op wraking door op volstrekt ontoereikende gronden verzoeken in te dienen en de integriteit van de leden van het hof in twijfel te trekken. Het hof zal daarom - op grond van artikel 56 lid 6 Advocatenwet juncto artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering - bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling behoeft te worden genomen.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

stelt de tegen mr. T. Zuidema, mr. A.R. Sturhoofd en mr. J.A. Schaap, gerichte wrakingsverzoeken van 15 augustus en 7 september 2017 buiten behandeling;

wijst af het wrakingsverzoek van 28 mei 2017 van verzoekster, gericht tegen mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, A.B.A.P.M. Ficq en I.P.A. van Heijst, leden van het Hof van Discipline;

bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling behoeft te worden genomen.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2017.

De beslissing is verzonden op 3 november 2017.