ECLI:NL:TAHVD:2017:211 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170225-W

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:211
Datum uitspraak: 03-11-2017
Datum publicatie: 07-11-2017
Zaaknummer(s): 170225-W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wraking afgewezen. Uit het enkele feit dat tegen verweerster in een andere zaak door verzoekster een wrakingsverzoek is ingediend kan niet worden afgeleid dat zij in deze zaak niet onpartijdig of vooringenomen zou oordelen. De wrakingsverzoeken tegen de wrakingskamer worden buiten behandeling gesteld omdat niet voldaan is aan de eis dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden (artikel 513 lid 1 Sv). Een volgend verzoek tot wraking behoeft niet in behandeling te worden genomen.

Beslissing

van 3 november 2017

in de zaak 170225-W

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoekster

tegen:   

mr. P.M.A. de Groot-van Dijken

plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline

verweerster

1    DE PROCEDURE

1.1    Verzoekster heeft op 13 juni 2016 een klacht ingediend tegen de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (verder: de deken). De (plaatsvervangend) voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) heeft bij beslissing van 10 januari 2017, gewezen onder nummer 16-926/DH/DH, de klacht van verzoekster kennelijk ongegrond verklaard. Bij brief van 8 februari 2017 heeft verzoekster verzet ingesteld tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter. Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 1 mei 2017 door mr. Van Breevoort-de Bruin, voorzitter, en mrs. Meerman en Eenens (verder: behandelend kamer). Voorafgaand aan de behandeling, op 3 april 2017, heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend kamer. Namens de behandelend kamer heeft de griffier van de raad verzoekster bij brief van 7 april 2017 bericht dat haar wrakingsverzoek niet in behandeling zou worden genomen. Bij beslissing van 3 juli 2017, eveneens gewezen onder nummer 16-926/DH/DH, heeft de behandelend kamer het verzet van verzoekster ongegrond verklaard.

1.2    Verzoekster heeft bij brief van 1 augustus 2017, ontvangen ter griffie van het hof per e-mail op 1 augustus 2017 en per post op 3 augustus 2017, medegedeeld het niet eens te zijn met voormelde brief van 7 april 2017 en de beslissing van 3 juli 2017 van de behandelend kamer. Bij brief van 2 augustus 2017, ontvangen ter griffie van het hof per e-mail op 1 augustus 2017 en per post op 3 augustus 2017, heeft verzoekster een aanvullende productie ingediend. Het hoger beroep van verzoekster tegen de beslissing van 3 juli 2017 heeft het hof in behandeling genomen onder nummer 170224.

1.3    Bij brief van 15 augustus 2017 heeft de griffie van het hof verzoekster bericht dat er ofwel een voorzittersbeslissing zou worden gegeven op 28 augustus 2017, ofwel een behandeling ter zitting zou volgen. Op 22 augustus 2017 heeft de griffie van het hof verzoekster op haar verzoek bericht dat in geval van een voorzittersbeslissing deze door verweerster zou worden gegeven.

1.4    Bij brief van 24 augustus 2017, ontvangen ter griffie van het hof per e-mail op 24 augustus 2017 en per post op 25 augustus 2017, heeft verzoekster verweerster gewraakt.

1.5    Verweerster heeft niet berust in de wraking en heeft op 13 september 2017 een reactie op het wrakingsverzoek ingediend. Bij brief van 19 september 2017 is verzoekster meegedeeld dat de wrakingskamer bestaat uit mrs. T. Zuidema, A.R. Sturhoofd en J.A. Schaap. Het hof heeft het wrakingverzoek behandeld ter openbare zitting van 25 september 2017, waar verzoekster niet is verschenen.

1.6    Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben, waaronder een brief van 10 oktober 2017 inhoudende een wrakingsverzoek gericht tegen alle leden van de wrakingskamer.

2    BEOORDELING

2.1    Ingevolge het bepaalde in artikel 56 lid 6 van de Advocatenwet in verbinding met artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van het hof mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het hof heeft derhalve te onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door de verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

met betrekking tot de wrakingsverzoeken gericht tegen de leden van de wrakingskamer

2.2    De wrakingsverzoeken gericht tegen de leden van de wrakingskamer worden buiten behandeling gesteld. Artikel 513 lid 1 van het (Sv) luidt: “Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.” De wrakingskamer is van oordeel dat het verzoek niet aan dit vereiste voldoet. Het wrakingsverzoek is op 10 oktober 2017 ontvangen, terwijl verzoekster bij brief 19 september 2017 op de hoogte is gesteld van de samenstelling van de wrakingskamer dus 3 weken later. Die termijn is veel te lang om het verzoek nog te kunnen aanmerken als ingediend zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. Een dergelijk kansloos beroep stelt de wrakingskamer daarom buiten behandeling.

met betrekking tot het wrakingsverzoek gericht tegen mr. P.M.A. de Groot-van Dijken

2.3    Verzoekster voert verkort weergegeven aan dat tegen verweerster nog een ander wrakingsverzoek aanhangig is en dat zij bovendien de wrakingskamer die dat verzoek zal behandelen heeft gewraakt. Als tweede wrakingsgrond voert zij aan dat uit het feit dat een voorzittersbeslissing wordt overwogen, blijkt van de (schijn van) partijdigheid/vooringenomenheid.

2.4    Verweerster meent dat de aangevoerde gronden niet opgaan. Uit het feit dat tegen verweerster in een andere zaak door verzoekster een wrakingsverzoek is ingediend kan niet worden afgeleid dat zij in deze zaak niet onpartijdig of vooringenomen zou oordelen. De mededeling van de griffie van het hof aan verzoekster van 15 augustus 2017 is slechts van procedurele aard; daarin wordt aan verzoekster enkel informatie gegeven over de verdere behandeling van haar verzoek. Daaruit kan evenmin een gebrek aan onpartijdigheid of een vooringenomenheid van verweerster worden afgeleid.

2.5    De wrakingskamer overweegt het volgende. Het enkele gegeven dat verzoekster in een andere zaak een wrakingsverzoek tegen verweerster heeft ingediend, is op zichzelf onvoldoende voor toewijzing van het verzoek. Het komt immers aan op de inhoudelijk argumenten die aan het verzoek ten grondslag liggen. Nu vandaag ook in die andere zaak is beslist en dat wrakingsverzoek wordt afgewezen, moet worden vastgesteld dat deze onderbouwing van het wrakingsverzoek door verzoekster een ontoereikende wrakingsgrond oplevert.                           Hetzelfde geldt voor de mededeling waarin uitleg wordt gegeven over de verdere afhandeling van het verzoek, al dan niet bij wege van voorzittersbeslissing. Ook deze wrakingsgrond is, gelet op de onder 2.1 genoemde norm, volstrekt ontoereikend.

2.6    De wrakingskamer stelt andermaal vast dat verzoekster volhardt in haar handelwijze om het proces in haar zaken te verstoren en voor de zoveelste keer misbruik maakt van het recht op wraking door op volstrekt ontoereikende gronden verzoeken in te dienen en de integriteit van de leden van het hof in twijfel te trekken. Het hof zal daarom - op grond van artikel 56 lid 6 Advocatenwet juncto artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering - bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling behoeft te worden genomen.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

stelt de tegen mr. T. Zuidema, mr. A.R. Sturhoofd en mr. J.A. Schaap gerichte wrakingsverzoeken buiten behandeling;

wijst af het wrakingsverzoek van 24 augustus 2017 van verzoekster, gericht tegen mr. P.M.A. de Groot-van Dijken;

bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling behoeft te worden genomen.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2017.

De beslissing is verzonden op 3 november 2017.