ECLI:NL:TAHVD:2017:154 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170055

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:154
Datum uitspraak: 10-07-2017
Datum publicatie: 11-07-2017
Zaaknummer(s): 170055
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat van de wederpartij. De opdracht van verweerster aan de deurwaarder om het beslag op te heffen zodra klager de achterstand in betaling van alimentatie heeft betaald, valt binnen de beleidsvrijheid van verweerster. Het gerechtshof heeft verweerster geen instructie gegeven. Klacht ongegrond. Bekrachtiging.      

Beslissing

van 10 juli 2017

in de zaak 170055

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 30 januari 2017, onder nummer 16-776, aan partijen toegezonden op 30 januari 2017, waarbij de klacht van klager tegen verweerster ongegrond is verklaard en het verzoek om verweerster te veroordelen tot schadeloosstelling van klager is afgewezen.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2017:37.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 28 februari 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerster.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 juni 2017, waar klager en verweerster zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    de ondubbelzinnige instructie van het gerechtshof om het onder klager gelegde beslag aanstonds op te heffen, te negeren;

b)    onnodig een procedure tot wijziging van de partneralimentatie te entameren, terwijl verweerster wist dat daarover tussen klager en zijn ex-echtgenote overeenstemming bestond.

3.2    Tevens verzoekt klager [naar het hof begrijpt:] om bij gegrondverklaring van de klacht aan verweerster, als gevolg van haar laakbaar handelen jegens hem, een bijzondere voorwaarde op te leggen waarbij verweerster aan klager zijn schade dient te vergoeden. Deze schade bestaat uit (onnodig) door klager gemaakte procedurekosten in 2014 en 2015 ter hoogte van een bedrag van € 11.444,99.

3.3    Ter toelichting op klachtonderdeel a) stelt klager dat verweerster namens haar cliënte executoriaal beslag heeft laten leggen op zijn arbeidsongeschiktheids-uitkering. Ondanks de ondubbelzinnige instructie van het hof tijdens de mondelinge behandeling op 18 juni 2015, zoals ook blijkt uit het proces-verbaal van die zitting, en ondanks het expliciete mondelinge verzoek van zijn toenmalige advocate meteen na die zitting, heeft verweerster het beslag ten laste van klager pas vijf dagen later laten opheffen. Het past een behoorlijk advocaat niet om een instructie van het gerechtshof te negeren, waardoor klager in zijn belangen is geschaad.

3.4    In klachtonderdeel b) stelt klager dat verweerster wist dat klager en zijn ex-echtgenote in 2012, in afwijking van het eerder tussen hen gesloten echtscheidingsconvenant, hadden afgesproken dat klager een partneralimentatie van € 375,- per maand zou betalen aan zijn ex-echtgenote. Verweerster wist dat omdat zij daarover in 2012 uitvoerig met mr. S heeft gecorrespondeerd. Uit die overgelegde correspondentie blijkt dat tussen partijen destijds overeenstemming was bereikt over de hoogte van de partneralimentatie. Dat verweerster meende om de schikkingsvoorstellen van haar cliënte in haar brieven van 7 februari 2013 en 25 april 2013 nog te kunnen intrekken, is dan ook onjuist. Met deze voorkennis had verweerster geen zinloze procedure tot vaststelling van partneralimentatie moeten starten, met alle kosten van dien voor klager.

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Klager verwijt verweerster dat zij de ondubbelzinnige instructie van het gerechtshof om het onder klager gelegde beslag aanstonds op te heffen, heeft genegeerd (klachtonderdeel a). De klacht is gericht tegen verweerster als advocaat van de wederpartij van klager. De daarbij te hanteren maatstaf houdt in dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat hoeft in het algemeen niet te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.2    Het hof stelt vast dat het hof verweerster geen instructie heeft gegeven, maar in de beschikking heeft neergelegd wat partijen zijn overeengekomen. Over hetgeen partijen zijn overeengekomen verschillen partijen van mening. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat klager achterliep met betalingen aan de cliënt van verweerster en dat tijdens de zitting bij het gerechtshof op 18 juni 2015 bij verweerster én de advocaat van klager geen duidelijkheid bestond over het exacte bedrag. Onder deze omstandigheden valt de opdracht van verweerster aan de deurwaarder om het beslag op te heffen zodra de achterstand volledig is betaald, binnen de beleidsvrijheid die verweerster toekomt. Dat partijen anders zijn overeengekomen - in het bijzonder dat het beslag ook zonder betaling zou worden overeengekomen - is het hof niet kunnen blijken en ook niet aannemelijk (klager had toegezegd te zullen betalen en heeft dat ook kort na de zitting gedaan). Overigens heeft verweerster de deurwaarder daags na de zitting geïnstrueerd (‘Na inning van het nog openstaande bedrag tot en met juni 2015 kan het beslag worden opgeheven’). Dat de overgelegde brief van verweerster aan de deurwaarder van 19 juni 2015 later zou zijn opgemaakt, zoals klager suggereert, heeft het hof niet kunnen vaststellen.

5.3    Het onderzoek in hoger beroep heeft voor het overige niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.4    De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 30 januari 2017, gewezen onder nummer 16-776.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, H. van Loo, J.A. Schaap en E.M. Soerjatin, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2017.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 10 juli 2017.