ECLI:NL:TAHVD:2017:155 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160132

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:155
Datum uitspraak: 10-07-2017
Datum publicatie: 11-07-2017
Zaaknummer(s): 160132
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat van de wederpartij. Het hof oordeelt, anders dan de raad, dat uit de weergave van verweerster van het e-mailbericht van klager niet kan worden afgeleid dat verweerster onjuiste of onvolledige informatie heeft gegeven waardoor het gerechtshof op het verkeerde been is gezet. Klacht ongegrond. Vernietiging.

Beslissing

van 10 juli 2017   

in de zaak 160132

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 18 april 2016, gewezen onder nummer 15-310/DH/DH, aan partijen toegezonden op 18 april 2016, waarbij het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 26 oktober 2015, waarbij de voorzitter de klacht van klager tegen verweerster deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, voor een deel gegrond en voor een deel ongegrond is verklaard. Klachtonderdeel b is gedeeltelijk gegrond verklaard en aan verweerster is de maatregel van een waarschuwing opgelegd met de veroordeling van verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 en proceskosten van € 25,00 aan klager en de kosten van de behandeling van de zaak van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het wrakingsverzoek van klager is bij uitspraak van 2 juni 2017 afgewezen.

De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR: 2016:85 en de beslissing van de wrakingskamer als ECVLI:NL:TAHVD:2017:99.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, voor zover een klachtonderdeel gedeeltelijk gegrond is verklaard, een maatregel is opgelegd en zij is veroordeeld in de proceskosten, is op 17 mei 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klager.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 10 oktober 2016, waar verweerster, vergezeld van mr. K, advocaat te A, en klager zijn verschenen en een toelichting hebben verstrekt.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan:

a)    (…)

b)    het onjuist informeren van het gerechtshof omtrent voormeld kort geding van 19 februari 2015 (…);

c)    (…)

d)    (…)

e)    (…)

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerster is de advocaat van klagers voormalige echtgenote in familierechtelijke verzoekschriftprocedures.

4.2    Klager is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de zoon van partijen. Eén van de procedures betrof de omgangsregeling tussen de moeder en het kind, en een aantal daarmee samenhangende kwesties. Daarin heeft het gerechtshof in hoger beroep, bij tussenbeschikking van 5 november 2014, de partijen naar een mediator verwezen, aan de mediator verzocht de mediation zo snel mogelijk aan te vangen, en bepaald dat partijen voor 28 maart 2015 het hof schriftelijk zullen informeren omtrent de afloop van de mediation en de gevolgen die zij daaraan wensen te verbinden.

4.3    Het gerechtshof had in verband hiermee onder meer, en voor zover hier van belang, het volgende overwogen:

“6. Het hof stelt vast dat uit de thans opgeworpen geschilpunten, de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de communicatie tussen de ouders nog altijd buitengewoon moeizaam verloopt en dat zij verwijten over en weer blijven maken. Partijen zijn niet in staat om in onderling overleg afspraken te maken en dit leidt tot het onophoudelijk blijven voeren van juridische procedures. (…) Teneinde de communicatie tussen partijen te verbeteren en het onderlinge wantrouwen weg te nemen, hebben partijen zich ter zitting van het hof bereid verklaard om onder begeleiding van een mediator te komen tot een nadere invulling van de omgangsregeling. Het hof zal daartoe partijen verwijzen naar (……-)mediation …”.

4.4    Na de tussenbeschikking van het gerechtshof heeft klager bij e-mailbericht van 7 december 2014 aan de cliënte van verweerster onder meer geschreven:

“(…) We have to go to a mediator again for the 11th time tomorrow. Logic dictates the same outcome as the previous 10 times, but I assume I will be tortured by listening to blah blah on how your aim is to foster co-parenting. I regard not learning from history a waste of my time & money. However, since I am forced to go anyway, I will make it as much of a positive opportunity as I can. I listed what I want to achieve at the upcoming mediation and what I consider senseless based on empirical evidence.

On the agenda

1.    I have no interest to “build trust” with a pathological liar. My aim is to define practical agreements that reduce your stalking.

2.    I want to start with the care schedule for 2015. This is most urgent. My approach will be the same as in the last 3 years

(….) My conclusion for this mediation: I will nog engage in any process to learn to trust you; I would be insane. My only goal is to come to workable agreements for (naam van de zoon) life and to protect him and our family from your obsessive stalking.(…)”

4.5    Bij brief van 25 maart 2015 (twee A-4tjes) aan het gerechtshof heeft verweerster onder meer het volgende geschreven:

“(…) De bereidverklaring van (…) (de vader) ter terechtzitting is wederom betekenisloos gebleken. De moeder biedt aan over te leggen de e-mail van de vader aan haar (…) van 7 december 2014, inhoudende onder meer “since I am forced to go (…) I have no interest tot “build trust” with a pathological liar. (…) My conclusion fort his mediation: I will not engage in any process to learn to trust you; I would be insane.”

4.6    De mediation heeft geen resultaat opgeleverd. Het gerechtshof heeft vervolgens bij beschikking van 22 april 2015 met betrekking tot de omgangsregeling omtrent het kind van partijen eindbeslissingen gegeven.

5    BEOORDELING

5.1    Aan de orde is de vraag of, zoals de raad heeft overwogen en beslist, verweerster met haar brief van 25 maart 2015 aan het gerechtshof aangaande het emailbericht van klager d.d. 7 december 2014 het hof onjuist c.q. onvolledig heeft geïnformeerd en aldus een onjuist beeld heeft doen ontstaan van de intenties van klager over de mediation.

5.2    Het hof neemt, evenals de raad dat deed, tot uitgangspunt dat verweerster als advocaat van de wederpartij van klager in beginsel de vrijheid heeft om de belangen van haar cliënte te behartigen op een wijze die haar goeddunkt maar dat de beperking van deze vrijheid ligt in het gegeven dat geen onjuiste informatie wordt verschaft.

5.3    Uit de weergave door verweerster (hiervoor onder 4.5) van een deel van het emailbericht van klager (hiervoor onder 4.4) kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat verweerster onjuiste of onvolledige informatie heeft gegeven waardoor het gerechtshof op het verkeerde been is gezet. Het gerechtshof had immers vastgesteld dat beide partijen zich ter zitting van het hof bereid hadden verklaard om, teneinde de communicatie tussen partijen te verbeteren en het onderlinge wantrouwen weg te nemen zoals het gerechtshof wenste, onder begeleiding van een mediator te komen tot een nadere invulling van de omgangsregeling. Uit de email van klager kan niet anders worden afgeleid dan dat hij onder geen beding nog weer tijd en geld wilde investeren om vertrouwen in de cliënte van verweerster op te bouwen. Hij heeft, zowel bij de raad als tijdens de zitting in hoger beroep, onomwonden verklaard niet aan een vertrouwensherstel door middel van mediation te willen meewerken. De door het gerechtshof gewenste opbouw van het vertrouwen, volgens het hof onmisbaar voor een goede omgangsregeling, was, zo mocht verweerster stellen, door de opstelling van klager mislukt. Verweerder was niet verplicht om meer te melden dan haar in het belang van haar cliënte geraden voorkwam. Daarbij komt dat verweerster, anders dan de raad haar verwijt, ingevolge het procesreglement, niet de email van klager van 7 december 2014 als bijlage mocht bijvoegen. Zij heeft derhalve kunnen volstaan met het aanbod die email over te leggen. Overigens blijkt uit de eindbeslissing niet dat het gerechtshof vanwege de selectie van verweerster tot voor klager onjuiste conclusies is gekomen.

5.4    De slotsom is dat de grief van verweerster gegrond is. De beslissing van de raad zal worden vernietigd en de klacht voor zover in hoger beroep aan de orde zal worden vernietigd. De veroordelingen tot betaling van het griffierecht, de reiskosten en kosten ten laste van de Nederlandse Orde van Advocaten zullen hetzelfde lot ondergaan.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 april 2016 in de zaak 15-310/DH/DH voor zover daarbij klachtonderdeel b gedeeltelijk gegrond is verklaard en aan verweerster de maatregel van een waarschuwing is opgelegd met de veroordeling van verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 en proceskosten van € 25,00 aan klager en de kosten van de behandeling van de zaak van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

verklaart klachtonderdeel b, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. J.S.W. Holtrop, A.J. Louter, H.J. de Groot en F.A.M. Knüppe, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2017.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 10 juli 2017.