ECLI:NL:TAHVD:2017:20 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160270

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:20
Datum uitspraak: 06-02-2017
Datum publicatie: 10-02-2017
Zaaknummer(s): 160270
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Art. 13 Aw De termijn voor het instellen van cassatie tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag van 13 juli 2016 en de vervolgens door de Hoge Raad verleende termijn van twee weken om een door een advocaat ondertekend verzoekschrift in te dienen zijn thans verstreken. Dit brengt met zich dat het beklag van klager moet worden afgewezen. Klagers doel, een rechtsmiddel instellen tegen de uitspraak van het gerechtshof, kan immers niet meer worden bereikt zodat aanwijzing van een advocaat voor dat doel zinloos is geworden. Daarbij heeft het hof ten overvloede opgemerkt dat de stukken zoals ter kennis zijn gebracht aan het hof niet leiden tot andere gevolgtrekkingen dan die in de bestreden beslissingen van de deken zijn weergegeven. De deken heeft de verzoeken van de klager naar het oordeel van het hof op juiste gronden afgewezen. Volgt ongegrondverklaring van het beklag.

Beslissing                                   

van 6 februari 2017   

in de zaak 160270

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag, verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per brief van 12 oktober 2016 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd 12 oktober 2016 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken zijn verzoek heeft afgewezen.

Uit de brief van de deken aan het hof d.d. 21 november 2016 volgt dat klager op 23 oktober 2016 een tweede verzoek ex artikel 13 lid 1 Advocatenwet heeft gedaan, welk verzoek de deken op 24 oktober 2016 heeft afgewezen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 12 oktober 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de brief van de deken van 21 november 2016.

3    BEOORDELING

3.1    Allereerst wordt opgemerkt dat het hof er - om proceseconomische redenen - van uitgaat dat het beklag tevens betrekking heeft op het tweede, op 24 oktober 2016, door de deken afgewezen verzoek.

3.2    Klager heeft op 11 oktober 2016 via zijn gemachtigde B de deken verzocht om op de voet van artikel 13 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen, omdat klager cassatie wenste in te stellen tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag van 13 juli 2016. De cassatietermijn verstreek op 13 oktober 2016.

3.3    Bij beslissing van 12 oktober 2016 heeft de deken het verzoek afgewezen, aangezien - in aanmerking nemende het reeds door mr. Van der B op 6 oktober 2016 gegeven (negatieve) cassatieadvies - in het onderhavige geval geen sprake was van een rechtzoekende die zelf niet of niet tijdig voor het verstrijken van de cassatietermijn een advocaat bereid heeft gevonden om aan de rechtzoekende zijn diensten te verlenen. Daarbij merkt de deken - kort samengevat - op dat niet is gebleken dat het advies van mr. Van der B onjuist is. Voorts is volgens de deken de termijn voor het geven van een second opinion, te weten één dag, te kort.

3.4    Op 23 oktober 2016 heeft klager de deken nogmaals verzocht om op de voet van artikel 13 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen. De Hoge Raad had klager in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na 12 oktober 2016 - en zodoende uiterlijk op 25 oktober 2016 - het verzoekschrift, dat eerder op 12 oktober 2016 door de gemachtigde van klager bij de Hoge Raad was ingediend, opnieuw in te dienen, maar dan ondertekend door een advocaat. De deken heeft het verzoek begrepen als een verzoek tot aanwijzing van een advocaat die een second opinion afgeeft over de mogelijkheid van het instellen van cassatieberoep, nu mr. Van der B al een negatief cassatieadvies had gegeven en een advocaat enkel cassatie kan instellen indien hij het cassatieverzoek voor zijn rekening wil nemen.

Bij beslissing van 24 oktober 2016 heeft de deken het verzoek afgewezen op dezelfde gronden als waarop de deken op 12 oktober 2016 het eerste verzoek heeft afgewezen.

3.5    Het hof oordeelt als volgt.

De termijn voor het instellen van cassatie tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag van 13 juli 2016 en de vervolgens door de Hoge Raad verleende termijn van twee weken om een door een advocaat ondertekend verzoekschrift in te dienen zijn thans verstreken. Dit brengt met zich dat het beklag van klager moet worden afgewezen. Klagers doel, een rechtsmiddel instellen tegen de uitspraak van het gerechtshof, kan immers niet meer worden bereikt zodat aanwijzing van een advocaat voor dat doel zinloos is geworden.

Daarbij wordt ten overvloede opgemerkt dat de stukken zoals ter kennis zijn gebracht aan het hof niet leiden tot andere gevolgtrekkingen dan die in de bestreden beslissingen van de deken zijn weergegeven. De deken heeft de verzoeken van de klager naar het oordeel van het hof op juiste gronden afgewezen, zodat het hof het beklag van klager tegen de beslissingen van de deken ongegrond zal verklaren.

        BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissingen van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 12 en 24 oktober 2016 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. G.J.L.F. Schakenraad, M.L. Weerkamp, M.L.J.C. van Emden-Geenen, V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2017.

griffier        voorzitter    

De beslissing is verzonden op 6 februari 2017.