ECLI:NL:TAHVD:2017:18 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160111

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:18
Datum uitspraak: 06-02-2017
Datum publicatie: 10-02-2017
Zaaknummer(s): 160111
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Verweerder reageerde niet of niet voldoende inhoudelijk op vragen die klaagster en haar echtgenoot stelden. Uit het dossier is af te leiden dat verweerder het inwinnen van medische informatie ten behoeve van de zaak aan de echtgenoot van klaagster heeft overgelaten. Verweerder heeft deze informatie vervolgens (zoals blijkt uit de door verweerder ingediende processtukken) niet ingebracht in de procedure, en evenmin schriftelijk vastgelegd dat en waarom hij deze informatie niet zou gebruiken. Verweerder heeft drie maal bevestigd dat hij om een herbeoordeling van klaagster zou verzoeken, maar een dergelijk verzoek is door verweerder niet gedaan. Door de handelwijze van verweerder is er bij de zitting niet getolkt voor klaagster. Klaagster is daardoor de kans ontnomen om het hare over de zaak tijdens de zitting aan de rechtbank kenbaar te maken. Al met al komt het hof tot de conclusie dat verweerder de zaak van klaagster niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft behandeld. Het hof acht, gelet op de ernst van de verweten gedragingen en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, de maatregel van berisping passend en geboden.

Beslissing                               

van 6 februari 2017

in de zaak 160111

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 1 april 2016, gewezen onder nummer 15-249 aan partijen toegezonden op 4 april 2016, waarbij de klacht van klaagster ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2016:128.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 20 april 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    het e-mailbericht van verweerder aan het hof van 1 december 2016;

-    het e-mailbericht van klaagster aan het hof van 1 december 2016 met bijlage d.d. 21 september 2016;

-    het e-mailbericht van verweerder aan het hof van 7 december 2016;

-    het e-mailbericht van klaagster aan het hof van 7 december 2016 met drie bijlages.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 23 september 2016, waarbij beide partijen niet zijn verschenen. De mondelinge behandeling is hervat op 9 december 2016, waarbij klaagster en haar echtgenoot zijn verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij heeft gehandeld en/of nagelaten te handelen in strijd met de zorg die hij als behoorlijk advocaat behoorde te betrachten in de relatie met klaagster. Verweerder gaf geen antwoord op mails, belde niet terug en stuurde van belang zijnde post (waaronder de uitnodiging voor de zitting) niet door. Verweerder liet na medische informatie te verzamelen. Verweerder zocht geen contact met het UWV.

b)    verweerder tijdens de zitting bij de rechtbank niet heeft gezorgd voor een tolk of voor de aanwezigheid van klaagsters echtgenoot in de zittingszaal zodat deze als tolk voor klaagster, die de Nederlandse taal niet goed machtig is, kon fungeren.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

Eind 2011 heeft klaagster zich tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan in verband met het beëindigen van haar WIA-uitkering. Het door verweerder ingediende bezwaar tegen de beëindiging is op 3 juli 2012 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft een tegen de afwijzing ingesteld beroep op 25 september 2013 behandeld. Bij de behandeling is noch de echtgenoot van klaagster, noch een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft bij uitspraak van 7 november 2013 het beroep ongegrond verklaard.

Op 13 december 2013 heeft verweerder hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep op nader aan te voeren gronden. Bij brief van 30 januari 2014 heeft verweerder nadere gronden aangevoerd met het verzoek deze te mogen aanvullen na ontvangst van het verweerschrift en tijdens de hoorzitting.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft de Advocatenwet zoals deze gold tot 1 januari 2015 op de onderhavige zaak toegepast. Omdat de klacht is ingediend voor 1 januari 2015 zal ook het hof de Advocatenwet toepassen die gold tot genoemde datum.

5.2    De raad heeft geoordeeld dat verweerder waar nodig adequaat heeft gereageerd op mails en verzoeken van klaagster. De raad heeft verder geoordeeld niet vast te kunnen stellen dat er meer of andere gronden waren die verweerder ten onrechte niet heeft aangevoerd. Voorts heeft de raad geoordeeld dat verweerder niet kan worden verweten dat de echtgenoot van klaagster niet bij de behandeling van het beroep door de rechtbank aanwezig was.

5.3    Klaagster heeft in haar beroepschrift nogmaals naar voren gebracht dat verweerder de zaak onzorgvuldig heeft behandeld. Verweerder heeft weliswaar kort gereageerd op haar mails, maar een inhoudelijke reactie is steeds uitgebleven. Klager heeft ondanks toezeggingen geen medische informatie ingewonnen en ingebracht in de procedure en evenmin een aanvraag tot herkeuring ingediend. Voorts heeft klaagster tijdens de behandeling van het beroep door de rechtbank zelf niets kunnen zeggen omdat de echtgenoot van klaagster niet in de zittingszaal aanwezig was. Evenmin was een tolk aanwezig.

5.4    Verweerder heeft op vragen van het hof naar aanleiding van zijn bericht dat hij ook niet op de tweede zitting van het hof kon komen, in zijn email van 7 december 2016 aangevoerd dat er geen herbeoordeling is aangevraagd omdat dit niet zinvol was in verband met het ontbreken van nieuwe medische feiten. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat over de noodzaak van een tolk nimmer is gesproken en dat het niet aan verweerder is te wijten dat de echtgenoot van klaagster niet bij de behandeling van het beroep door de rechtbank aanwezig mocht zijn.

5.5    Het hof overweegt als volgt.

Het hof stelt als maatstaf voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst, maar bij zijn beoordeling rekening houdt met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werkt dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter een klager die klaagt over de kwaliteit van de verrichte werkzaamheden niet zonder meer doorverwijst naar de civiele rechter, maar dat de tuchtrechter zich over de geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt vanuit het oogpunt dat de voor advocaten geldende gedragsrechtelijke normen, voor zover de tuchtprocedure daartoe de mogelijkheden biedt.

Dat klaagster door verweerder niet werd teruggebeld en/of post niet werd doorgestuurd, zoals klaagster stelt, heeft het hof niet vast kunnen stellen. In zoverre is klachtonderdeel a niet gegrond.

Klaagster heeft verschillende emailberichten die zij aan verweerder gezonden heeft, overgelegd. Het hof leidt uit deze berichten, waarin klaagster telkenmale aan de orde stelt dat verweerder zijn beloftes niet houdt en zich niet voldoende in de zaak verdiept, mede omdat concreet verweer van verweerder ontbreekt, af dat verweerder niet of niet voldoende inhoudelijk reageerde op vragen die klaagster en haar echtgenoot stelden.

Uit het dossier is af te leiden dat verweerder het inwinnen van medische informatie ten behoeve van de zaak aan de echtgenoot van klaagster heeft overgelaten. Verweerder heeft deze informatie vervolgens (zoals blijkt uit de door verweerder ingediende processtukken) niet ingebracht in de procedure, en evenmin schriftelijk vastgelegd dat en waarom hij deze informatie niet zou gebruiken.

Voorts verstaat het hof de klacht dat verweerder geen contact heeft gezocht met het UWV zo, dat geklaagd wordt over het feit dat verweerder niet om een herbeoordeling heeft verzocht bij het UWV. Verweerder heeft drie maal (op 19 en 20 mei 2014 en 7 augustus 2014) per e-mail bevestigd dat hij om een herbeoordeling van klaagster zou verzoeken. Een dergelijk verzoek is door verweerder echter niet gedaan, terwijl hij evenmin met klaagster heeft besproken of schriftelijk vastgelegd dat en waarom hij dat toch niet zou doen.

Blijkens de zittingsaantekeningen van de griffier van de behandeling van het beroep door de rechtbank heeft de echtgenoot van klaagster op de gang gewacht tijdens de behandeling. Aan verweerder is door de rechtbank aan het begin van de behandeling gevraagd of er diep op de feiten diende te worden ingegaan. Hierop heeft verweerder ontkennend geantwoord, onder de toevoeging dat anders de op de gang zittend echtgenoot naar binnen [het hof verstaat: in de zittingszaal] zou moeten worden gevraagd om te vertalen. Aan het eind van de zitting heeft verweerder andermaal gezegd dat de echtgenoot van klaagster niet naar binnen hoefde te komen. Uit het zittingsverslag blijkt voorts niet dat klaagster tijdens de zitting aan het woord is geweest. Tijdens de behandeling is geen tolk aanwezig geweest.

Ongeacht wie in eerste instantie heeft beslist dat de echtgenoot van klaagster niet aanwezig zou zijn in de zittingzaal, vast staat dat verweerder tot twee maal toe heeft verhinderd dat de echtgenoot van klaagster alsnog naar binnen kwam, terwijl zijn aanwezigheid voor klaagster van belang was. Het gevolg van deze handelwijze van verweerder was dat er bij de zitting niet getolkt werd voor klaagster. Klaagster is daardoor de kans ontnomen om het hare over de zaak tijdens de zitting aan de rechtbank kenbaar te maken. Dit had ondervangen kunnen worden door (alsnog) voor de bijstand door een tolk zorg te dragen, althans daar om te verzoeken. Dit is evenmin geschied.

Al met al komt het hof op grond van het voorgaande tot de conclusie dat verweerder de zaak van klaagster niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft behandeld. Het hof acht mitsdien, anders dan de raad, klachtonderdeel a grotendeels gegrond en klachtonderdeel b gegrond. Aan het opleggen van een maatregel staat niet in de weg dat verweerder in 2015 van het tableau is geschrapt (HvD 16 november 2015). Het hof acht, gelet op de ernst van de verweten gedragingen en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, de maatregel van berisping hier passend en geboden.

        BESLISSING

Het Hof van Discipline:

vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 1 april 2016, gewezen onder nummer 15-249, en opnieuw recht doende:

verklaart de klachtonderdelen a - grotendeels zoals hierboven aangegeven - en b gegrond;

legt aan verweerder op de maatregel van berisping.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. G.J.L.F. Schakenraad, M.L. Weerkamp, M.L.J.C. van Emden-Geenen, V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2017.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 6 februari 2017.